Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den water-raaf, of kormoran.(Volgens den Heer de buffon.)
De Water - Raaf heeft in 't Grieksch Φαλακροκοραξ, in 't Latyn Corvus Aquaticus, in 't Italiaansch Corvo Marino, in 't Spaansch Cuervo Calvo, in 't Hoogduitsch Scrab of Wasser-rabe, in 't Engelsch Cormorant, in 't Zweedsch Hafs-jager, in 't Noorweegsch Skray, op het Eiland Feroe Hupling, in 't Poolsch Krukwodny. De Fransche naam, Cormoran, werd oudtyds uitgesprooken Cormaran en Cormarin, en zegt zo veel als Corbeau Marin of Corbeau de Mer, 't zelfde als onze naam Water Raave; de Grieksche Naam betekent de Kaale Raave; ondertusschen heeft deeze Vogel niets gemeens met de Raave dan zyne zwarte Pluimadie, die egter van de Pluimadie der Raaven in zo verre verschilt, dat ze donsagtig en min donker zwart is. De Water-Raaf is eene vry groote Vogel, met gepalmde Pooten, een zo goed duiker als zwemmer, en een geweldige Vischvraat; heeft bykans de grootte van een Gans, doch is van eene min gezette gestalte, eer rank dan vet, en verlengd door een langen Staart, zich meer voordoende dan men gemeenlyk by Watervogelen aantreft; deeze Staart bestaat uit twaalf sterke pennen, ze | |
[pagina 573]
| |
zyn, gelyk bykans de geheele Pluimadie, zwart, met een groenen weerschyn; de bovendekveeren der vleugelen zyn golfswyze zwart gestreept, op een bruinen grond; doch deeze kleurmengingen veranderen in verschillende Vogelen: want de Heer salerne zegt, dat de kleur van de Pluimadie zomtyds groenagtig zwart is; alleen hebben ze twee plekken aan de zyde der Pooten, met een witte halskraag, die het bovenste van den Hals als een Kindoek omringt, en heeft hy daar witte hairen, naar zyde gely kende, uitsteekende op 't bovenste van den Hals en den Kop, die van vooren en aan de kanten kaal is; eene huid, even kaal, loopt beneden den Bek die recht is, tot aan het einde, waar dezelve zich sterk omkromt, met een zeer scherpen haak. De Kormoran behoort tot het klein getal Vogelen, die de vier vingeren zamengevoegd, en door een vlies van een stuk verbonden hebben, wier Pooten, met die breede riemen voorzien, een vogel schynen aan te duiden, die een groote Zwemmer is; ondertusschen onthoudt hy zich minder in 't water op, dan andere Watervogels, wier Pootvlies die uitgestrektheid niet heeft; hy vliegt veel, en roest op de boomen. Aristoteles schryft hem deeze eigenschap toe, met uitsluiting van alle andere Vogelen die gevliesde Pooten hebben; niet te min heeft de Kormoran dit gemeen met den Pelikaan, den Gek, den Fregat-vogel, de Anhinga, en den Keerkring-vogel. 't Geen vreemd is, bestaat hier in: dat deeze vier Vogels, met hem, het klein getal van Watervogelen uitmaaken, wier vier vingeren geheel zamengevoegd zyn door een onafgebrooken vlies: 't is deeze gelykvormigheid, welke aan de hedendaagsche Vogelbeschryveren gelegenheid gegeeven heeft, om deeze Vogels tot een enkel Gezin te brengen, en in 't algemeen aan te duiden onder den naam van PelikaanGa naar voetnoot(*) dan, het is alleen by de Naamlystmaakers, en door de overeenkomst met geweld te willen vinden, dat men, uit de enkele overeenkomst van een deel, denzelfden naam kan toevoegen aan zoorten zo veel van elkander verschillende, als, by voorbeeld, de Keerkring-vogel en de weezenlyke Pelikaan. | |
[pagina 574]
| |
Zo behendig in het visschen en van zulk eene vraatagtigheid is de Kormoran, dat hy, in een Meir komende, alleen meer schade doet dan eene gansche bende andere visschende Vogelen: gelukkig onthoudt hy zich doorgaans op den Zeeoever, en zelden in Landstreeken daar van verwyderd. Dewyl hy langen tyd onder water kan blyven, en onder 't water met de snelheid zwemt als een pyl uit een boog geschooten, ontsnapt hem zyn prooi bykans nimmer, en hy komt meestentyds boven met een visch dwars in den bek; om denzelven door te zwelgen heeft hy een byzondere kunstgreep; hy werpt den visch in de lugt, en vangt denzelven in diervoege dat de kop voor komt, derwyze, dat de zwemvinnen zich tegen 't lichaam vlijen als de visch door de keel gaat, terwyl de vliezige huid, die het onderste van den bek omringt, zich uitrekt zo veel noodig is, om den geheelen visch door te laaten, welke menigwerf zeer groot is, in vergelyking van den hals des Vogels. In eenige Landen, als in China en voor heen in Engeland, volgens lynceus by willughby, heeft men van de bekwaamheid van den Kormoran, om visch te vangen, zich weeten te bedienen ter vischvangst, en 'er, om zo te spreeken, een Visscher ten dienste des Gezins van weeten te maaken; door het onderste van den hals met een ring af te sluiten, zo dat hy zyn Prooy niet kan inslokken, en gewend by zyn meester weder te keeren, brengt hy den visch, dien hy in den bek draagt, by denzelven. Men ziet, op de Rivieren van China, de Kormorans in diervoege gehalsringd, voor op de schuiten zittende, daar van afspringende, op een gegeeven teken, en welhaast wederkeerende, de vangst in den bek medebrengende, welke men daar terstond uitneemt; deeze vischvangst houdt aan tot dat de Meester, voldaan over de vangst van zyn Vogel, den halsring afdoet, en hem vryheid verleent om voor zich zelven te visschen. Honger alleen zet den Kormoran tot werkzaamheid aan, luiheid en traagheid vertoonen zich zoo ras hy verzadigd is; hy wordt zeer vet, en schoon hy sterk riekt en zyn vleesch een slegten smaak heeft, wordt hy niet altoos versmaad door de Scheepslieden, by welken de eenvoudigste en ruwste verkwikking dikwyls veel lekkerder smaakt, dan de keurigst uitgezogtste Lekkernyen aan onze kiesche gehemelten. Dampier getuigt dat de Kormorans, hoewel een sterken vischsmaak hebbende, vry goed smaakten, dewyl | |
[pagina 575]
| |
ze vet waren. Cook, een groot getal Kormorans, die op de boomen zaten te roesten, gedood hebbende, noemt ze, gebraaden, een heerlyk eeten. De Zeelieden kunnen dit anders slegte, maar hun smaaklyk, Gevogelte in alle Zeeën vinden: want men ontmoet den Kormoran in de afgelegenste oorden, als op de Phillippynsche Eilanden, in Nieuw Holland en Nieuw Zeeland. In de Saldana Baay is een Eiland het Eiland der Kormorans geheeten, dewyl het, als 't ware, met die Vogelen bedekt is. Ze zyn niet min algemeen op andere plaatzen omstreeks de Kaap der Goede Hoope. ‘Men ziet, schryft de Heer Markgraaf de querhoënt, vlugten, meer dan drie honderd sterk, op de Reede van de Kaap; ze zyn niet zeer vreesagtig, 't welk, buiten twyfel, daar uit ontstaat, dat men 'er weinig jagt op maakt: ze zyn natuurlyk traag; ik heb 'er gezien, die langer dan zes uuren agter een op de boeijen van onze ankers zaten. De Bek is onderaan voorzien van een oranjekleurige huid, welke zich eenige liniën onder den hals uitstrekt, en door den Vogel naar welgevallen wordt uitgezet: de iris is schoon helder groen, de oogappel zwart, rondsom de oogleden loopt een violetkleurige huid; de staart, van gedaante als die van een Specht, bestaat uit veertien harde en scherpe pennen. De ouden zyn geheel zwart, doch de éénjaarige jongen graauw, en hebben onder den bek de gemelde oranjekleurige huid niet: ze waren alle zeer vet.’ In grooten getale worden de Kormorans, naar 't getuigenis van adanson, in Senegal gevangen; en wy gelooven ze te ontdekken in de Vogels, op het Eiland Maurice, door leguat Plutos geheeten. Zonderling is het in deeze Vogels, dat zy even goed de Hette van die Lugtstreeke, als de Koude van Siberie, kunnen verdraagen; het blykt, nogthans, dat de strenge Winters in die Gewesten hun tot eenige verhuizing noodzaaken: want men heeft waargenomen, dat die, in den Zomer, de Meiren omstreeks Selengiskoi bewoonen, waar- men ze den naam van Baclans geeft, met den Herfst na het Meir Baikal trekken, om daar den Winter over te brengen. 't Zelfde heeft plaats by de Ouriles of Kormorans van Kamtschatka, wel beschreeven door den Heer krascheninikoff, en te ontdekken in de fabelagtige overlevering der Kamtschatkaërs, die elkander vertellen, dat deeze Vogels hunne tong verruild hebben met de Wilde Bokken, | |
[pagina 576]
| |
voor de witte hairen aan den Hals en Pooten; schoon het onwaar zy, dat deeze Vogels geen tong zouden hebben; en zy, naar 't berigt van steller, 's avonds en 's morgens, schreeuwen met eene stem, zeer gelykende aan den klank van een klein schor trompetje. Deeze Kormorans van Kamtschatka brengen den nagt door by hoopen, verzameld op de punten der rotzen, waar van zy dikwyls in den slaap afvallen, en een prooy worden der Visschen, die 'er op loeren. De Kamtschatkaërs haalen by dag de eijeren uit de nesten, met gevaar, om in diepten of in zee te vallen; en om de Vogels zelve te vangen, hebben zy niets meer te doen, dan een strik aan 't einde van een stok te hegten; de logge en domme Kormoran weet niets te doen, dan den kop na de regter en slinker zyde te wenden, om den strik, hem gespannen, te ontgaan, en het einde is, dat men hem dien om den hals werpt. De Kormoran heeft, gelyk bykans alle duikende Vogels, een platten Kop; de oogen staan zeer voorwaards, en digt aan de hoeken van den Bek; welks zelfstandigheid hard en blinkend, als hoorn, is; de pooten zyn zwart, kort en zeer sterk; de nagel, en middelste vinger, is getand als een zaag, de armen van de vleugels zyn vry lang, doch voorzien van korte pennen, 't welk eene traage vlugt te wege brengt, volgens de waarneeming van schwenckfeld. De logheid, of liever de natuurlyke traagheid, eigen aan alle Kormorans, straalt allersterkst door in den Kleinen Kormoran, by de Engelschen Shagg geheeten, en, van wegen zyne domheid, in 't Fransch Nigaud. Deeze zoort van kleine Kormorans is niet minder verspreid dan die der groote; bovenal vindt men dezelve op de Eilanden en de Zeekusten der Zuidlyke Landen. De Heeren cook en forster hebben ze aangetroffen op het Eiland Georgie; dit uiterste der bewoonde landen, bykans ontoeganglyk voor den Mensch, is bevolkt door deeze Kleine Kormorans, die de heerschappy deelen met de Pinguins, en zich onthouden in de bosschen van grof gras, het bykans eenigste voortbrengzel des groeienden Ryks in dit koude Gewest; als ook op het Staaten Eiland, waar men desgelyks die Vogels in groote menigte aantrof. Een Eiland, in de Straat van Magellan, daar mede bykans geheel overdekt, ontving van Capitein cook den naam van Shagg - Eiland. 't Is daar, 't is aan die uiterste grenzen des Aardkloots, | |
[pagina 577]
| |
waar de Natuur, door koude verkleumd, nog vyf of zes zoorten van Vliegende Vogels, of tweeslachtige Dieren, voedt, de laatste bewoonders van die streeken, door de koude overheerd; zy leeven 'er in eene bedaarde gevoelloosheid, welke men mag aanmerken als een voorlooper van eeuwige stilte, die welhaast in deeze oorden zal heerschen: ‘Men staat verbaasd,’ schryft Capitein cook, ‘over den Vrede in deeze Gewesten; de Dieren, welke zich daar onthouden, schynen een Verbond gemaakt te hebben, om de onderlinge rust niet te stooren; de Lee - leeuwen bewoonen het grootste gedeelte van de Kust; de Zeebeeren het binnenste van het Eiland; de Kleine Kormorans de hoogste rotzen, en de Pinguins vervoegen zich waar zy 't gemaklykst gemeenschap met de Zee hebben; de overige Vogels wyken na de afgelegenste plaatzen. Wy hebben gezien, dat alle deeze Dieren onder en by elkander waren, even als huisdieren, of Vogels op een voorplein, zonder dat ze elkander eenig leed zogten te doen.’ In deeze halfbevroozene Streeken, geheel van Boomen beroofd, nestelen de kleine Kormorans in de spleeten der rotzen en der over de Zee hangende klippen. In eenige verkiezen zy het nest te maaken op de grashoogten. Zy onthouden zich by duizenden by een; een snaphaanschoot verjaagt ze niet, zy vliegen eenige voeten in de hoogte, en vallen weder op de nesten neder. Om op deeze Vogels jagt te maaken, heeft men geen vuurroer noodig: men kan ze met stokken doodslaan, zonder dat de zieltoogenden of dooden de overige aanzetten om te vlugten en dat lot te ontwyken; voor 't overige is het vleesch, inzonderheid der Jongen, vry goed om te eeten. Deeze Vogels begeeven zich niet diep in zee, zelden verliezen zy het land uit het gezigt: ze zyn, gelyk de Pinguis, bekleed met een digte Pluimadie, zeer geschikt om hun te verdeedigen tegen de strenge en aanhoudende koude der Ysgewesten, welke zy bewoonen. De Heer forster schynt eenige zoorten of verscheidenheden in deeze Kormorans te erkennen; maar, dewyl hy niet naauwkeurig over het verschil zich uitlaat, en het, buiten twyfel, niet genoeg is een onderscheid in zoort te vormen uit de verschillende plaats waar zy nestelen, zullen wy alleen spreeken van den Kleinen Kormoran, ook by ons bekend. Men ziet ze in vry grooten getale op de kust van Cor- | |
[pagina 578]
| |
nuwallis in Engeland, op de Zeekusten van Ierland, als mede op die van Pruissen, en, naar 't zeggen van ray, in Holland, by het Dorp Zevenhuizen, waar ze in de groote boomen nestelen. Willughby berigt, dat zy zwemmende het geheele lyf onder en den kop alleen boven water hebben, dat ze zo vlug en behendig zyn in 't water, als log op de aarde; zy ontwyken dan het schot, door den kop onder 't water te haalen, zo ras zy het maar zien. Voor het overige heeft de Kleine Kormoran dezelfde leevenswyze als de grootte, werpt den visch in diervoege in de hoogte, ze met den bek vangende: hy gelykt 'er ook na in gestalte en kleur; het onderscheid bestaat daar in, dat hy alle de lichaamsleden kleinder heeft en dunner, dat zyn Pluimadie onder aan 't lyf bruin is, geen kaalen hals en slegts twaalf pennen in den staart heeft. Eenige Vogelbeschryvers, als ray en willughby, hebben den Kleinen Kormoran den naam van Palmvoetige Kaauw gegeeven, doch, met even weinig gronds van reden, als het gemeen den Grooten Kormoran, de Zee-Raaf noemt. De Palmvoetige Kaauwen, door Capitein wallis, in den Stillen Oceaan ontdekt, behooren waarschynlyk tot onze Kleine Kormorans, waar toe wy ook brengen de Kormorans, die Capitein cook, by groote troepen, genesteld vondt op de kusten van Nieuw- Zeeland. Het hoornvlies der oogen, in den Kleinen Kormoran, is helder rood, het cristallyn heeft eene klootsche gedaante, als by de Visschen; het benedenste gedeelte van den bek is omringd met een roode huid, die ook in 't oog loopt; de opening der neusgaten is eene zo naauwe spleet, dat dezelve het oog der Waarneemeren ontglipte, die gezegd hebben dat de Kormorans, grooten en kleinen, geene neusgaten hadden; de pooten zyn blinkend zwart, en gewapend met scherpe nagelenGa naar voetnoot(*); onder de vederen is een zeer fyn dons, zo digt als dat der Zwaanen; kleine zydagtige pluimen bedekken den kop: waar uit de Heer perrault opmaakt, dat de Kormoran, de Kaale Raave, of de Phalacrocorax der Ouden, niet is; doch hy hadt dit wel mogen agter wege laaten: daar hy voorheen optekende, | |
[pagina 579]
| |
dat zich aan den Zeeoever een grooten Kormoran bevondt, verschillende van den Kleinen door hem beschreeven; en die groote Kormoran, die een kaalen kop heeft, is, gelyk wy gezien hebben, de waare Phalacrocorax der Ouden. |
|