Het komt my voor dat de opgegeeven Vraag, ontkennend moet beantwoord worden; zie hier waarom. Het is bewezen, dat, zoo verscheide Lichaamen, om een Middelpunt, langs de omtrekken van Cirkels, in den zelfden tyd bewoogen worden, de Centerschuwende kragten in dezelfde reeden zyn, als de afstanden van dit Middelpunt. Zoo derhalven drie Lichaamen A, B en C, om het zelfde centrum M, in een zelfden radius draaijen, op de Afstanden, by voorbeeld MA=50, MB=60, en MC=70, dan moet volgen, dat de Middelpuntsvliedende kragten van A, B en C zyn in reeden als 5, 6 en 7 respectivelyk. Laaten hier de Eenheeden voor voeten gehouden worden, dan zal MA die te vooren was 50 voeten, trachten te worden 55 voeten; MB die 60 was, zal poogen te koomen op 66 voeten, (want 50: 60=55:66:) en op gelyke wyze zal MC trachten aan te groeijen tot 77 voeten. Daar nu te vooren AB = 10 voeten = BC was, en de pooging der centerschuwende kragt daar heenen strekt, om AB tot 11 voeten te brengen, en ook om BC van 10 tot 11 voeten te doen aangroeijen, (want 66 - 55=11=77-66), zo volgt, dat de Neiging, om AB te vergrooten, gelyk is aan die, door welke BC zyn aangroeijing zou verkrygen. De Toepassing komt gereedelyk voor het oog. Ik zal hier alleen byvoegen, hoe het my toeschynt, dat 'er, in de voorgestelde vraag, geen acht gegeeven zy, op het vermogen van de Middelpunts kragt op den Aardkloot B zelven, maar alleen op dit vermogen ten aanzien van A en C. Zo men die uitwerking, ten aanzien van B, niet uit het oog verlooren had, zou de vraag gereedelyk hier op neergekoomen zyn.
‘Dewyl, by het op en ondergaan der Zon, het Centrum des Aardkloots, en de plaats van waarneeming eevenverre van de Zon verwyderd zyn, en dus eene gelyke centerschuwende kragt van dezelve hebben; moeten dan, by den op en ondergang der Zon, de lichaamen niet zwaarder zyn, dan op den middag, of 's mindernachts?’ En, volgens de Beschouwing van de Middelpuntsvliedende kragten alleen, zou men deeze vraag toestemmend moeten beantwoorden, zo als uit het voorgaande ligtelyk is af te leiden.
De Proefneeming, om de waarheid of onwaarheid van het Factum zelve te onderzoeken, kon met den gebruikten toestel niet geschieden: want een Unster, eens in evenwigt gebragt, zal in dien staat blyven, ofschoon de zwaarte-