Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Aanmerkingen over, en ophelderingen van, de godspraak, Haggai II. 6, 7, 8 en 9.‘De Eerw. Heer william newcome, D.D. Bisschop van Waterfort, heeft onlangs een Werk in 't licht gegeeven, getyteld: An Attempt towards an improved Version, a metrical Arangement, and an Explication, of the Twelve Minor Prophets. De geleerde Schryvers van the Monthly Review, verslag van deezen Letterarbeid geevendeGa naar voetnoot(*), staan byzonder stil, op 't geen men 'er in aantreft, ten aanziene van de in ons Opschrift gemelde Godspraak van Propheet haggai: wy vonden het daar vermeldde, der vertaalinge en plaatzinge in ons Mengelwerk, overwaardig. Schoon een gedeelte alleen voor de Geleerden geschikt is, zullen de algemeener aanmerkingen, onzen Leezeren van een anderen rang, zo wy hoopen, niet ongevallig weezen.’
't Is een onbetwistbaare waarheid, dat alles, wat niet eigenlyk kan dienen tot onderschraaging des Christendoms, gereedlyk moet afgestaan worden; naardemaal de beste zaak lydt, door eene onkundige en geen steek houdende verdeediging. Dan, 'er schynt, by zommige hedendaagsche Schryveren, eene ontrustende neiging, om de baarblyklykheid op het eerste vermoeden van derzelver volslaagene egtheid, te verlaaten; na eene neiging, die schoon ze gepaard kan gaan met de beste oogmerken, de opregtheid tot een uiterste schynt te voeren, en door de vyanden van ons Geloof, als koelheid en onverschilligheid, kan geduid worden. Of de Voorzegging van Propheet haggai II. 6, 7, 8 en 9, onder die bewyzen behoort, welke niet te schielyk | |
[pagina 186]
| |
aan onzen Tegenstanderen moet opgegeeven worden, hangt in geschil. Ten einde onze Leezers eenigermaate over 't zelve kunnen oordeelen, zullen wy de plaats, gelyk de Bisschop newcome dezelve heeft overgezet, opgeeven, met de bedenkingen van Dr. heberden, over dezelve; 'er eenige van onze eigene aanmerkingen byvoegende: Want dus spreekt Jehovah God der Heirschaaren:
Nog eens meer, in een korten tyd,
Ik zal de Hemelen en de Aarde doen beeven,
En de Zee en het drooge Land:
En ik zal alle Heidenen doen beeven;
En het verlangenGa naar voetnoot(*) aller Volken zal komen;
En ik zal dit Huis met heerlykheid vervullen
Zegt Jehovah God der Heirschaaren.
Het zilver is myne, en het goud is myne,
Zegt Jehovah God der Heirschaaren.
Grooter zal zyn de heerlykheid
Van dit laatste Huis dan van het eerste,
Zegt Jehovah God der Heirschaaren,
En in deeze plaatze zal ik vrede geeven,
Zegt Jehovah God der Heirschaaren.
Dr. heberden heeft, over deeze Verzen, de volgende bedenkingen medegedeeld. ‘De Propheet bemoedigt hier de Jooden, even uit de Gevangenis wedergekeerd, om hunnen Tempel te herbouwen, en verzekert hun, dat de luister en rykdom van dit nieuw Gebouw groot zouden weezen, en verre zyn, van, als nietig te schynen in de oogen der geenen, die zich de Grootheid des Eersten Tempels herinnerden. Dit is de in 't oogloopende zin deezer woorden, en zou men misschien nooit om eenen anderen gedagt hebben, indien de Vulgata, of de Gemeene Latynsche Overzetting, de woorden לכ חךמח ﬦױגה niet vertaald hadden Defideratus cunctis gentibus. - De Begeerte of Wensch, aller Volken, in stede van Het Begeerlyke of de kostlyke dingen aller Volken: de rechte Vertaaling dier woorden, in welken zin men ze ook aantreft, in alle oude Overzettingen, de Vulgata uitgezonderd. Maar | |
[pagina 187]
| |
de Vulgata was de eenige, die men, eeuwen lang, alleen las, en verstond; van hier het denkbeeld, dat christus de Persoon moest zyn, van alle Volken verlangd, en dat hy, door zyne tegenwoordigheid, den luister van deeze Tempel zou vermeerderen. De Engelsche Overzetters van den Bybel, met dit denkbeeld ingenomen, volgden de Vulgata, tegen de duidelyke meening van den Hebreeuwschen Text, en verschilden van alle de andere oude Vertaalingen. De Geleerde Vader houbigant, die als een Roomsch-gezinde gereed is om aan de Vulgata alle agting te betoonen, erkent dat חדמה de Nominativus zynde, gevoegd by een meervoudig Werkwoord ואבו, een meervoudig naamwoord moet weezen, en overgezet worden Kostbaare Dingen, dat men hiertoe ook bepaald wordt, door de daarop volgende melding van Zilver en Goud; en de Propheet niets anders beoogde, dan de rykdom van dit Huis, en der Gereedschappen in 't zelve. Het blykt uit maccabeen I. 21 en 22, dat de Tweede Tempel, met de daad, zeer ryk vercierd was, en in het 23 vers, van 't zelfde Hoofdstuk, wordt anthiochus gezegd, het Zilver en Goud, en de Kostlyke vaten te hebben weggenomen; waar men, was dit Boek in 't Hebreeuwsch geschreeven geweest, naar allen schyn, het zelfde woord als by haggai zou hebben aangetroffen. 't Is aanmerkelyk, dat dit zelfde Hebreeuwsche woord gevonden wordt dan. XI. 43, gevoegd by Goud en Zilver, en door de Engelsche Overzetters vertaald, Kostbaare Dingen. Jesaia vermeldt in het LXIV. 11, de verwoesting des Tempels, en met denzelven וניךפהח alle onze, of deszelfs Heerlyke Dingen, bykans het zelfde woord als wy by haggai aantreffen. Zie ook joël III. [Hebr. IV.] 5. en nahum II. 9. [Hebr. 10.] Daarenboven is het, volgens josephus, geene waarheid, dat de tegenwoordigheid van den messias immer iets toevoegde aan de Heerlykheid des Tempels, ten tyde van haggai gebouwd: want die Joodsche Geschiedboeker verzekert ons, met de uitdruklykste woorden, dat, eer christus gebooren wierd, deeze Tempel was afgebrooken, en de grondslagen door herodes waren weggenomen, die een geheel nieuwen Tempel in stede bouwde, zyne woorden luiden: Ἀνελὼν δε τοῦς | |
[pagina 188]
| |
αϱχαίους θεμελίους, καὶ καταοαλομενος ἐτἐρους, ἐκ αὐτῶν τὶν ιαὶν ἤγειϱε, josephus, Antiq. Lib. XV. 11. 3. [herodes] naa dat hy de oude grondslagen hadt weggenomen, en andere gelegd, bouwde daar op den Tempel. Indien 'er nu eenig onderscheid is tusschen herbouwen en herstellen, indien haggai's Tempel van salomon's verschilde, en de Tweede Tempel was, dan was de Tempel van herodes dezelfde niet met haggai's: doch met de daad de Derde TempelGa naar voetnoot(*). De schynbaarste tegenwerpingen, tegen den Christelyken Godsdienst, heeft men ontleend uit de zwakke bewyzen tot deszelfs verdeediging aangevoerd: en kan 'er een zwakker zyn, dan, wanneer men den Oorspronglyken Text geweld aandoet, om eene Voorzegging te vormen, en het uitdruklyk getuigenis der beste Geschiedschryvers, van dien tyd, wederspreekt, om te toonen, dat dezelve haare vervulling bekomen heeft?’ Bisschop newcome denkt, dat de rechte Leezing חודמח en de Vau overgeslaagen is, dewyl dezelve vergoed werd door een punt. Ter ondersteuning van deeze gissing, merkt hy op, dat de Overzetting der LXX heeft τι εκλεκτα, en de Arabische vertaaling Eclecta, exquisita. Hy voegt 'er by, dat het woord in 't meervoudige gebruikt is, met de kragt van het enkelvoudige, gelyk Deliciae of Spes in 't Latyn dan. IX. 23. waar de LXX en de Arabische Overzetting het te regt aanvullen שיא vir desideriorum. Hooglied V. 16. leezen wy ﬦירכהפ ולכו & ipse totus desideria voor disiderabilis; dat catullus Amores voor een Persoon gebruikt, en cicero in deezervoege terentia en tulliola schryft Valete mea desideria. De Bisschop erkent, dat 'er eene zwaarigheid is, om תןדמה op een Persoon toe te passen, en dat wy zouden verwagten in den Text te vinden תךפה חאבו & veniet desiderium. Hy denkt, dat, indien deeze zwaarigheid kon te boven gekomen worden, het eene gemaklyke en natuurlyke taal is te zeggen, dat Hy, na wien het verlangen van alle Volken behoorde uitgestrekt te weezen, zou komen. Met betrekking, nogthans, tot de eigenaartigheid om een enkelvoudig naamwoord רת met וא een meervoudig werkwoord te verbinden, ontvangt deeze wyze van uit- | |
[pagina 189]
| |
drukking misschien een gen steun uit de Chaldeeuwsche Paraphasis, die, volgens de aanmerking van Bisschop newcome, het Hebreeuwsch in de ongrammaticaale wyze van spreeken volgt. Dan wy onderwerpen aan het oordeel onzer Taalkundige Leezeren, of de volgende voorbeelden niet eenigermaate kunnen strekken, om de taalschikking in de plaats van Haggai te regtvaardigen.
exod. I. 10. ה הא
Cum evenerint bellum. psalm CXIX. 103. יכצח־Quam dulcia sunt palato meo eloquium tuum. prov. XXVIII. 2. ע ףד־יױ ום
fugerunt, et non persequens, Impius. Voorbeelden van dien aart ontbreeken ons niet in andere taalen, ter blyke strekke alleen deeze plaats uit sophocles. Κοὺ τις ἒσθ ὋΣ οὺ Τὸν τοῦ μανέντος κᾳιπβουλευτου στρατοῦ Ευναιμον ἈΠΟΚΑΛΥΝΤΕΣ. Dan mogelyk zal het meer regtstreeks ter zaak doen op te merken, dat, wanneer twee zelfstandige naamwoorden in eene zinuiting zamengevoegd worden in statu regiminis, gelyk de Taalgeleerden het noemen, ('t geen juist het geval is van de plaats, welke wy nagaan,) als dan het werkwoord zomtyds in getal overeenkomt met het laatste zelfstandig naamwoord, schoon het natuurlyk met het voorgaande daar in moest zamenstemmen. Zo leezen wy 2 sam. X. 9. הח י וי ה יכיא
Et vidit Joab quod esset contra se facies (plur.) belli. Hier komt het werkwoord met het laatste naamwoord ה overeen in geslacht en getal, in stede van meer- | |
[pagina 190]
| |
voudig gesteld te zyn י en overeenkomende met
Wy zullen 'er eene andere plaats by voegen, die, in dit opzigt, volkomen gelyk schynt te staan met haggai. job XV. 20. ב סי רמוEt numerus annorum absconditi sunt. Ware het noodig over dit onderwerp uit te weiden, wy mogten aanmerken, dat de schikking, welke wy getragt hebben te straven, verderen steun ontvangt uit de overeenkomst. In het voorbeeld uit samuel bygebragt, merkten wy op dat het werkwoord in geslacht zo wel als in getal overeenkwam, met het laatste zelfstandig naamwoord, in stede van met het eerste. Een dergelyk voorbeeld, ten opzigte van het geslacht, ontmoeten wy levit. XIII 9. ﬦ ח יכ ה עגPlaga leprae cum fuerit in homine. Het werkwoord ה is vrouwlyk, en komt overeen met ח het laatste zelfstandig naamwoord, in stede van met ע 't welk manlyk is, en ה vordert.Wederom jerem. X. 22. ה ה ומ לקVox rumoris ecce venit.
Hier is het werkwoord weder Vrouwlyk, en komt overeen met het laatste in stede van het voorgaande Zelfstandige naamwoord, 't welk Manlyk is. Deeze en andere voorbeelden, van denzelfden aart, welke wy gereedlyk zouden kunnen bybrengen, wyzen uit, dat het Hebreeuwsch vol is van Taalonregelmaatigheden, welke zeer veel overeenkomst hebben, met die wy thans poogden op te helderen. Zy verschaffen, derhalven, eene soort van bewys uit de overeenkomst ontleend, 't welk vrylyk, en misschien met vrugt, mag toegestaan worden. Bisschop newcome's tegenwerpingen tegen houbigant's verklaaring zyn, de groote staatlykheid der inleidinge vers | |
[pagina 191]
| |
6, en van het begin van vers 7. als mede de oneigenheid der taale: De begeerlyke dingen van alle Volken zal komen. Veel beter luidt het: de begeerlyke Dingen van alle Volken zullen aangebragt worden. Deeze tegenwerpingen klemmen zeker; by dezelve zouden wy voegen, de gelykluidende Voorzegging by malachias III. 1. welke onlochenbaar op den messias sluit, en door Bisschop newcome, in deezer voege wordt overgezet. Ziet ik zal myn' Bode zenden,
En hy zal den weg voor my bereiden:
En de Heer, dien gy zoekt,
Zal snellyk tot zynen Tempel komen, enz.
Wat de eigenaartigheid betreft, om de plaatzen, den Tempel betreffende, toe te passen op die door herodes herbouwd is, denkt de Bisschop met veel regts, dat, veronderstellende, dat het 10 vers eene voorspelling van den Messias behelst, dit niet naauwkeuriger behoorde te worden uitgedrukt: want zulks zou den Jooden aanleiding gegeeven hebben, om de verbreeking des Tempels, toen gebouwd, en de oprigting van een ander in deszelfs stede, te verwagten. Dewyl de Herbouwing des Tempels, door herodes, het langzaam werk was van zes en veertig jaaren, denkt hy, dat de Jooden nooit eenig onderscheid in naam maakten, tusschen den Tempel van zerubbabel, en herodes. Het gezag van veele Rabynen onderschraagt dit denkbeeld des Bisschops. [Wy kunnen, wat den Tempel van zerubbabel en herodes betreft, niet nalaaten hier by te voegen, 't geen onze Vaderlandsche Geleerde Doopsgezinde Leeraar joannes stinstra, in zyne Leerreden over haggai's Voorzegging, in den voorleden Jaaren uitgegeeven, met zeer veel oordeels heeft opgemerkt.] ‘Men geeft voor, dat de Heerlykheid, door haggai vermeld, die den Tweeden Tempel zou vervullen, niet op onzen Heere christus slaan kan: dewyl deeze niet, staande den Tweeden, maar in den Derden Tempel is verscheenen, welke, naar het verhaal van josephus, door herodes den grooten, onder welken de gezegende jesus naderhand ter wereld kwam, van den grond af nieuw gestigt is. Zommige Geleerden hebben dit | |
[pagina 192]
| |
verhaal wel als valsch verworpenGa naar voetnoot(a); doch dit is de knoop doorgehouwen, niet losgemaakt. Dat josephus, omtrent eene zo kort voorledene en openbaare zaake, zo bot, en met zo veele omstandigheden, tot tweemaalen toe, (want wy vinden het in twee onderscheidene WerkenGa naar voetnoot(b)), zou geloogen hebben, is niet waarschynlyk. Wy kunnen zyn berigt gelooven, en evenwel onze uitlegging, (dat de messias in den Tweeden Tempel kwam,) wettigen. Hy verhaalt ons immers niet, dat herodes den Tempel tot den grond toe afgebrokenGa naar voetnoot(c), en naderhand weder opgebouwd, maar dat hy dien hooger opgetrokken en vergroot heeft, door het byvoegen van nieuwe gebouwen. Dus bleef het inderdaad dezelfde Tempel, die onder zerubbabel gestigt was, de Tweede Tempel. Hy maakt wel gewag van het uitneemen der Fundamenten; maar dit ziet waarschynlyk op zommige gedeelten, die te zwak waren om een hooger opgetrokken gestigt te draagen. Dit mogen wy te meer vaststellen, naardemaal deeze zelfde Historieschryver eldersGa naar voetnoot(d) rekent, dat 'er maar twee Tempels geweest zyn, die van salomon en die van zerubbabel; naa des laatsten herbouwinge door herodes, en deezes herbouwden verwoestinge door titus, en op gelyke wyze tellen ook de andere Joodsche Schryvers maar tweeGa naar voetnoot(e); den Tempel van herodes als een derde, geenzins in aanmerking neemende (*).’ |
|