Verder verleent ons de derde afgeleverde Plaat een Nacht-Vlinder van 't tweede Gezin der tweede Bende. De Rups der Vlinders van dit Gezin is eene tienpootige Spanrups, welke soort dit gemeen heeft, dat zy, als zy rusten of stil zitten, zonder eenige bogt recht uit staan, met de voorpooten digt aan 't lyf liggende, gelyk een dorre Tak of Steel; hebbende ook veelal dezelfde koleur als die Takken der Boomen of Gewassen, op welken men dezelven vindt, waardoor het dikmaals gebeurt, dat men eene dergelyke Rups, in den eersten opslag, voor een dor takje of steeltje aan-, en, om zo te spreeken, over 't hoofd ziet. Van daar heeten zodanige Rupsen, by veele Liefhebbers, ook maar alleen Takken, met byvoeging van den naam van het Gewas, waarop dezelven aazen; zodanig zyn, by voorbeeld, de Vlier-Tak, Ipe-Tak en meer anderen. In navolginge hiervan noemt de Heer Sepp deezen Vlinder, die by Linnaeus niet bekend is, den Besse-Tak-Vlinder, om dat men dit Insect op de Besseboomen vindt, met welker bladeren de Rups zig, zo veel hem bekend is, alleen geneert.