| |
| |
| |
Verhandelingen, uitgegeeven door de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem. XXIV Deel. Te Haarlem, by J. van Walré, 1787. Behalven het Voorwerk, 462 bladz. In gr. 8vo.
Het eerste Stuk, in dit Deel aangebooden, komt uit de hand van den Waterloopkundigen Christiaan Brunings, en strekt ter beantwoording eener Prysvraage, welke inzonderheid de verbeteringen der bevaarbaarheid van het Ye, tusschen Amsterdam en Spaarndam op het oog heeft. Op een algemeen voorafgaand voorstel in de Vraag, nopens het al of niet doorgaan van een bekenden grondregel in de Hydrometrie, zo wel in op Getyën vloeiende Wateren, als in stroomende Rivieren, toont zyn Ed. vooraf aan, en door redeneering en door voorbeelden, dat die regel bestendig doorgaat; zo dat de stroom, door de Getyën veroorzaakt, even zo wel als die der Rivieren, onderworpen is aan die algemeene Wet, dat de grootste diepten steeds op de naauwste plaatzen bevonden worden. Wat wyders eene in de vraag, als daar eenigzins tegenopkomende, voorgestelde bedenking, betreft, ‘als of, door eene geregelde vernaauwing der Zeeboezems, de snelheid, en dus ook het uitschuurend vermogen verminderd zou worden,’ des aangaande is hy van oordeel, en hy voert zyne redenen daar tegen aan, dat deeze bedenking, (den boezem wel ingerigt zynde,) ongegrond is: des dan ook, in dit geval, de opgemelde grondregel, nopens de grootste diepten op de naauwste plaatzen, stand grype. Dit afgehandeld hebbende komt hy bepaaldlyk tot het hoofdbedoelde der Vraage, nopens de verbetering der bevaarbaarheid van het Westelyke Ye. En hy benaarstigt zich om te doen zien, dat de beoogde bevaarbaarheid, door eene geregelde vernaauwing van het Ye, wel verbeterd, maar geenszins verslimmerd zou worden. Ook agt hy in staat te zyn, om te kunnen toonen, dat deeze vernaauwing mede op het Oostelyke Ye voor Amsterdam, eer van een voor- dan nadeelig gevolg zyn zou; dan hier van maakt hy, als niet tot zyn tegenwoordigen taak behoorende, slegts in eene korte
onderstaande aantekening gewag. Maar hy vindt het, schoon zulks niet uitdrukkelyk gevraagd worde, niet ongeraaden, dit zyn Antwoord nog vergezeld te doen gaan van eene Proeve,
| |
| |
behelzende zyne gedagten over de wyze, op welke zulk eene vernaauwing van het Westelyke Ye ingerigt diende te worden, om deszelfs bevaarbaarheid te beteren; het welk hy, door behulp eener nevensgaande Kaarte, duidelyk voor oogen legt. Dit Plan word door zyn Ed., zonder verdere bepaalde beooging, slegts ter beproevinge, en ter verdere nadenkinge van dit Stuk, overgegeeven.
Eene hieraanvolgende Prysverhandeling, opgesteld door de Heeren A. Paets van Troostwyk en J. Rudolph Deiman heeft ten onderwerp de Luchtgelykende Vloeistoffen, waaromtrent de Maatschappy eene drievoudige Vraag voorgesteld heeft, en naar welker beloop ook deeze Verhandeling drieledig voorkomt. Vooreerst wordt 'er gevraagd: ‘Welken zyn de waarlyk onderscheidene soorten der Luchtgelykende Vloeistoffen, aan welken men de naamen van vaste lucht, gedephlogisteerde lucht, ontvlambaare lucht, salpeter - lucht, zuure lucht, looglucht, en anderen gegeeven heeft; en waarin zyn dezelven van elkander, en van de lucht des Dampkrings, onderscheiden?’ Ter beantwoordinge hiervan geeven de Opstellers deezer Verhandelinge, eerst, een beknopt verslag van de voortbrenging en de eigenschappen van ieder deezer opgenoemde Luchten; en tekenen, daarop, verder aan, de kenmerken, waar door ze zig voornaamlyk van elkanderen, en van de lucht des Dampkrings, onderscheiden. - Op de tweede Vraag: ‘Heeft elk deezer soorten van veerkrachtige Vloeistoffen zoo veel met de lucht van den Dampkring gemeen, dat zy voor eene soort van lucht verdient gehouden te worden,’ is het antwoord, dat ze vloeistoffen van denzelfden aart als de Dampkringslucht zyn, en, in zo verre, met deeze voor eene soort van lucht gehouden kunnen worden. Ter nadere ontvouwinge hier van toonen onze Schryvers, dat de luchtgelykende voortbrengzels als zo veele soorten van lucht aangemerkt moeten worden: mitsgaders dat die verschillende soorten van lucht geenszins als zodanig in de lichaamen vastgelegd zyn; en dat zy gevolglyk hun bestaan niet aan eenige in de lichaamen vastgelegde lucht verschuldigd zyn. Dit vooraf hebbende laaten gaan, doen zy verder, met opzigt tot ieder van de bovengenoemde Luchten, afzonderlyk zien, dat
de verschillende soorten van lucht vloeistoffen zyn, die by hunne voortbrenging gevormd worden; met aanwyzing der bestanddeelen, waarvan ieder deezer soorten is zaamgesteld. - De
| |
| |
derde of laatste Vraag luidt: ‘Hoe verre kan, uit de Proeven en Waarneemingen omtrent de genoemde Luchten, de aart der Lucht van den Dampkring opgemaakt worden?’ En onze proefkundige waarneemers toonen, in 't laatste gedeelte hunner Verhandelinge, hoe men op goeden grond mag zeggen, dat de Dampkrings lucht eene vloeistof is, welker wyze van zamenstelling met die der verschillende soorten van lucht overeenkomstig is. Zulks onderscheidenlyk voorgedraagen hebbende is hunne slottaal deeze.
‘Blykt het dan uit dit alles, dat de verschillende soorten van lucht over het geheel uit dezelfde zelfstandigheden bestaan, en alleen maar verschillen in wyziging; en mogen wy, uit het geene omtrent de Dampkringslucht gezegd is, besluiten, dat deeze lucht ook van twee zodanige luchtsoortige vloeistoffen is zaamgesteld; zo kan men niet twyffelen, of de verschillende soorten van lucht zyn vloeistoffen van denzelfden aart als de Dampkringslucht: dat is, zulken welken eene soortgelyke zamenstelling als de Dampkringslucht bezitten, en dus maar alleen in de wyziging van haare bestanddeelen, zo wel onderling, als van de lucht des Dampkrings, onderscheiden zyn; - dus zulken welken, even zo wel als de Dampkringslucht, voor zo veele onderscheidene soorten van lucht moeten gehouden worden.’
Nevens deeze Verhandelingen levert ons dit Deel, buiten de Waarneemingen op Zwaanenburg; voor 't jaar 1786, nog een drietal van berigten; waarvan het eerste behelst de beschryving der gelukkige geneezinge van een Jongman, wiens geheele balzak, en gedeeltelyk het vel der mannelykheid, door versterf verlooren werd, door Dr. G. Andrae. In het daaraanvolgende deelt de Chirurgyn B. Franken mede, zyne Waarneeming van eene aanmerkelyke hoeveelheid uitgevallen darmen, door eene van zelfs ontstaane doorbraak in den onderbuik, met gevolg van volkomene geneezing. Ter gelegenheid van dit ongeval eener Vrouwe, die, sedert haar eerste kraambed, voor eenige jaaren, een zeer vooroverhangenden buik gekreegen had, kwam in overweeging eene Machine te vervaardigen, die in zulk of soortgelyk een geval van uitsteekenden dienst zou kunnen zyn; en 't is den Heer Franken gelukt zodanig eene Machine toe te stellen, welke die Vrouw, ter ondersteuninge des buiks, met gemak
| |
| |
blyft draagen; en die haar in staat stelt, om den gewoonen arbeid, beter dan te vooren, te kunnen verrigten. Van deeze hiertoe geschikte Bombazyne Machine verleent ons de heelkundige Uitvinder eene juiste beschryving en eene daar nevensgaande verklaarde naauwkeurige aftekening. - Eindelyk is hier geplaatst een Berigt van den Heer J.C. Metzlar, aangaande een Singalees, die, op het Eiland Ceilon, iets van dat geene aan zyn hoofd had, het welk na de Plica Polonica, of Poolsche Vlecht, geleek. 'Er was, naamlyk, van 't agterhoofd, (zynde het hair, tot twee en een half duim van het hoofd nog zuiver en natuurlyk van een gescheiden,) een staart gegroeid, ter lengte van 52½ Rhynlandsche duimen, en ter dikte van 1¼ tot 1½ duim. De Heer Metzlar vindt het denkbeeld van den Hospitaalmeester Aleman, wegens den oorsprong dier zogenaamde Vlecht zeer aanneemelyk: te weeten, ‘dat morzigheid en gebrek van kammen, in de kindsheid, de eerste kleeving van het hair veroorzaakt zal hebben. Misschien is 'er, voegt hy 'er by, ook eene kleeverige stoffe, toevallig, in het hair gekomen, en, in de kindsheid, daarop weinig acht geslaagen weezende, is de streng, ongemerkt, voortgegroeit, waarna het bygeloof belet heeft, om ze weg te snyden.’
|
|