| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Eedenkingen over het ongeloof, de twyfelaary en het vrydenken.
(Ontleend uit Dr. watson's Voorreden voor a Collection of Theological Tracts.)
Discite, o Miseri, & causas cognoscite rerum,
Quid sumus, & quidnam victuri gignimur; ordo
Quis datus; - quem te Deus esse
't Is een zeldzaam verschynzel, dat een Weezen, hoedanig een Mensch is, geplaatst op deezen kleinen Aardkloot; in een klein hoekje des Heelals, afgescheiden van alle gemeenschap met de andere Wereldstelzels, door het oneindig ruim verspreid; beslooten als 't ware op den grond waar op hy gebooren werd; bykans geheel onkundig van de verscheidenheid der geestlyke Bestaanlykheden; en omschreeven in zyne kennis der stoslyke dingen, door derzelver afstand, grootheid, of kleinte; een vreemdeling zelfs ten aanziene van den weezenlyken aart des gronds welke by betreedt; door zyne natuurlyke vermogens onkundig, of zeer duisterlyk onderrigt, wegens zynen staat naa den dood - 't is, zeg ik, een zeer zeldzaam verschynzel, dat zulk een Weezen, de onderrigtingen van een eeuwigen god, of met norssen weerzin ontvangt of smaadlyk verwerpt! Of, indien dit te veel gezegd is, dat hy voorbaarig, roekloos, en beslissend besluit, dat het Opperstweezen zich nimmer verwaardigd hebbe het Menschlyk Geslacht te onderwyzen.
Eigenaartig zou men hebben mogen verwagten, dat een redelyk Weezen in dusdanige omstandigheden geplaatst, met alle nauwkeurigheid, met allen yver, zyn ouderzoek te werk zou gesteld hebben, omtrent eene zaak van die uiterste aangelegenheid, en niet geduld dat hy van die naspeuring afgetrokken wierd door het bejag van Wellust, Eer, of eenig Tydlyk belang, veel min door begrippen opgevat
| |
| |
zonder opmerking, door bewysredenen toegestaan zonder onderzoek, of door vooroordeelen ingezoogen in de vroege jeugd, uit het ontheiligend lachen, het Godloos spotten, van Losbollen, en geheel Zedelooze Menschen. Van hoe veel aanbelangs is het niet, het opkomend Geslacht eene ernstige beoefening aan te raaden, van de veelvuldige schoone Werkjes, door verstandige en van dweepery verre vervreemde Geestlyken, ten hunnen dienste en voor beiderlei Sexen opgesteld? - Van Geestlyken, - ja, - laat die naam hun niet afschrikken van het opvolgen deezer raadgeevinge.
Immers zy behooren dier Manned geloofwaardigheid niet in twyfel te trekken, wanneer zy spreeken van den Godsdienst, als den Mensch, ten aanziene van deeze Wereld zelve, hoogst nuttig: want het is eene afgesleetene, geheel verouderde, en voorlang bondig wederlegde tegenwerping, gegrond op een volslaagen misbegrip van het oogmerk des Christendoms, wanneer men die Hemelsche Leer verbeeldt als een ondraagelyk Juk, zo geheel aangekant tegen onze neigingen, dat zy 's Menschen geluk te eenemaale het onderstboven keert. 'Er is geen een Gebod in het Euangelie, zelfs dat, 't geen het vergeeven van ongelyken gebiedt, en een iegelyk beveelt zyn vat in Heiligmaaking en Eere te bezitten, of het is ingerigt om ons Geluk te bevorderen.
De Christlyke Godsdienst regelt onze gemoedsdristen; doch doost dezelve niet uit: en in derzelver behoorelyke regeling bestaat ons geluk als redemagtige Weezens. Indien 'er een staat in dit leeven gelukkiger is dan een ander, het is ongetwyfeld die van hem, die alle zyne hoop op het toekomende grondt, op de Beloften van het Euangelie, die zorgvuldig bedagt is om zynen Wandel naar de Voorschriften van hetzelve in te rigten, 't oog steeds geslaagen houdende op god, den Allerhoogsten, als zyn Beschermer hier, als zyn Belooner hier naamaals, en zyn eeuwig leevenden Vader. Dit brengt eene Gemoedsgesteltenisse te wege, zo zeer strekkende tot volmaaking onzer natuure, dat, indien de Christlyke Godsdienst, die dezelve alleen kan baaren, zo zeker valsch ware, als dezelve zeker waar is, ieder een zou moeten wenschen, dat stand greep op de Wereld.
Ongeloovigen tragten Aankomelingen tot het Ongeloof te maaken, door, by de onbedreevenen in Schriftuurlyke kundigheden, de magtspreuken van bolingbroke, vol- | |
| |
taire, helvetius, hume en andere Deistische Srhryveren, te doen gelden. 't Is, daarom, niet ongepast, dat Jongelingen een gereed antwoord op deeze beroepingen, ten voordeele des Ongeloofs, worde ter handgesteld: beroepingen alleen gegrond op het bekende, en in de Geleerde Wereld vermaarde, Character zyner grootste voorstanderen. Dat zy, derhalven bedenken, dat boyle, newton, grotius, locke, euler, - dat addison, hartley, west, jenyns - dat de Lords nottingham, king, barrington, lytteleton, nevens honderd anderen, die niet tot de Geestlykheid behoorden, en in de Geleerde Wereld niet min uitstaken dan bolingbroke, voltaire, of een der Voorvegteren van het Ongeloof, openlyke Belyders en Verdeedigers waren van het Christendom. - Ik weet zeer wel, dat de waarheid van den Christelyken Godsdienst niet gegrondvest kan worden op het gezag dier Mannen; doch even min bewyst het gezag, van den tegenovergestelden kant, de onwaarheid. Bewyzen van dien aart hebben lattel gewigts by hun, die andere weeten te gebruiken; doch zy hebben zwaarte by de traagen, en de onkundigen, aan wederzyden. - Schoon dit moge dienen om een gereed antwoord te geeven aan jonge lieden, aan de zodanigen hunner reeds bedorvene kennissen, die op hunne vooroordeelen tragten te werken, ter bevordering van de zaak des Ongeloofs, wil ik, nogthans, hoopen, dat
zy zich niet zullen te vrede houden mer vooringenomen te zyn ter begunstiging van het Christendom. Zy moeten alle hunne poogingen aanwenden, tot het bedaard en gemoedlyk nagaan van de bondige Bewysredenen voor de Waarheid van den Christlyken Godsdienst, de hun op den redelyksten grond bevestigen in het Geloof der Euangelische Bedeeling.
Misschien zullen niet weinigen, onder het opkomend Geslacht, zich verwonderen, dat, indien de Godsdienst eene zaak is van zulk eene groote nuttigheid, van die onvermydelyke noodzaaklykheid, hunne Ouders, zelden, of nooit, in waaren ernst, hun over dit onderwerp onderhouden hebben. Wanneer dit het geval mogt weezen, kan ik alleen zeggen, dat dusdanig een verzuim, van alle verwaarloozingen, het meeste te bejammeren is. In de daad de Opvoeding, ten opzigte van het onderwys in den Godsdienst, is allergebrekkigst. Een Kind wordt in de Leerstellingen van denzelven onderweezen, eer het de meening daar van konne bevatten: en dit ontydig, verkeerd inge- | |
| |
rigt Onderwys, helaas! maakt niet zelden allen huislyk onderwys uit, 't geen het immer ontvangt. - Dan, hoe groot ook de verwaarloozing der Ouderen in het Godsdienstig Onderwys hunne Kinderen ook zyn moge, hoe zeer de grondregels en de gewoonte der Eeuwe mogen zamenspannen, om het Ongeloof met volle tengen te doen indrinken, zal het de onvermydelyke pligt blyven der zodaniyen, die, in eenige betrekking, de Opvoeding der Jeugd is toevertrouwd, of daar op eenigen inyloed hebben, niet te wanhoopen, en onvermorid te arbriden, om de Zaaden van Waarheid en Pligtkennis der gemoederen in te werpen, vervuld met, en bemoedigd door, de hoope, van eenen voorspoedigen wasdom, en het draagen van veel vrugts.
Willen de Heidensche Zedenkundigen, volgens de spreuk aan 't hoofd deezes Vertoogs gesteld, ‘dat men de Oorsprongen der dingen zou leeren kennen, - ontdekken wie wy zyn, - welk onze bestemming, welke de orde der dingen zy, - wat god ons bevolen heeft,’ oordeelden zy het eene onuitwischbaare schande voor een Mensch, dit nooit in ernst bedagt te hebben. Hoe veel te meer zyn de zodanigen onder ons te berispen, die hunne dagen in Dwaasheid en Ondeugd slyten, zonder ooit te letten op de gunstryke Bedeeling onder welke zy leeven, zonder meer Godsvrugts, meer Zedelykheids, en beter hoope op een toekomenden staat te hebben, dan de Heidenen!
De vryheid van Godsdienstig onderzoek, dat dierbaarst en onbetwistbaar heilig vaorregt, 't geen, in deeze Eeuwe, in de meeste Landen plaats heeft, bragt, in den eindelyken uitslag, grooten dienst toe aan de zaak des Christendoms. Men moet toestaan, dat de Werken der Engelsche Deistische Schryveren, in hun eigen Land, eenige nieuwe Aankomelingen tot het Ongeloof gemaakt hebben, dat zy aan de Esprits Forts van Frankryk, en de Vrygeesten van Duitschland, alle weezenlyk schynbaare zwaarigheden tegen den Christlyken Godsdienst verschaffen, welke zy, in de laatst verloopene Jaaren, met veel vertoons van oorspronglykbeid en eigenvinding, der Wereld opdronjren; doch tessens moet men bekennen, dat deeze eigenste Schriften eenide Mannen van de grootste verdiensten in Letter- en Oordeelkunde buiten, en veelen der bekwaamsten onder de Geestlykheid in ons Land, opgewekt hebben, tot het aanwenden hunner bekwaamheden, in het wederleggen, oplossen
| |
| |
en wegneemen van zodanige zwaarigheden in het Christen Leerstelzel, als anderszins zeer geschikt waren, om de onkundigen te verbysteren, om de onstandvastigen Schipbreuk van hun Geloove te doen lyden, en twyselingen te baaren in het hart der ernstigsten en welmeenendsten.
Eenige zwaarigheden zullen 'er steeds overblyven; en het zou een grooter Wonderwerk zyn dan eenig, 't geen wy moeten gelooven, indien 'er geene altoos overbleef; indien een Weezen met zo beperkte verstands vermogens voorzien, dat van gisteren is, en eerlang weder tot de Aarde keert, de diepte kon peilen der Wysheid van ‘Hem, die is, die was en die komen zal, den Almagtigen; die de Eer en de Heerschappye toekomt in alle Geslachten en door alle Eeuwen.’
|
|