Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVervolg op M.N. Chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur- Zedekundig- en Konst- Woordenboek, Door J.A. de Chalmot, Verrykt met Kunstplaaten. Vierde Stuk. Te Campen, by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam, by J. Yntema, 1787. In gr. quarto, 367 bladz.Het nuttige Werk van den opmerkzaamen Chomel ontvangt nog steeds, door de naspooringen van den arbeidzaamen Chalmot, eene aanmerkelyke Vermeerdering, welke strekt om deszelfs leerryke gebruik verder uit te breiden; wel inzonderheid met betrekking tot de Natuurlyke Historie, het Zedelyke en het Oudheidkundige vooral ook ten aanzien van ons Vaderland. Van dit laatste valt ons, ter deeze gelegenheid, onder het oog, het Artykel Ducaat; van welke Geldmunt ons het volgende wel weetenswaardige berigt medegedeeld wordt. ‘Ducaat is de naam van een Gouden Muntstuk, thans doorgaands de waarde van vyf Guldens vyf stuivers bevattende; doch ook wel in waarde ryzende en daalende, naar maate de prys van het Goud hoog of laag is. Het zal, denken we, niet onaangenaam voor onze Leezers zyn, dat wy hier de oudheidkundige geschiedenis van deeze oirspronkelyke Hollandsche Munt geeven. Ducaat, zegt de Heer alkemade, (Zie Munten der Graaven van Holland &c. bl. 88.) ‘is een woord, 't | |
[pagina 525]
| |
welk door gewoonte in 't algemeen is aangenoomen, en niet verstaanbaar kan verduitst worden, beteekenende eigenlyk de munt van een Hertog.’ Niet onwaarschynlyk is het, dat deeze naam afkomstig is van willem van beyeren, welke, onder den naam van willem den vyfden, onder de Hollandsche Graaven bekend is, en de eerste onzer Princen is geweest, die den naam van Hertog [Dux] droeg, dewyl het onder zyn bestier is geweest, dat, voor zo veel bekend is, de eerste Penning, die den naam van Ducaat heeft gedragen, is gemuntGa naar voetnoot(*); doch naderhand in veele andere Landen is gevolgd, en goudstukken van gelyke waarde daar mede bestempeld. - Zeer opmerkenswaardig is het, dat, ingevolge het getuigenis van eenige Oudheids Onderzoekers, deeze soort van Munten in gehalte en gewigt altyd dezelvde geweest en gebleeven is, zo veele eeuwen door tot nu toe; niet tegenstaande de ontelbaare omkeeringen der tyden en volken, als mede inzonderheid de menigvuldige verandering der Munten, zo in gehalte als in gewigt, by elk ryk en landschap, ieder naar hun belang en behaagen, ingevoerd. Ten aanzien van welke gouden penningen of Ducaaten bygevolg geene veranderlykheid dan alleen in de prys, die gesteigerd en gedaald is even als in alle andere Munten, ooit is bespeurd geworden. De bovengemelde eerste Ducaat is van de veertiende Eeuw, en gemunt tusschen de jaaren 1349 en 1357; dewyl Hertog willem van beyeren in het eerstgemelde jaar de Graavlyke waardigheid aanvaardde, en in het laatstgemelde reeds blyken van krankzinnigheid begon te geeven, die allengskens toenamen, en hem tot het einde van zyn leeven toe bybleeven, om welke reden hy ook tot zynen dood toe is opgeslooten geworden, welke waarschynlyk in 1389 voorviel. Zie wagenaar Vad. Hist. III D. bl. 275 en 320. Deeze Ducaat verbeeld op deszelvs voorzyde Graav willem met blooten hoofde, en geheel lyfs ten voetzoole toe in 't harnas, houdende in de eene hand het zwaard, in de andere het Wapenschild van Beyeren; agter of ter zyde staat de Hollandsche Leeuw: en het omschrift is. | |
[pagina 526]
| |
guill. dux. comes. hol. ‘Toen in 't jaar 1672, vermids den gevaarlyken toestand des Lands, de Koop - en andere vermogende lieden hunne gelden uit de Amsteldamsche Wisselbank te rug eischten, wierden 'er genoegzaam alle de contante penningen uitgeligt, en 'er bleef weinig anders over, dan Staaven van Zilver en Goud. Dit bewoog de Regeerders dier Stad om aan de Staaten van Holland te verzoeken, om, tot geryf der eigenaaren, door den Muntmeester van Enkhuizen, in hunne Stad de gemelde Baaren tot geld te laaten munten, onder betuiging dat zy daar mede 't muntrecht der bevoorrechte Steden niet wilden benadeelen. Na veel tegenstribbelingen van sommige Steden, die 'er belang by hadden, wierd dit verzoek ten laatste ingewilligdGa naar voetnoot(*); de oprechting van een Munthuis te Amsteldam kreeg haaren voortgang, en 'er wierd in die Stad, binnen de tien maanden, omtrent vyftig tonnen schats gemunt. Onder deeze Muntstukken werden onder anderen Ducaaten geslagen, die, om dat zy genoegzaam denzelvden Stempel hebben behouden, als die nog hedendaagsch worden gemunt, en inzonderheid ook om dat dezelve als loutere Noodmunten in de Penningkassen der Liefhebberen werden bewaard, verdienen hier beschreeven te worden: de afbeelding daarvan vindt men by mr. g. van loon Nederlandsche Historiepenningen, III D. bl. 81. De voorzyde vertoont eenen geharnasten Man, met eenen helm op 't hoofd, houdende in de eene hand een | |
[pagina 527]
| |
bloot zwaard, en in de andere eenen bundel van zeven pylen, binnen dit randschrift. concordia res par: cres: hol. 1673. Om by dit Artykel nog een staal van eene andere natuur te voegen, zullen wy, uit het Artykel Droefheid, Droefgeestigheid, overneemen, des Schryvers aanmerkingen nopens de Droefheid, voor zo verre zy invloed heeft op onze gezondheid; in welk gezigtspunt zy zig aan ons vertoont, als de verderflykste van alle Driften. ‘De uitwerkzels daar van, zegt hy, zyn standhoudend, en worden, als de Hartstogt diepe wortels geschooten heeft, gansch doodelyk. Toorn en Vrees, van eenen geweldiger aart zynde, duuren zelden langen tyd: doch Droefheid verandert dikwerf in eene gezette zwaargeestigheid, die de geheele gesteltenis over hoop werpt. Met moet deeze Drift geen bot vieren. Doorgaands kan dezelve, in den beginne, vermeesterd worden, maar eens post gevat hebbende en toegelaaten zynde, worden alle poogingen, om dezelve te weeren, verydeld. Niemand kan beletten, dat hem, in dit leeven, onheilen treffen; doch het strekt ten betoon van Grootmoedigheid, dezelve met bedaardheid te draagen. Veelen stellen verdiensten in het toegeeven aan de Droefheid, en weigeren, wanneer hun ongemakken overkomen, hardnekkig allen troost, tot dat de Ziel, door Droefgeestigheid overmand, onder den last bezwykt. Zulk een gedrag strekt niet alleen tot verwoesting van de Gezondheid, maar is onbestaanbaar met Reden en Godsdienst. De Verandering van denkbeelden is voor de Gezondheid even noodzaaklyk, als de verandering van den stand der Lighaamsleden. Wanneer de Ziel zich langen tyd met een en het zelfde voorwerp bezig houdt, strekt zulks, | |
[pagina 528]
| |
bovenal wanneer dit denkbeeld van eene onaangenaame natuur is, om alle de werkingen des Lighaams te stremmen. Van hier is het, dat botgevierde Droefheid den honger en de verteerkragt belemmert; waar door de leevensgeesten gedrukt, de zenuwen verslapt, de ingewanden met winden opgevuld, en de vogten, door gebrek aan verschen toevoer, bedorven worden. Dus heeft men voorbeelden, dat menig een allerbest gestel, door een ongeluk in zyn Huisgezin, of ander ongeval, 't welk hevige merte veroorzaakte, bedorven is. Het is volstrekt onmogelyk, dat iemand, aan Droefgeestigheid overgegeeven, gezondheid geniete. Hy moge, eenige jaaren lang, een kwynend leeven omdraagen; maar wie eenen gelukkigen ouderdom wenscht te beklimmen, behoort welgemoed en vrolyk te wezen. Dit staat, ik beken het, niet geheel en al in onze magt, nogthands hangt onze gemoedsgesteltenis, zo wel als onze daaden, grootlyks van ons zelven af. Wy kunnen gezelschap houden met vrolyke of zwaargeestige lieden; deel neemen in de werkzaamheden en vermaaken des leevens, of stil by ons zelven nederzitten, steeds op onze ongemakken peinzende. Deeze, en veele andere dingen van denzelfden aart, staan zekerlyk in onze magt, en zy strekken grootlyks, om onze Zielsgesteltenis tot het een of het ander te doen overhellen. De verscheidenheid van toneelen, die zich aan de zinnen opdoen, is zeker geschikt om voor te komen, dat onze aandagt niet te lang tot een en het zelfde voorwerp bepaald blyve. De Natuur vloeit over van verscheidenheid, en de Ziel, wanneer zy door kwaade hebbelykheid niet 't onder gehouden worde, schept vermaak in 't beschouwen van nieuwe voorwerpen. Dit wyst ons met een den weg aan, om de Ziel in vlaagen van Droefgeestigheid op te beuren. Wend uwe aandagt dikwils tot nieuwe voorwerpen; onderzoek ze voor eenigen tyd; neem 'er het genoegen af, verander het toneel: dus doende zult gy eene bestendige opvolging van nieuwe denkbeelden gaande houden, tot dat de treurige den wyk neemen. Zo zal reizen, het beoeffenen van deeze of geene Weetenschappen, het leezen of schryven over eenig onderwerp, schielyker de boezemsmerte verdryven, dan de allerwoeligste vermaakneemingen. Men heeft voorlang met rede aangemerkt, dat het Lighaam niet gezond kan wezen, zonder werkzaamheid. | |
[pagina 529]
| |
Dus is het ook met de Ziel gelegen: werkloosheid geeft voedzel aan 't hartzeer. Wanneer de Ziel niets te doen heeft, dan op onheilen en ongemakken te denken, zal zy zich daar mede bestendig bezig houden: weinige menschen, die met opmerking en naarstigheid hunne zaaken voortzetten, worden door Zwaargeestigheid bekroopen. Wel verre, derhalven, van ons der werelt en der bezigheden te onttrekken, als onheil ons overvalt, moeten wy ons daar aan met meerder vlyt overgeeven, en met verdubbelden iever de pligten van ons beroep waarneemen, en deeze bezigheid afwisselen, met de verkeering met Vrienden van een omganglyken en vrolyken aart. Onschuldige Vermaaken en Uitspanningen hebbe men, in geenen deele, te verachten of te verwaarloozen: deeze kunnen behulpzaam wezen, om de zwaargeestige bedenkingen, door rampen en ongevallen veroorzaakt, te verdryven; dewyl zy ongemerkt de Ziel tot het bespiegelen van aangenaame voorwerpen opleiden, en, behalven andere zeer nutte einden, ook den anderzins lang vallenden tyd korten. Veelen, door Droefheid aangegreepen, geeven zich aan den drank over. Doch dit Geneesmiddel is erger dan de kwaal zelveGa naar voetnoot(*): vermids het bykans nimmer mist, of dit loopt uit op 't verderf van middelen, caracter en gezondheid.’ |
|