boetvaardige bekeering tot God, op grond van noodzaaklykheid hiervan, uit aanmerking van Gods slaande hand, waardoor zy hier toe geroepen wierden, en op grond van hope en belofte van Gods herstellende genade,’ leid hier de Eerwaerde Schmitz deze gewichtige waerheden af.
‘1. Dat in de gunst des Heeren onze hoogste gelukzaligheid gelegen is.
2. Dat de rampen gevolgen zyn der zonden en des Goddelyken toorns.
3. Dat 'er een onverbreekbaar verband is tusschen de bekeering tot God, en 't genot van den Goddelyken zegen.
4. Dat God het alleen is, die ontfangen plaagen kan herstellen.
5. Dat de hope op den Goddelyken zegen niet zelden eene drangrede tot bekering zyn kan.’
Zyn Eerwaerde ontvouwt deze stellingen beknoptlyk, en doet derzelver zekerheid op een bondigen betoogtrant zien, dringende telkens derzelver betrachting ernstig aen; 't welk hem, de laetste stelling op de voorigen grondende, indezervoege doet besluiten.
‘Hierin toch bestaat 's menschen vryheid, dat hy altyd dat geen begeert, en wil, waardoor hy meent dat zyn geluk vermeerdert word; dit is de gewoone dryfveer van 's menschen handelingen, en zonder een toeverzicht hierop zou voorzeker niet ligt iemand tot deez' of geene werkzaamheid te bewegen zyn, alzoo het toch ontwyffelbaar zeker is, dat men niets zonder rede doet, en hierin moet in 't algemeen die rede gezogt worden, dat men naamlyk door deeze of geene daad zyn geluk meent te bevorderen. Wanneer dit nu de gesteldheid van den mensch is, en wanneer in de Goddelyke gunst en vriendschap onze hoogste gelukzaligheid gelegen is, en God zyne genade niet kan bewyzen, dan aan hun, welke Hem in zyne Goddelyke deugden en volmaaktheden eerbiedigen, dan kan voorzeker de hoop op de Goddelyke gunste en vriendschap een drangrede zyn tot bekering, om dat God dan eerst zyne gunsten bewyst, wanneer een zondaar zich tot Hem bekeert.
Dit leert de natuur der zake; dit leert ons de Heilige Schrift; dit zien wy duidelyk in onzen Text, alwaar de hoop op herstelling bygebragt word als een drangrede tot bekering.