Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeevensbyzonderheden van wylen den heere D'Alembert.(Getrokken uit de Euloge van den Marquis de condorcet, in de Histoire de l'Academie Royale de Sciences.)
‘Te bekend in de Geleerde. Wereld is de Naam van den Heer d'alembert; te vaak hebben wy dien, in onze Vaderlandsche Letteroefeningen, vermeld, om, in de Leevensberigten, welke wy, van tyd tot tyd, geeven, zyns niet te gedenken. De Lofreden, door den Marquis de condorcet, over hem uitgesprooken, stelt ons daar toe in staat: wy kwyten ons, met deezen, van de Letter- eere aan hem verschuldigd.’
Jean le rond d'alembert werd te Parys, in Slachtmaand, des Jaars MDCCXVII, gebooren. Den naam van le rond ontleende hy van dien der Kerke, by welke hy als Vondeling, naa zyne geboorte, was nedergelegd. Zyn Vader, des onderrigt, luisterde na de stem van Natuur en Pligt, en nam de gepaste maatregels tot de voeglyke opvoeding van zyn Kind, en bezorgde het noodige tot zyn bestaan. Zyn eerste Opvoeding kreeg hy in een Collegie der Jansenisten, waar hy vroegtydig blyk gaf van zyne bekwaamheid en vernuft. In het eerste jaar zyner Wysgeerige Letteroefeningen, vervaardigde hy eene Verklaaring des Briefs van Apostel paulus aan de Romeinen. De Jansenisten merkten dit voortbrengzel aan als een gunstig | |
[pagina 497]
| |
teken, 't welk voorspelde, dat de Party van Port Royal den ouden luister zou herkrygen, en zy hoopten, ten eenigen tyde, in den Heer d'alembert, een tweeden pascal te zullen vinden. Om deeze gelykvormigheid te volkomener te maaken, deeden zy hun Kweekeling in de Wiskundige Weetenschappen onderwyzen; doch welhaast bemerkten zy, dat zyne toeneemende zugt tot die Weetenschap, de hoop wegens zyne toekomende bestemming opgevat, zou te leur stellen, zy poogden, derhalven, hem daar van af te trekken; maar hunne poogingen waren vrugtloos. Het Collegie der Jansenisten verlaatende, vondt hy zich alleen, en zonder eenige verbintenissen in de wereld: hy zogt eene verblyfplaats ten huize van zyne Minne. Hy troostte zich met de hoope, dat zyne middelen, schoon niet ruim, den staat en het inkomen zouden verbeteren van dat Gezin, 't eenige, 't welk hy als zyn eigen kon aanzien. Hier leefde hy, veertig jaaren lang, in de grootste eenvoudigheid, ontdekkende de vermeerdering zyner middelen alleen door het betoonen van meerder goeddaadigheden; bedekkende zyn toeneemende vermaardheid voor deeze braave lieden, wier eenvoudigheid hem stoffe gaf tot geestige slagen en wysgeerige aanmerkingen. Zyne goede Minne ontdekte, des niet te min, zyne onophoudelyke werkzaamheid, en hoorde, dat hy de Schryver was van veele Boeken; doch nimmer kreeg zy het in de gedagten, dat d'alembert een groot Man was, en zag hem veeleer met een oog van medelyden aan. ‘Gy zult,’ voegde zy hem op zekeren dag toe, ‘nooit iets anders dan een Philosooph weezen - en wat is een Philosooph? - een Gek, die, geduurende zyn leeven, werkt, en zich zelven plaagt, op dat men naa zyn' dood van hem mag spreeken.’ In dit vreedzaam en eenvoudig verblyf, gaf de Heer d'alembert zich geheel over aan de Wiskunde, en bragt het, binnen kort, zo verre, dat hy het vermaak had, van verscheide ontdekkingen te doen; dan dit vermaak duurde korten tyd: want de Schryvers, over die Weetenschap raadpleegende, ontdekte hy schielyk, dat de Waarheden, welker eerste Ontdekker hy waande te zyn, reeds bekend waren. Deeze onaangenaame verrassing deedt hem besluiten, dat de Natuur hem Vernuft onthouden had, en 'er voor hem niets overbleef, dan kennis te krygen van 't geen anderen ontdekt hadden. Hier aan onderwierp hy | |
[pagina 498]
| |
zich met gelaatenheid, en hieldt zich verzekerd, dat het vermaak van 't beoefenen der Weetenschap op zichzelven, afgescheiden van den roem van ontdekkingen gedaan te hebben, genoegzaam was tot zyn geluk. De Marquis de condorcet hadt dit uit den mond van den Heer d'alembert zelve, en zegt 'er van: ‘'t Is zeldzaam, het menschlyk Hart te beschouwen, zo naby deszelfs natuurlyke zuiverheid en eenvoudigheid, en eer het bedorven is door Zelfliefde!’ Naardemaal d'alembert's middelen niet veel verder strekten dan tot het voldoen van de eischen der noodzaaklykheid, raadden hem zyne Vrienden, bedagt te weezen op eenig Beroep, 't geen zyne inkomsten kon vermeerderen. Hy sloeg, ten dien einde, het oog op de Regtsgeleerdheid, en werd Doctor in de Regten; doch welhaast verliet hy dit plan, en lag zich toe op de Geneeskunde. De Wiskunde, egter, trok hem steeds te rugge tot zyne voorige Studien; en, naa veelvuldige poogingen, om de aantokkelingen daar toe te wederstaan, liet hy allen uitzigt op een winstäanbrengend Beroep vaaren, en gaf zich geheel over aan de Wiskunde en aan Armoede. In den Jaare MDCCXLI wierdt hy tot Lid van de Academie der Weetenschappen verkooren: tot deeze onderscheidende Letter- eere, in zulke jonge jaaren, hadt hy den weg gebaand, door de Misstellingen te verbeteren in Analyse demontrée van F. reinau, in Frankryk als een eerst Boek in de Wiskunde gebruiklyk. Vervolgens zette hy zich, om met alle aandagt en inspanning te onderzoeken, welke de beweeging moest zyn van een Lichaam, 't welk van eene vloeistoffe in een digter overgaat, in eene rigting, niet rechtstandig op de oppervlakte, welke de twee vloeistoffen van elkander scheidt. Hy was de eerste, die dit verschynzel op eene voldoende en wysgeerige wyze oplostte. Twee jaaren, naa zyne aanneeming tot Lid der Academie, gaf hy een Verhandeling uit over de Beweegkragten, en daar van een nieuw Beginzel op, welke den zes en twintig jaarigen Wysgeer tot grooten roem strekt. In het Jaar MDCCXLIV, hadt hy dit Beginzel toegepast op de Beschouwing van het Evenwigt en de Beweeging der Vloeistoffen: en alle de Vraagstukken, voorheen door de Wiskundigen opgelost, werden 'er eenigermaate gevolgen van. De Ontdekking van dit nieuwe Beginzel werd gevolgd | |
[pagina 499]
| |
door die van een nieuwe Calculus, of RekeningGa naar voetnoot(*). De eerste Proeven van dezelve verscheenen in eene Verhandeling over de Winden, welke met een Eerpenning, in de Jaare MDCCXLVI, door de Academie te Berlyn, bekroond werd; dit vermeerderde den roem van d'alembert op eene schitterende wyze. - Deeze nieuwe Calculus pastte hy, in 't volgend jaar, toe, op het vraagstuk van de slingering der snaaren, welks oplossing, zo wel als die der schommelingen van de Lugt, in het voortbrengen des Geluids, slegts onvolkomen was opgegeeven door vroegere Wiskunstenaars, die zyne Leermeesters of Mededingers waren. In zyne Verhandeling over de Winden, merkte hy alleen op de uitwerking, welke voortgebragt kan worden door de vereenigde werking van de Maan en van de Zon op de vloeistoffe, welke de Aarde omringt. Hier onderzogt hy, welke de gedaante de Dampkring moest aanneemen, op elk oogenblik, in gevolge van deeze werking, de kragt en de rigting der stroomen, welke daar uit moesten ontstaan, als mede de veranderingen, welke moesten ontstaan, in derzelver snelheid en rigting, door de gedaante der groote diepten, welke op de oppervlakte des Aardkloots gevonden worden. - In den Jaare MDCCXLIX, leverde hy eene wyze op, om dit zyn Beginzel toe te passen op de Beweeging van eenig Lichaam van eene gegeevene gedaante, en hy loste het voorstel wegens den terug gang der Nagteveningen op, bepaalde de hoeveelheid, en verklaarde het verschynzel der Nutatie van den as des AardklootsGa naar voetnoot(†); in deezer voege voltooijende, 't geen de Heer newton onvoltooid gelaaten had. De Heer d'alembert gaf, in den Jaare MDCCLII, eene Verhandeling uit over den Wederstand der Vloeistoffen, onder den zedigen tytel van Proeve. Deeze behelsde eene menigte van oorspronglyke denkbeelden en nieuwe | |
[pagina 500]
| |
waarneemingen, door dezelve is eindelyk de Theorie van de Beweeging der Vloeistoffen, daadlyk, aan Berekening onderworpen. Omtrent dien zelfden tyd, werden, in de Memorien der Academie van Berlyn, van d'alembert geplaatst, Naspeuringen wegens de Integraal Rekening, die grootlyks den schielyken voortgang, in de tegenwoordige eeuwe gemaakt, aan hem verschuldigd is. - In deezer voege betoonde zich d'alembert, op zyn vier- en dertigste Jaar, een waardig Opvolger van newton, door het oplossen van het voorstel wegens den te ruggang der Nagteveningen, (eene oplossing, die, door eene onlochenbaare proeve, de leer der algemeene Zwaartekragt, bevestigd heeft) - door, gelyk die groote Man, de beoefening der Wiskundige Wetten der Natuure voort te zetten - door, gelyk hy, eene nieuwe Weetenschap te baaren, en eene nieuwe Rekenwyze uit te vinden; de eer van welke uitvinding, geen Mededinger ooit voorgewend heeft hem te betwisten, of met hem te deelen. Naardemaal de Studiën van den Heer d'alembert zich tot de Wiskunde bepaalden, was hy weinig bekend of beroemd in zyn Vaderland. Zyne verkeering bepaalde zich tot een kleinen kring van uitgeleezen Vrienden, en hy had nimmer iemand van hoogen rang met byzondere kennis gezien, behalven d'argenson. Vergenoegd met een inkomen, 't geen hem het noodige deezes leevens bezorgde, dong hy noch na Aanzien noch na Rykdom, geen van beide viel hem nog ten deele: dewyl het gemaklyker is dezelve te geeven aan de zodanigen die 'er om vraagen, dan om Lieden te zoeken, welken ze verdienen. Zyne aangenaame verkeering, zyne scherpe en geestige slagen, zyne gelukkige trant om eene geschiedenis te vertellen, en een zonderling mengzel van vinnigheid in 't spreeken met goedheid van hart, van kieschheid van vernuft met eenvoudigheid van zeden, maakte hem een gevallig en belangryk Man in gezelschap, en zyn byweezen werd, gevolglyk, zeer gezogt. In 't einde werd hy ten Hove met roem bekend, en hy het voorwerp van 's Konings aandagt en goeddaadigheid: hy ontving een Jaargeld van 't Ryksbestuur, 't geen hy verschuldigd was aan de vriendschap des Graaven d'argenson. De rust van d'alembert werd gestoord, toen zyn Naam meer vermaardheids kreeg, en bekend werd buiten den kring zyner Vrienden, dat een fyne en verstandige smaak | |
[pagina 501]
| |
voor Letterkunde en Wysbegeerte zich met zyne Wiskunde paarde. Veel afkeurings, tegenkantings en berispings moest hy verdraagen, wegens de uitgave van de Encyclopedie, door hem en diderot. Wat 'er ook zyn moge van de gegrond- of ongegrondheid deezer tegenkantingen, en of ze geheel aan Kwaadspreekenheid en Laster moeten worden toegeschreevenGa naar voetnoot(*), niemand zal den welverdienden lof weigeren aan de blyken van Vernuft, Oordeel en Letterkundigen Smaak, waar mede d'alembert dit groote Werk verrykte. Onder anderen is de Voorreden door hem vervaardigd over de opkomst, den voortgang, de verwantschap van alle de takken der Menschlyke Kundigheden, een der schoonste stukken, waar op de tegenwoordige. Eeuw kan boogen. Eenigen tyd, naa dat deeze Colossus van Weetenschappen het hoofd om hoog gestooken, en met een gezagvol oog op de geleerde Wereld nedergezien hadt, begiftigde d'alembert dezelve met zyne Wysgeerige, Geschied- en Letterkundige Mengelstoffen, die het aantal zyner. Bestryderen deeden toeneemen. - Op dezelve volgden zyne Gedenkschriften van christina, Koninginne van Zweeden, waarin d'alembert toonde, dat hy de Natuurlyke Regten des Menschdoms kende, en durfde verdeedigen. - Zyne Proeve over de Verbintenis tusschen Lieden van Letteren met Persoonen in hoogen Rang en Bediening, trof de eerstgemelden te sterk; voor 't oog des gemeens bloot liggende, de schandlykheid dier slaafsche ketenen, welk zy schroomden af te werpen, of op welker draagen zy trots waren. Eene Hofdame, hoorende dat d'alembert de | |
[pagina 502]
| |
Overheersching der Grooten, en de kruipende Onderwerping welke zy vorderen, te breed hadt uitgemeeten, betuigde: ‘Indien hy my geraadpleegd had, Ik zou 'er hem nog meer van gezegd hebben!’ De Heer d'alembert leverde allerschoonste blyken op van zyne Letterkundige Bekwaamheden, in zyne Overzettingen eeniger uitgeleezene Brokken van tacitus; doch deeze bezigheden hielden hem niet te rugge van het voortzetten zyner Wiskundige Oefeningen: want, omtrent dien tyd, verrykte hy de Encyclopedie met eene menigte uitsteekende Artykels, tot die Weetenschap behoorende; hy stelde zyne Naspeuringen op, over verscheide gewigtige Stukken in het Wereldstelzel. In den Jaare MDCCLIX zagen de Beginzelen der Wysbegeerte van d'alembert het licht: een Werk, hooggeroemd van wegen de net- en klaarheid, vol gewigtige waarheden, met zulk eene eenvoudigheid opengelegd, dat ze begreepen kunnen worden door allen, die zich slegts eenigzins gemeen gemaakt hebben met afgetrokke denkbeelden. Dan, veelen vonden 'er stellingen in, de Bovennatuur- en Zedekunde betreffende, welke zy in geenen deele konden toestemmen. De Heer d'alembert hadt, door eene onophoudelyke beoefening der Wiskundige Weetenschappen, eene hebbelykheid gekreegen, om weinig te gevoelen van Waarheden, niet vatbaar voor een Volstrekt Betoog. Hy zag, dat de Zekerheid afnam, in evenredigheid van de bykomende denkbeelden, aan de eenvoudige toegevoegd, waar van de zuivere Wiskunde en berekende Werktuigkunde zich bedient: zyn smaak voor andere Weetenschappen nam veel over van die hebbelykheid: hy agtte ze alleen, naar gelange ze nader kwamen aan strikt Betoog, of volkomene Baarblyklykheid, en beschuldigden veelen hem, uit deezen hoofde, dat hy weinig op had met de Natuurlyke Wysbegeerte. Schoon zyn Lofredenaar deeze beschuldiging onregtmaatig vindt, erkent hy, dat de Heer d'alembert zyne eischen van Baarblyklykheid te verre voortzette. - In de Bovennatuur-, Zede- en Staatkunde bonden die zelfde banden zynen geest. Hy hadt tot een klein getal algemeene waarheden, of eerste beginzels, gebragt alles, wat men, zyns oordeels, met zekerheid kan weeten in deeze gewigtige takken van menschlyke kundigheden; en wat niet met eene wiskundige zekerheid te betoogen was, bleef een voorwerp van twyfeling. | |
[pagina 503]
| |
Het Artykel Geneve, in de Encyclopedie geplaatst, verwekte hoogloopende geschillen; waar in d'alembert niet altoos zegepraalde, en het baarde hem veel ongenoegens in Frankryk. Te deezer gelegenheid boodt de laatst overleden Koning van Pruissen hem eene wykplaats aan in zyn Hof, en de eer van Voorzitter in de Academie te Berlyn: wanneer d'alembert deeze eeronderscheidingen weigerde, was de Koning des niet gebelgd, maar behandelde hem, tot het einde zyns leevens, als zyn Vriend. d'Alembert had, eenigen tyd geleden, een voorslag der Keizerinne van Rusland, om de Opvoeding des Groothertogs op zich te neemen, afgeslaagen - een voorslag, vergezeld van alle de streelende aanbiedingen, die een Man, op Eertytels gesteld, of begeerig om een ruim inkomen te verkrygen, konden aanlokken; doch de voorwerpen van d'alembert's Eerzugt waren Rust en Letteroefening. Zyne Verhandeling over de Vernietiging der Jesuiten, in den Jaare MDCCLXV uitgegeeven, haalde hem een zwerm tegenschryvers op den halze, die, door hunne wyze van aanvallen, de verdiensten van dit Werk bevestigden. Behalven de reeds gemelde Werken van deezen uitsteekenden Man, heeft men van zyne hand negen Deelen, onder den tytel van Werkjes, bestaande uit Vertoogen en Verhandelingen, waar in hy zeer veele Voorstellen, de Starrekunde, de Wiskunde en Natuurlyke Wysbegeerte betreffende, oplost. Van hem heeft men mede de Beginzels der Muzyk, en hy maakte, in 't einde, het Stelzel van rameau verstaanbaar: doch hy dagt niet, dat de Wiskundige Theorie, van klankgeevende Lichaamen, genoeg was om de regels voor die kunst op te geeven. Hy was altoos een Liefhebber van de Muzyk, die, aan den eenen kant, verbonden is aan de fynste en diepste naspeuringen der werktuigkundige berekeningen, terwyl zy, aan den anderen kant, haare kragt betoont over de Zinnen en de Ziel, en aan de Wysgeeren verschynzels, niet min zonderling, en nog onverklaarbaarder, oplevert. In den Jaare MDCCLXXVII, werd d'alembert tot Secretaris van de Fransche Academie gekoozen. Hy vormde, kort naa deeze bevordering, het ontwerp, om de Leevens te beschryven van alle de overledene Leden der Academie, van den Jaare MDCC af, tot het Jaar MDCCLXXII; binnen den tyd van drie Jaaren volvoerde | |
[pagina 504]
| |
hy dit plan, door het vervaardigen van zeventig Lofredenen. De Heer d'alembert stierf op den negen en twintigsten van Wynmaand, des Jaars MDCCLXXXIII. In zyn Zedelyk Character vondt men de schoonste trekken van Braafheid, Zedigheid, Belangloosheid en Weldaadigheid. ‘De laatste dagen zyns leevens,’ schryft de Heer de condorcet, ‘bragt hy door in een talryk gezelschap, luisterende na hunne gesprekken; die dikwyls vervrolykende door boerte en aartige vertellingen. Hy was de eenige Persoon, die bedaard bleef, en zich bezig kon houden met andere voorwerpen dan zich zelven; de eenige, die sterkte van Geest genoeg bezat, om zich aan vrolykheid en beuzelende vermaaken over te geeven!’ |
|