| |
| |
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de boeken en schriften, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.
Verhandelingen, raakende den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. Zesde Deel. Te Haarlem, by J. Enschedé en Zoonen, en J. van Walré 1786. Behalven de Voorreden, 368 bladz. in gr. quarto.
Een vooroordeel, 't welk nog maer al te veel stand houd, dat en de Wysbegeerte en de Openbaring onteert, en tevens, in meer dan één opzigt, van een nadeelig gevolg is voor de beoefening der Waerheid, tegen te gaen, was, naer uitwyzen van 't Programma, het hoofdbedoelde van Teyler's Godgeleerde Genootschap, met de opgave van 't volgende Voorstel: Te betoogen, dat de waare Wysgeerte, uit haaren eigen aart, op geenerleie wyze geschikt is, om het gezag der Openbaaringe te ondermynen, en dat een doorgeoefend Wysgeer, in den sterksten zin, een waar Christen zyn kan. Men gaf te gelyk te kennen, dat het den Leden van 't Genootschap aengenaem zou wezen, wanneer men, in 't beantwoorden aen dit Voorstel, ook, op de ene of andere wyze, het oog vestigde op de oorzaaken, waar uit dit haatlyk vooroordeel ontstda; zo ter waarschouwinge voor de Wysgeeren, als ter kragtiger overtuiginge der ongegrondheid van dat vooroordeel. - Uit de over dit onderwerp ingekomen Verhandelingen, heeft men een viertal, boven anderen, waerdig geoordeeld openlyk af te geven. Ieder dezer Verhandelingen is in hare soort zeer wel uitgevoerd; en daer derzelver
| |
| |
Opstellers het stuk op gansch verschillende wyzen beschouwd hebben, zo dient deze verzameling van vier Verhandelingen ten kragtigste, om den nadenkenden Lezer op het overtuigendste te toonen, hoe dit vooroordeel, van onderscheiden zyden beschouwd zynde, volstrekt van alle gegrondheid versteken is, en door alle ware hoogagters der Openbaringe, ten ernstigste, behoort te worden tegengegaen. - Nadien ene genoegzame ontvouwing van 't beloop dezer Verhandelingen, welken met veel vruchts gelezen kunnen worden, te veel ruimte zou vorderen, zien wy van ons eerst bedoelde deswegens af; en zullen liever den Lezer een opmerklyk voorstel uit de eerste Verhandeling mededeelen, dat ons ene werkzaemheid van een waer Wysgeer ontvouwt, uit welke men kan afnemen, hoe zodanig een, boven anderen, die min gewoon zyn gezet te denken, by uitstek geschikt is, om een welgegrond overtuigd Christen te worden.
‘Een Wysgeer, (dus luid het voorstel,) in welk een vreezelyk licht hy ook beschouwd moge worden, 't zy door den onkundigen of den bygeloovigen, is niets anders dan een mensch, die zyne reden in een hooger trap beschaafd heeft, dan zyne land - en tydgenooten de haare gedaan hebben. Zyn voorwerp is kennis, en deeze tragt hy te verkrygen langs dien weg, welken de ondervinding geleerd heeft, de bekwaamste te zyn, om 'er toe te geraaken. Hierop legt zig in een zekeren trap ieder bewooner van een beschaafd gewest toe. Zelfs de landbouwer en de handwerksman leeren redeneeren over de voorwerpen, die tot hunne bezigheid behooren, waarmede zy meest te doen hebben. Een mensch van deftiger opvoeding breidt den kring zyner bespiegelingen verder uit, en gewent zyne gedagten aan de overweeging veeler waarheden, die voor het gemeen niet bevattelyk zyn. Van alle deezen en dergelyken verschilt de Wysgeer in een zekeren trap, maar niet in soort. Hy vorscht de natuur der dingen dieper na, is meer afgetrokken in zyne denkbeelden, netter in zyne onderscheidingen, naauwkeuriger in zyn onderzoek van het voorgestelde, en naauwgezetter in zyne afleidingen en gevolgtrekkingen.
Bovenal is het eene van de weezentlyke eigenschappen der Wysgeerte; dat zy een ernstig en standvastig onderzoek der waarheid te wege brengt. Zy laat niets als voorafgaande vaststellingen toe, dan 't geen duidelyk blykbaar is; en houdt geene gevolgtrekkingen voor wettig,
| |
| |
dan die uit de voorste deelen der bewysredenen ten klaarste afgeleid zyn. Om hierin wel te slaagen, zo gaat de Wysgeer niet dan met de uiterste omzigtigheid voort, en onderwerpt, alle zyne redeneeringen aan het strengste onderzoek. Hoe aanneemelyk eene bewysreden zig ook in den eersten opslag moge voordoen, hy is niet voldaan met die algemeene gunstige vertooning. Hy onderzoekt ten naauwkeurigsten de daarin gebezigde uitdrukkingen, en is ten scherpste op zyne hoede tegen alle dubbelzinnigheden in dezelven. Hy stelt de bewysreden zelve zig op zo veelerleie wyzen voor, als zyne schranderheid hem inboezemt, dat ze beschouwd kan worden, en hy gaat dezelve met de uiterste oplettendheid na, onder allerleie soorten van gedaante, die ze met mooglykheid zou kunnen aanneemen. Hy wikt en weegt dezelve, en in haar geheel, en in alle haare deelen. Hy gaat haar onderscheidenlyk na, van het besluit tot de grondstellingen, en van de grondstellingen tot het besluit. Wanneer hy overtuigd is van de waarheid der voorafgaande vaststellingen, dan gaat hy langzaam van stap tot stap voort door de verschillende deelen der verdere uitwerkinge tot op het besluit. Hy moet een klaar doorzigt hebben van het eerste voorstel, eer hy tot een volgend overgaat; en dan gaat hy, met alle oplettendheid, afzonderlyk na, hoe ze onderling verbonden zyn, en van elkander afhangen. Na dus gadegeslagen te hebben, of ieder byzonder voorstel gereedlyk en natuurlyk uit het voorgaande voortvloeit, is hy beter dan alvoorens geschikt, om te oordeelen over het algemeene besluit, dat uit het geheel af te leiden is.
Hoe groot ook deeze omzigtigheid zig opdoe, en van hoe veel kragts zy, ter ontdekkinge der dwaalinge, geoordeeld moge worden, de waare Wysgeer is egter met dat alles nog niet voldaan. Hy dringt al verder voort, en gaat deeze vooronderstelde waarheden na in alle haare gevolgen. Hy weet, dat 'er, niettegenstaande alle zyne voorzorg, hier of daar, eenige dubbelzinnigheid in de uitdrukking, of eene kleine misvatting in de eerste voorstellingen, of verdere uitwerking, en gevolgtrekking, plaats zou kunnen hebben, die veelligt zyne oplettendheid ontsnapt zou mogen zyn. Dit beweegt hem, om deeze vooronderstelde waarheid te beproeven, door dezelve te vergelyken, met zodanige welgevestigde waarheden, die 'er het naauwste verband mede hebben. Ontdekt hy hier eenigen tegenstand, of iets onbestaanbaars, dan herhaalt
| |
| |
by zynen arbeid, met eene verdubbelde naarstigheid en oplettendheid, tot dat hy, door eene gelukkiger slaagende naspooring, de verborgen dwaaling ontdekke.
Eene hebbelykheid van onderzoek op deeze wyze ingerigt, en op zodanige gronden steunende, versterkt de vermogens der ziele, en geeft haar eene vaardige doordringendheid, tot zulk een trap, dat zy daar door in staat gesteld worde, om, in de meeste omstandigheden, het geringste onderscheid der zaake, met de meeste naauwkeurigheid, te bespeuren. Dan dit is het eenige voordeel niet, dat men uit eene hebbelykheid van wysgeerige onderzoekingen verkrygt. De vaardigheid in 't verdeelen eener bewysreden, in onderscheiden voorstellingen, vermindert grootlyks het moeilyke van zynen taak: en gemerkt een Wysgeer een sterker doordringenden geest bezit dan andere menschen, zo vindt hy zig nooit verlegen, uit hoofde van de grootere bekwaamheid, met welke hy zyn werk aanvaart.
Hiernevens mag men wel voegen de omzigtigheid, die by uitstek duidelyk doorstraalt, in het gedrag van eenen waaren Wysgeer. De gevolgen van gevoelens, vooral dezulken die van de geringste betekenis schynen te zyn, kunnen nooit met de vereischte zekerheid gekend worden, voor dat ze aan een behoorlyk onderzoek bloot gesteld zyn geweest. Zeer veele dwaalingen en onheilen zyn 'er in de waereld ontstaan, uit de agteloosheid of roekeloosheid van onoplettende of onwysgeerige lieden. Overtuigd zynde van hun mangel aan bekwaamheid, om een behoorelyk onderzoek in 't werk te stellen, en aan doordringendheid van geest, om het ter uitvoeringe te brengen; zo zyn ze altoos afkeerig van zig in te wikkelen in eene onderneeming, die met zo veel moeite en arbeid gepaard zou gaan. De gevolgen van een gevoelen moeten handtastelyk zeer gewigtig zyn, eer zy konnen overhellen, om dezelven ernstig te onderzoeken. Zy vergenoegen zig daarom gemeenlyk met een gevoelen als by toeval aan te te neemen, tot groot nadeel der waarheid, en ter oneere van de menschlyke rede. Doch de waare Wysgeer heeft zulk een tegenzin niet in deezen arbeid. Het onderzoeken is hem zo hebbelyk geworden, dat het hem gemaklyk valle, en vermaakelyk zy. En 't is ook inderdaad niet anders, dan eene aangenaame werking eener geoefende ziele. Uit dien hoofde onderzoekt de Wysgeer natuurlyk alles, wat hem voorkomt, met eene voldoenende oplet- | |
| |
tendheid en naauwkeurigheid; terwyl by ten ernstigste waakt tegen alle zodanige verkeerdheden, waartoe hy, door eene overhaaste bepaaling, zou kunnen vervallen.
Een ieder, die de waarheid der Godlyke Openbaaringe erkent, moet hier terstond opmerken, dat dezelve zeer veel voordeels erlangt van zulk eene voorbereidende oefening. De waarheid heeft nooit iets te dugten van het onderzoek van een leevendigen en doordringenden geest, die te werkzaam is om te berusten in de uiterlyke vertooning der dingen; te omzigtig om zig op een onvolkomen onderzoek te verlaaten; en te sterk gesteld op eene juiste onderscheiding, om zig te laaten misleiden door drogredenen, en vernuftige kunstgreepen. Zodanige zielsvermogens zyn alleen vreezelyk voor allerlei soort van bedrog, dat nimmer de stevigheid en sterkte der waarheid verkrygen kan. Deszelfs zwakke deelen loopen steeds gevaar van ondekt te worden, door een naauwkeurig onderzoek; en het niet zamenhangende der valschheid, mitsgaders de ongerymdheden, onafscheidelyk van derzelver natuure, kunnen, hoe vernuftig zy ook omzwagteld zyn, het niet ontgaan, dat zy, vroeger of laater, ten toon gesteld worden, door de poogingen eener ziele, welke eene hebbelyke oesening werkzaam en kragtig gemaakt heeft.’
|
|