Aanmerkingen op een Stukje, ten titel draagende, Predikatie over de bewyzen voor de Leer der Heilige Drieéénheid door A. Sterk, Leeraar in de Luthersche Gemeente te AmsterdamGa naar voetnoot(*), gemaakt door J.M. Boon, Leeraar in de Luthersche Gemeente te Rotterdam. Te Rotterdam, by C. van der Dries, 1787. In gr. octavo 58 bladz.
Regtsgeding tegen den Godgeleerden W. Whiston, over Eerrooving en Ontkenning der Heilige Drieéénheid voor den Opperpriester de Reden. Uit het Engelsch vertaald. Te Ravestein, by J. de Mook, 1786. In gr. octavo 80 bladz.
Twee Geschriften over de Leer der Drieéénheid, welke in 't eerste voorgestaen, en in 't laetste tegengesproken word; des de beoefenaers van dit Godgeleerde verschilstuk, die nog by zich zelven in twyfel staen, hoe daer over te denken, in deze twee Geschriften het voor en tegen hebben, en wel ter wederzyde op een sterken trant. De Eerwaerde Boon heeft het tegen de zodanigen, die beweren, dat men de bewyzen voor dit Leerstuk niet hebbe te zoeken, in de Schriften des Ouden Testaments, en tragt te toonen, dat ze daerin ten overvloede te vinden zyn. De Opsteller van het Regtsgeding legt het 'er inzonderheid op toe, om veler Godgeleerden verklaringen van dit Leerstuk in een belachlyk licht te stellen. Uit de Nareden der Uitgevers moeten wy verwachten, dat 'er omtrent dit laetste Stukje nog enige nadere bedenkingen het licht zullen zien, dewyl ze deswegens het volgende te kennen geven.
‘Toen wy het MSS., waarnaar dit Werkje is gedrukt geworden, met den vereischten aandacht geleezen hadden, en te rade geworden waren het ter perse te leggen, meenden wy het zelve met eenige wederleggende aanteekeningen onder de bladzyden te begeleiden; dan voorziende dat onze aanmerkingen onder de hand welligt van gedaante zouden kunnen veranderen, is het ons meer voegzaam toegescheenen daarvan op eene andere wyze gebruik te maaken. -
Hoe zeer met den ons onbekenden Heer Briefschryver