Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Zes Leerredenen over den Oorlog; door wylen den Wel Eerwaarden Heere J. Guiot, in leven Bedienaar des Heiligen Euangeliums in de Walsche Gemeente tot Rotterdam. Uit het Fransch vertaald. Te Amsterdam, by J. van Gulik, 1786. Behalven de Voorreden, 222 bladz. in gr. octavo.In dit zestal Leerredenen vestigt de Eerwaerde Guiot een Godsdienstig oog op den Oorlog, en ontvouwt de voornaemste onderwerpen, daer toe betreklyk, uit dat gezichtspunt; ten einde zyne Toehoorders op te leiden, tot een indrukbaer bezef van Gods albestierende hand ook in den Oorlog, en een levendig gevoel van hunne verplichting, om hun gedrag, naer die kundigheden, en vereisch der omstandigheden, te regelen. Tot een tekst voor dezelven heeft zyn Eerwaerde uitgekoozen de bekende woorden van Salomo, Spr. XXI. 31. Het Paerd wordt bereid tegen den dag des stryds; maer de Overwinning is des heeren; en hy behandelt zyne bedoelde hoofdonderwerpen in vyf achtervolgende Leerredenen, schikkende voorts zyne zesde of laetste Leerreden, ter aenwyzinge van de nuttigheden, die men uit de voorigen trekken kan. De Eerwaerde Guiot behandelt dit Stuk indiervoege, dat hy een in zyne soort volledig zamenstelzel ener Godsdienstige overweginge van den Oorlog aen de hand geve, en ons op ene oordeelkundige wyze onder 't oog brenge, hoe wy de voornaemste waerheden, daertoe behoorende, hebbe te beschouwen, en hoedanig een gebruik wy daervan behooren te maken. Zyne laetste Leerreden draegt ons de ontvouwde waerheden zo beknoptlyk voor, dat wy derzelver opgave daeruit zullen mededeelen; en te gelyk, by de ene of andere waerheid, ene proeve geven van de wyze, op welke hy die waerheden ter nadere betrachtinge doet strekken. ‘De eerste Waarheid (zegt hy) die wy vastgesteld | |
[pagina 306]
| |
hebben, en die uitdrukkelyk in onzen Text werd te kennen gegeeven, is, dat de Overwinninge is des Heeren. Dat is te zeggen, dat God de Zege geeft aan den eenen, en dat hy de nederlaag veroorzaakt van den anderen; dat hy alle de gebeurtenissen van eenen Oorlog bestierd; dat hy alle derzelver werkingen schikt en bepaald; dat hy invloed heeft op alle de Daaden van de tegengestelde partyen; en dat zy, zonder zyne toelaating, of zynen wil, niets kunnen volbrengen. Deeze waarheid hebben wy in 't breede uit de Reden, de Heilige Schrift, en door Voorbeelden beweezen. Wy hebben in onze tweede leerreden vastgesteld, dat de Oorlog, hoewel in schyn aanlopende, tegens de Wet van God, tegens de gevoelens van Menschelykheid, en tegens den aart van het Koningryke van Jezus Christus, egter geoorloofd was onder het Euangelie, gelyk als die het geweest was, onder de oude Wet. De voorbeelden en de Schriftuurplaatzen uit het Oude en uit het Nieuwe Testament, die wy by die gelegenheid aangehaald hebben, gevoegt by de Drangredenen, die de Reden zelfs ons op dat onderwerp aan de hand geeft, stellen die waarheid buiten twyffeling. Wy hebben, als eene derde Waarheid, duidelyk beweezen, dat alhoewel God de oorzaak was der Overwinningen en der Voordeelen, die wy op onze vyanden behaalen, hoewel de Overwinning is des Heeren, hy egter wil, dat de menschen ten dien einde van hunne zyde de noodige Toebereidzelen en Wapenrustingen doen; dat zy gebruik maaken van alle de vereischte middelen by die gelegenheden, even of zy haare uitkomst alleen verwagten moesten van hunzelven, en van hunne poogingen, en dat God hen zynen bystand niet toegezegd had.’ - Zie hier het gebruik, dat hy van deze derde Waerheid gemaekt wil hebben. ‘Dat zo zynde (vervolgt hy) is het duidelyk, dat in een Staat, die zig in eenige Oorlog ingewikkeld vind, ieder der geenen, die dezelve uitmaakt, meer of min belang hebbende in de bewaaring en in de verdediging van dien Staat, ook met al zyn vermogen het zyne moet toebrengen tot de middelen, die men in 't werk moet stellen, om een gelukkige uitkomst te verkrygen. - Doch de pligten, waaraan de verscheiden Leden van een Lichaam gehouden zyn, in zodanige gevallen, zyn voor allen niet dezelven, en verschillen naar den rang en den staat der Ingezetenen. | |
[pagina 307]
| |
Men kan in alle Staaten, die zig in Oorlog bevinden, drie soorten van menschen onderscheiden, waarvan elk byzondere pligten voor het algemeen welzyn te vervullen heeft. Zy, die geplaatst zyn in de Regeering; zy, die gebruikt worden in de Legers; en zy, die noch Staats- noch Krygsberoep oeffenen. Wat de eersten betreft, dewyl dat van haare goede of slegte Bestrering voornamenlyk afhangt, de gelukkige of rampspoedige uitslagen, die de Wapenen van het Volk, dat zy regeeren, kunnen hebben, zyn zy het ook, die de kragtdadigste middelen kunnen, en moeten in 't werk stellen, om die Wapenen te doen voorspoedig zyn. - Wy zullen daaromtrent in geene breede onderhandeling treeden, eensdeels, dewyl het aan de Overheid zelve is, om te weeten, welk gedrag zy moet houden in tyden van Oorlog, om het welzyn en het voordeel der Volken uit te werken, die haar onderworpen zyn; het is om dat men haar voorondersteld meer onderrigt dan anderen, dat men haar het Bestier der Regeering heeft toevertrouwt: ten anderen, om dat de voornaamste Middelen, die tot het geluk en den roem van een Volk kunnen medewerken, genoeg bekend zyn, aan alle de geenen, die van hun gezond oordeel en van hunne kennis gebruik maaken. Niemand is onbewust, by voorbeeld, dat, in een welbestierd Gemeenebest, de Ampten en de Bedieningen gegeven moeten werden aan hun, die het bekwaamste zyn die te bekleeden; dat de verdiensten aangemoedigd en beloond moeten werden; dat het geheim der zaaken onverbreekelyk moet bewaard blyven; dat de geldmiddelen wyslyk en getrouwlyk moeten gebruikt werden; dat eene naauwe Eensgezindheid altoos moet heerschen onder de Hoofden die regeeren; dat de byzondere belangens altyd aan het algemeen belang moeten opgeofferd werden; en verder zodanige, andere duidelyke en bekende grondregels, waarvan de beoeffening onvermydelyk nodig is, om een Volk gelukkig te maaken, en in staat te stellen, om zyne vyanden te wederstaan. Wat aangaat de pligten van hun, die in de Legers gebruikt werden, men weet insgelyks, dat de sterkte van een Krygsmagt niet zo zeer bestaat in het getal der Troupen, waar van dezelve is zamengesteld, als wel in de stipte onderschikking die daarin heerscht; in de gestrengheid der tugt, die men 'er in doet nakomen; in de voorzigtigheid, de dapperheid en de bekwaamheid der Veldoversten; | |
[pagina 308]
| |
in de kloekmoedigheid, de blinde gehoorzaamheid en de onderdaanigheid der Soldaaten, en der mindere Bevelhebbers. - Het is hier de plaats niet, om langer en breedvoeriger daarop aan te dringenGa naar voetnoot(*). Het zal beter te pas komen te onderzoeken, welke de pligten zyn van de byzondere Ingezetenen, die geen beroep, noch in het Staats- noch in het Krygsweezen, waar te neemen hebbende, egter kunnen toebrengen tot de voorspoed van den Staat, waarvan zy een gedeelte uitmaaken, en tot het geluk van haare Wapenen. Daar zyn 'er twee voornaame, die zy zorgvuldig moeten nakomen, zo zy geen hinder willen toebrengen aan het geluk, het welke zy zelven wenschen te genieten. Het eerste is, dat zy gehouden zyn onderdaanig en gehoorzaam te weezen, aan de Regenten, of aan de Mogentheid, van wien zy afhankelyk zyn; zig stil te gedraagen na haare oogmerken; zig gewillig te voegen na haare Inzichten, zonder zig in te laaten met haar gedrag te berispen, en haare onderneemingen te veroordeelen. - Die onvergenoegtheid, die murmureeringen, die oproerige en halsterrige gesprekken, die men te dikwils laat ontvallen tegen de Regeering, waaraan men onderworpen is, betoonen zoo veel vermetelheid als verwaandheid by hun, die 'er zig aan schuldig maaken. Het is vermetelheid, te willen oordeelen over het gedrag, dat men houden moet in deeze of die omstandigheid, wanneer men 'er den grond niet van kent, wanneer men niet weet alle de omstandigheden, die daar by behooren, noch alle de dryfveeren van 't Staats-Cabinet; waarvan zy alleen, die het Roer der zaaken in handen hebben, kunnen onderrigt weezen. Maar wanneer men, zelfs zo wel als zy, den staat der zaaken, en de geneigtheid der gemoederen zoude weeten, zoude het altoos verwaandheid zyn, te willen oordeelen over het geen dienstig is te vermyden, of om beter te doen, dan zy, die de ondervinding, die zy van de zaaken hebben, moet afgerigt hebben, van de wyze waarop men zig moet bepaalen, naar maate dat de omstandigheden het vereisschen. | |
[pagina 309]
| |
Niets zoude voor een Staat schadelyker kunnen zyn, dan de innerlyke verdeeltheden die dezelve vernielen, vooral wanneer zy zig ter zelver tyd door vyanden van buiten ziet aangevallen; dat is, het geen den ondergang van het vermaardste en magtigste Gemeenebest heeft veroorzaakt. Niets daarentegen brengt meer toe tot de vastigheid, het geluk en de voorspoed van dien zelven Sraat, dan de overeenkomst der Leden met hunne Opperhoofden, de gelykheid van inzigten en oogmerken, de overeenstemming, die 'er heerscht, tusschen zy die regeeren, en zy die geregeerd worden; overeenstemming die bestaat in de genegenheid en den yver, met welke de Onderdaanen zig voegen naar de inzigten van hunne Overheid. Het voorbeeld dat wy 'er van zien in een nabuurig Koningryk, bewyst beter deeze waarheid, dan alle de redeneeringen, die men zoude kunnen bybrengen. Uit die gehoorzaamheid en die algemeene onderwerping, die wy komen te eisschen van de Onderdaanen voor hunne Overheid, spruit, ten tweeden, voort een byzondere pligt, waarvan de beoeffening niet minder noodzaaklyk is, om eenen gelukkigen uitslag in eenen Oorlog te verkrygen; bestaande daarin, dat zy geduldig en zonder tegenspreeken draagen moeten de Lasten, die men hen oplegt, om te voldoen aan de buitengewoone kosten, die men genoodzaakt is in die omstandigheden te maaken. Het Geld, gelyk men weet, is de Zenuw des Oorlogs. Zo dra dat middel ontbreekt, zyn alle anderen of onuitvoerlyk of zonder vrugt. - Dus te weigeren, om, naar maate van ons vermogen, op te brengen, tot onderhouding van hen, die hun Leven bloot stellen, en die hun bloed opofferen ter bewaaringe van onze Voorrechten en van onze Bezittingen, zoude eene schreeuwende ongerechtigheid zyn, en tegelyk eene groote dwaasheid; dewyl dat zulks het eenige middel is, om verdedigers aan te treffen, die ons bewaaren voor de beleedigingen van onze vyanden; en dat, door een gedeelte van 't geen men bezit te willen bespaaren, men zig klaarblykelyk bloot stelt aan 't gevaar om alles te verliezen.’ - Hier mede gaet zyn Eerwaerde over tot de vierde en vyfde geleerde Waerheid, welke hy indezervoege voordraegt. ‘Als eene vierde Waarheid, uit onzen Text afgeleid, hebben wy gezegt en bewezen: De Heere vergunt de Zege en de Overwinning niet, dan aan hun die de gerechtigheid aan hunne zyde hebben; te weeten: aan die | |
[pagina 310]
| |
geenen, die den Oorlog uit rechtvaardige en wettige Beweegredenen ondernoomen hebben; die denzelven voeren door rechtvaardige en geoorloofde Middelen; en die zelven rechtvaardig en heilig zyn in hun gedrag over 't geheel, en in hunnen wandel. Eindelyk, M.T. wy hebben in onze vyfde leerreden gezien, dat, wanneer God de Zege aan een Volk wil schenken, of in 't algemeen eenig ander zyner besluiten uitvoeren, hy niet onmiddelyk door zig zelven werkt, en door de enkele kragt van zynen wil, zo als hy zoude kunnen doen, als hy wilde; maar dat hy altoos, of meest altoos, gebruik maakt van Uitvoerders, Werktuigen, Middelen; dan eens meer ingewikkelde, en dan eens meer eenvoudige, die hem, in minder of meerder tyd, tot het oogmerk, dat hy zig voorgesteld heeft, brengen, naar dat hy zulks goedvind.’ |
|