Heere, myn God, ik bid U om den geest des rechten ernst, dat die my deeze week niet laat besluiten, zonder dat ik beter en U meer behaaglyk zy! Mogten my toch alle zonden, die ik, geduurende deeze zeven dagen, begaan heb, weder in de gedachten komen, eer ik slaape; deeze zonden, en alle de weldaaden, die ik U, als Christen en als mensch, te danken heb; op dat ik, recht nedrig, beschaamd en verootmoedigd, my weder van Uwe barmhartigheid en genade verzekeren kon!
Geef ook, o barmhartig God, mynen Huisgenooten, en veelen anderen menschen, deeze zelfde neigingen, in het harte, op dat zy niet roekeloos in zondige zorgeloosheid slaapen gaan, en hunne zonden en Uwe weldaaden vergeeten!
Ach! misschien is dit de laatste week, dat ik myn Avondgebed voor u uitstorte, o myn God, dien ik thans nog in het geloof aanbidde.
Ach! dat deeze Gedachte, die zo ligt kan bewaarheid worden, niets verschrikkelyks voor my had! Ach! dat ik met vreugde aan het aanschouwen van Uw Aangezigt mogt denken! Dat christus myn leven, en het sterven myn gewin was! Dat ik eene geruste en gelaatene begeerte in my ondervond, om ontbonden te worden, en met u, myn Heiland, te zyn!
Ach! Heere, Heere, dat toch éénmaal de zonden deezer wereld in myn hart gedood wierden! Dat my toch het onzigtbaare en eeuwige van dag tot dag gewigtiger en begeerlyker wierd! De eene week gaat na de andere voorby, gelyk de eene dag na den anderen, maar ik, ik blyve; myne ziel blyft en vergaat niet! De tyd word steeds korter; de eeuwigheid steeds nader en grooter voor my! Ach! doe my toch alle ligtvaardigheid en alle zondenmin, met deeze week, afleggen, en morgen heiliger ontwaaken, dan ooit, op dat ik eindelyk eenmaal myne Heiligmaaking voleindigen moge. amen.’