| |
Vaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord- Americaansche Onlusten, en daar uit gevolgden Oorlog tusschen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de Geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten. Ten Vervolge van wagenaar's Vaderlandsche Historie. Eerste Deel. Te Amst. by J. Allart. Behalven de Voorrede, enz. 342 bladz. In gr. 8vo.
't Heeft niet weinig in, zich uit te geeven voor den Opvolger en Voortzetter des Werks van een beroemd Man - van een Man als wagenaar, die, door zyne Vaderlandsche Historie, wat de nyd ook zomtyds moge schrollen, eenen Onsterflyken Naam verworven heeft. Een ongenoemde Schryver, den aanvang van wiens Arbeid wy hier voor ons hebben, durft zulks bestaan. ‘Hy ondernam’, gelyk hy zich uitdrukt ‘den grooten wagenaar te volgen - van verre te volgen, wel weetende dat hy zynen zo eenvoudigen klaaren en geheel kunstloozen styl, (zo niet de kunst hier de kunst bedekte,) in geenen deele bezat. Gemaakt tog zou het weezen, en de gedrongenheid allerwegen doorstraalen, indien iemand het ondername, en het hem eenigzins gelukte, dien Schryftrant op de hielen te volgen, en zyn eigen te laaten vaaren. - Mannen, op wier oordeel de Schryver verklaart of te durven, een gedeelte des Werks gezien hebbende, heurden het, zo hy eenigzins ten oogmerke had wagenaars voetstappen te drukken, op verscheide plaatzen te vuurig, en schoon hy bekennen moest zyn vuur menigmaalen gemaatigt en veele plaatzen der loopende penne in 't eerste opstellen ontloopen, doorgeschrapt te hebben, was 'er ruim genoeg ingebleeven om den altoos gemaatigden en bedaarden wagenaar eenigermaate op zyde te blyven.’
De Schryver verdeedigt zich deswegen, door eene opgave van het Tydperk, welk zyne Vaderlandsche Historie aanvanglyk zal beschryven; zyne. Land- Tyd- en Lotgenooten, aan welke hy een Vooraffi raak inrigt, te gemoe- | |
| |
te voerende. ‘Kon koelheid ons deel blyven op het beschouwen en nagaan van de Lotgevallen, welke wy hebben moeten beleeven? Hoe zeer wy ons de wet van Onzydigheid, als eene eerste pligt voorschreeven, zou het eene gantsch wraakbaare koele Onverschilligheid, van Onzydigheid zo hemelsbreed onderscheiden, geweest hebben, de Lotgevallen hartstochteloos te boek te stellen. Immers, ik schryf dit niet om de oude wonden, by voorraad, open te krabben, daar ze, onder het leezen, zeker meermaalen zullen bloeden; doch roer het aan om myne Schryfwyze te billyken. Wiens ziel, niet gegeheel van Vaderlandliefde ledig, kon nalaaten met verontwaardiging en grievende smert vervuld te worden, als hy, naa dat onze Zeevaard zo geweldig geplaagd, naa dat onze Vlag en het grondgebied van den Staat, in vollen Vrede, meermaalen geschouden waren, ons Vaderland, door eenen onregtvaardigen en bondbreukigen Oorlog overvallen zag; toen de verdeediging van het aangevogte Vaderland zo flaauw en slegt behartigd werd, dat de vermetele en trotsche vyand onverhinderd en ongewroken voortging, om, heerschappy voerende op den vryen en breeden Ocëaan, ons denzelven te benaauwd te maaken, en de verregaandste mishandelingen aandeedt, zonder dat wy ons te weer stelden, om dien hoon af te weeren, de schoonste gelegenheden daar toe verzuimden, en, onze Schepen, in de Zeegaaten bedryfloos liggende, de balddaadige Vyand met onze Koopvaardyvaarders, en Volkplantingen, naar welgevallen, omsprong? Terwyl 'er in den Lande gevonden werden, laag genoeg van ziel, om het haatlykst onrecht, ons aangedaan, te vergoelyken, en de handen te kussen, die de kluisters onzer Vryheid boven onze hoofden deeden rammelen, en medewrogten om ze ons om de hals te klinken, zo
dat wy by den Buitenlander een Byspreuke des Verwyts, en eene Aanfluiting der Volken wierden. - Kon, van den anderen kant, onze Schryfwyze onaangevuurd blyven, als wy, te midden van den haatlyken drom ontaarten en ondankbaaren, rechtschapen Vaderlanders zagen te voorschyn treeden, die, by veele gelegenheden, zich over het slegt Bestuur van zaaken beklaagden, en de verwaarloosde, of lafhartig en ten onrecht weggeschonkene voorregten durfden herroepen, en op een Grondwettige Herstelling aandringen? Als wy de agtbaare
| |
| |
Volkstem zich meer en meer hoorden verheffen tegen zulk een onverantwoordelyk verderf van het schoonste Gemeenebest? - eene agtbaare Volkstem, die al de Wereld deedt blyken, dat men de Onheilen van veelerlei aart, ten ondergang van den Lande geschikt, niet aan een verongelykt en vertrapt Volk, maar aan eenen verderflyken, om niet zeggen een verraadlyken toeleg van kwalyk gezinden door de slegtste inzigten gedreven, te wyten had.’
‘Heeft de Heer wagenaar,’ vervolgt de Schryver, ‘zyn onschatbaar Werk de Vaderlandsche Historie op 't laatst, gelyk getuigd word, met grooten wanlust voortgezet, daar zyne pen de beteugeling voelde, die noodzaaklyk moest volgen uit de Onwenteling, welke hy beschreef, wy hebben met lust gearbeid, in het vertrouwen van dagen te beleeven, door tacitus, tyden van zeldzaam geluk geheeten, waar in het vry staat te gevoelen wat men wil, en te zeggen wat men gevoelt. Mishaagt deeze Vryheid zommigen, worden eenigen daar door afgeschrikt van dit Werk te leezen, veroordeelen anderen 't zelve te deezer oorzaake, het smert ons. - Dan, wy hebben hun niet kunnen, niet mogen, ten wille weezen, daar wy, met lucianus, liever zodanige Leezers mishaagden door de Waarheid te verhaalen, dan hunne goedkeuring verwierven door Leugens te boeken, en de voornaamste wet eens Geschiedschryvers, volgens cicero, in agt namen, van niets te durven zeggen dat valsch is; wy zullen, misschien, by anderen, die geheel vuur zyn, en gewoon bykans geene andere dan daar door ingegeeven Schriften te leezen, te koel voorkomen. Wy kennen de uitwerkzelen van Partyschappen, in de tyden door ons behandeld, zo zeer als immer woelende; wy weeten hoe deeze vooringenomenheid baaren, (om niet te spreeken van laage huurlingen, en alles nederflantsende Broodschryvers,) welke dikwyls Persoonen en Daaden in zulk een valsch en ongetrouw licht plaatzen, dat Liefhebbers van heusche Onpartydigheid, die het om de waarheid te doen is, gelyk de Schryver van de Characterkunde der Vaderlandsche Geschiedenisse zich uitdrukt, het niet verdraagen kunnen,
en alle reden hebben, om de Berigten van wederzyden te wantrouwen, en geen derzelven aan te neemen dan naa ze in de schaale der wikkende Oordeelkunde opgewoogen te hebben. Men dui- | |
| |
de het ons niet euvel, dat wy deezer lesse steeds indachtig waren. Schamperheden te zeggen, en op een te stapelen is een kleine, en, onzes inziens, eene veragtlyke kunst, billyke verontwaardiging, by gepaste gelegenheden te laaten blyken, regtmaatig.
Schoon de Aanspraak, waar uit wy dit gedeelte afschreeven, genoeg ontdekt welke Vaderlandsgezinde gevoelens de zich bedekt houdende Schryver koestert, geeft hy in 't Slot nog te kennen, dat hy de Staatkundige Belydenis van den Eerwaardigen e.m. engelberts onderschryft; en hier op nederkomende: Men weete met weinig woorden dat de Schryver (deezer Vaderlandsche Historie) zo min een al te grooten invloed van het Stadhouderlyk bewind, waardoor het gevaarlyk word voor de Vryheid en Onafhangelykheid van het Gemeenebest, als een Aristocratische eigengoeddunkelyke Regeering van eenige Familien, waar by de Regten der Burgeren niet winnen, kan goedkeuren; maar niets meer verlangt dan dat het Schip van Staat, tusschen deeze beide uitersten, naa het uitstaan van zo veele stormen, eindelyk in eene stille en veilige Haven gebragt worde, eer het, by eene voortduurende verdeeldheid tusschen de Scheepsbevelhebbers en Stuurlieden, geheel verzeild raake, en een prooy van Vorstlyke Vrybuiters worde!
Stelde deeze Aanspraak des Schryvers ons in staat, om dus verre hem te doen kennen, en aan te wyzen hoe hy de voetstappen van wagenaar, naar zyne opgave, betreeden heeft. Dezelve geeft ons ook aan de hand eenige byzonderheden, wegens zyne schryfwyze, welke wy meermaalen by den aanvang eens uitgebreiden Werks, hoedanig het tegenwoordige zich laat aanzien, opgaven. Hier komt, in de eerste plaats, de opgave der bronnen waaruit hy geput heeft, en derzelver aanhaaling. Onder anderen betuigt hy ‘het bevreemde den Leezer niet, aan den voet veeler bladzyden, de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken gemeld te vinden: want, daar wy, naa ook veele andere Schriften geraadpleegd te hebben, doorgaans de bedoelde gevallen, hier te Lande, daar desgelyks opgetekend, aantroffen, oordeelden wy het beter, zo anderen niets byzonders opleverden, het by die Aanhaaling te laaten berusten, dan een aantal by een te voegen, die geen gewigt aan de zaak konden byzetten: te meer oordeelden wy dit de beste handelwyze, om dat de Jaarboeken een Werk uitmaaken, 't geen
| |
| |
eene algemeene hoogagting, om niet te zeggen gezag verworven heeft, en het zelve, als zodanig, in de meeste tegenwoordige Schriften, onzen Staat betreffende, wordt aangehaald, en de Souverain 'er soms zich op beroept. - Deeze Jaarboeken zyn ook de Verzamelplaats van Staatsstukken en Oorspronglyke Bescheiden, welke wy by lange na altoos niet geheel konden, of, overeenkomstig met den aart onzes Werks, mogten uitschryven. Wy moesten 'er zo veel uit ontleenen als ter opheldering der gevallen diende; en hebben ze meermaalen, wanneer wy ze van dien stempel vonden, dat een groot gedeelte, of eenige afzonderlyke brokken, woordlyk verdienden gemeld te worden, afgeschreeven, en dan onzer penne wel eens geen zuiver Nederduitsch laaten ontrollen. 't Kwam naamlyk, by zommige gelegenheden aan op 't woord, dat, in 't Onduitsch uitgedrukt, niet altoos door een Duitsch woord, juist van diezelfde betekenis en kragt kon vervangen worden; dit door omschryven te verhelpen, dagt ons noodloos, en het veelgewaagde smeeden van nieuwe woorden oordeelden wy gemaakt. De op zuiver Nederduitsch gestelde Leezer houde ons dit ten goede, wy hoopen, dat by anders, over geene verwaarloozing van Taal zal te klaagen hebben: en ook die kleine wanstalten gunstig over 't hoofd zien, in zodaanige gedeeltens van ons Werk, waar in wy Aanspraaken en Vertoogen van waardige Vaderlanders, en anderen, meest met hunne eigene woorden, nederstellen. Aanspraaken en Vertoogen, dikwyls meer de taal van 't Hart dan die der kunst, en waar in wy ons schaars, dan ter opkortinge, eenige verandering veroorloofden, deeze in onzen eigen styl en taal te brengen, zou het eigenaartige - wat zeg ik? - het waare - weggenomen hebben. Gebrek aan oorspronglyke Bescheiden stelde Oude Geschiedschryvers vaak in de onmogelykheid om de Persoonen, door hun spreekende
ingevoerd, de eigen woorden in den mond te leggen; zy moesten Aanspraaken vormen, en, zo veel mogelyk, met de Characters en omstandigheden overeen brengen. - Wy hebben de stukken in handen, en ze maaken, ter sneede bygebragt, onzes inziens, de treffendste gedeeltens der geschiedenisse uit: wy voelen daarby het meeste, en het verhaal blyft voor kwyning bewaard. Dat deeze aanmerking, is het anders noodig,
| |
| |
diene om ons tegen het verwyt van Onkundigen, die niet gaarne veele aangestipte plaatzen in eene Geschiedenis ontmoeten, te dekken.
De ontdekkende tyd heeft, over veele Voorvallen, duister in de Jaaren toen ze gebeurden, een licht verspreid, van 't welk wy ons, by het te boek stellen in die dagen, niet mogten bedienen; dewyl eenige inzigten en bedoelingen vervolgens eerst ontwikkeld, toen grootendeels, of geheel, onbekend waren; en andere, misschien, eerst naderhand gevormd, of verder dan in den beginne voortgezet zyn. Hadt men veele deezer, kunstig vernist, en derzelver waare gedaante, by tyds gekend, andere en sterkere maatregelen dan nu, waren gewis, tot verydeling, genomen. - De herinnering hier van zal op ontelbaare plaatzen onzer Vaderlandsche Historie noodig weezen; ten einde men geen voorbaarig ongunstig oordeel stryke, over de verrigtingen van veele verdienstelyke Staatsmannen.
In den loop onzes Werks oordeelden wy met geen stilzwygen te mogen voorby gaan de veelvuldige Stichtingen, Maatschappyen en Genootschappen van naam, die, staande dit tydperk, opkwamen, ingerigt om nutte Kunsten, Fraaije Wetenschappen, en wat meer den Vaderlande heilzaam is, of tot Cieraad eener beschaafde Maatschappy strekt, te bevorderen en aan te kweeken. - De Bladzyden, met die narigten vervuld, zullen onzen Tyd, by de Nakomelingschap, ontheffen van de blaam, onzen Landzaat, te meermaalen door den patydigen Buitenlander aangewreeven, en door den op alles wat Buitenlandsch is, of 'er na smaakt, averechts gestelden inbooreling, te dikwyls volmondig toegejuicht, dat de Nederlander noch Kunstmin voed, noch Weetenschappen kweekt.’
‘Zomtyds, wy bekennen het gaarne, zal de Leezer Kleinigheden vermeld vinden: wy hebben ze vermyd, waar wy meenden ze te kunnen en te moeten voorby gaan: maar niet geschtoomd dezelve, op den voorgang der beste Geschiedschryveren, te boeken, als wy ze dienstig vonden, om den toedragt eener gebeurtenisse van aanbelang, waar op zy invloed hadden, te beschryven, of als zy ons 's Volks Gezindheid leerden kennen. Gedachtig aan de taal van den grooten hooft, op het Tydsbestek door ons ondernomen te beschryven, zeer toepasselyk. Naardien men hier te Lande
| |
| |
de magtigste veranderingen, by aanstichting, of immers by dapper toedoen, des Gemeenen Mans, heeft zien invoeren, en ook hedendaagsch niet de minste kunst der Steedsche Regeeringe, in het handelen en gerusthouden der Menigte bestaat, zo kan het geenzins onleerlyk schynen, den opgang, loop en asloop van dergelyke beroerten, en tessens de middelen, misslagen, en verzuimenissen waar door zy gestuit of gestild, gewakkerd of onverhinderd gebleeven zyn, bescheidelyk voor oogen te stellen.
Eene nauwgezette Tydorde door zommige Geschiedboekers, op het voetspoor van thucydides, gevolgd, hebben wy gemeend niet te moeten aankleeven; maar liever, op de wyze van den Vader der Geschiedboekeren herodotus, zaaken van een en dezelfde natuur, als de Tydperken niet te wyd van elkander liepen, by ééngevoegd, en van het anders broklige, zo veel mogelyk, een geheel gemaakt. Schoon wy, zomtyds, daar de Gebeurtenissen niet binnen één jaar, onze in 't oog gehoudene Hoofdafdeeling, afliepen, den nedergelegden draad, in een ander weder hebben moeten opvatten; dan wy hebben het altoos gedaan op de minst hortende wyze.’
Zo veel ontdekt ons de Schryver van zichzelven, en van zyn Arbeid. Terwyl hy, in eene Inleiding, zich over het schryven der Geschiedenisse zyns eigen Tyds verantwoord. Dit eerste Deel, 't welk met een verslag van de Noord - Amerikaansche Onlusten, dat gedenkwaardig Tydperk in de Geschiedenisse, eenen aanvang neemt, loopt van den jaare 1775 tot 1778. Jaaren van voorbereiding tot gewigtiger gebeurtenissen, wanneer de zaaken allengskens belangryker worden, en die eene uitvoerige beschryving zullen vorderen. - Wy kunnen, zo veel van het Oogmerk en den Aanleg gezegd hebbende, ons, voor tegenwoordig niet inlaaten tot het geeven van eene Proeve; de volgende Deelen zullen ons gewis daar toe gelegenheid aanbieden. - Over 't algemeen moeten wy zeggen, dat de Schryver aan zyn opgegeeven plan voldoende beantwoord; en, schoon gemelde wagenaar de beste aaneengeschakelde Geschiedenis van dit Tydvak aanvanglyk oplevert: zo dat hy de verzogte aanmoediging zyner Land- en Tydgenooten verdient, en boven al zal waardig weezen, wanneer hy, tot de aangelegene jaaren
| |
| |
gevorderd, getrouw blyft aan de wetten, die hy zich zelven schynt voorgeschreeven te hebben.
Eene op den Tytel zelve in 't oogloopende zwaarigheid tegen de benaaming van Vervolg op wagenaars Vaderlandsche Historie vinden wy weggenomen door een Berigt van den Uitgeever, die den Leezer, omtrent het ontvallende Tydvak van den jaare 1751 tot 1775 verwittigt, dat hy, om die wyde gaaping niet te laaten, en het Werk met den Tytel volkomen te doen overeenstemmen, zich by den Schryver vervoegd heeft, met aanzoek om dezelve te vullen, en hem niet vreemd vondt van den voorslag, om, onder het bewerken der Geschiedenisse van het thans loopend Tydperk, ook het tusschenvallend Tydvak te bearbeiden en dus een Geheel te maaken; 't welk zeer gevoegelyk geschieden kan, door de Deelen te laaten vervolgen tot het tegenwoordig Tydperk, 't welk eene gansch andere gedaante der dingen oplevert.
Wy zien het een en ander, met verlangen, te gemoete; want, hoewel men, wat de Groote Gebeurtenissen betreft, in een Tydkring door ons beleefd, niet veel nieuws kan verwagten, daar de vaardige Drukpers dezelve terstond onder 't ooge brengt, is het niet ongevallig, en heeft het zyne zeer weezenlyke nuttigheid, die Gevallen eenigzins in een voegelyk verband te beschouwen, met derzelver Oorzaaken en Uitwerkzelen, voor zo verre die op te speuren zyn, door eenen Gelyktydigen Schryver. Twee Portraiten, een van den onvergelykelyken washington, en een van den Volksvriend joh. derk van der capellen, vercieren, behalven de Tytelplaat en een niet onbevallig zeegezigtje, verbeeldende het neemen der Engelsche Paketboot, het tegenwoordig Deel.
|
|