Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 613]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.De ware vriendschap geschetst in hare grondbeginzels en uitkomst.Wy stellen ons het zelfde doel te vooren:
De Wysheid streelt ons hart, kan ons bekooren.
Van beiden word ze oprecht bemind.
Het zelfde goed, het hoogste goed op aarde,
De deugd is 't, die in ons 't genoegen baarde.
Zy is 't alléén die ons verbind.
gellert's, Leerdichten.
De Vriendschap, hebben wy te voren in hare onstandvastigheid, en zeldzame bestendigheid, doen kennen; - de bronnen, waar uit dit ontstaat, hebben wy aangewézen; - maar ook, de behoedmiddelen om ze bestendiger en standvastiger te doen zyn, opengelegdGa naar voetnoot(*). Vervolgens hebben wy de ware Vriendschap, in haar heilryk en zalig nut, beschrévenGa naar voetnoot(†), - en ten besluite toegezegd, nader te zullen bewyzen, dat, als wy onze Vriendschap op de te voren geschetste wyze uitoeffenen, wy ons vergewisschen kunnen, dat ze uit een zuiver grondbeginzel voortkomt, - en, by de uitkomst ene volkomen rust, te vrédenheid, en kalmte des gemoeds, zal achter laten. Deze twee Stukken, - de echte gronden, en de uitkomst der ware Vriendschap, - zullen wy als nu trachten op te sporen, en daar dóór aan onze beloften voldoen. De ware Vriendschap rust alléén op de volgende gronden: - als, in de eerste plaats, zédelyke goede hoedanighéden. Zullen Vrienden wél veréénigd zyn, dan moeten hunne harten ook wél geplaatst wézen. Behalven, dat de verkeerdheid van het Menschelyk hart; - | |
[pagina 614]
| |
de gebréken waar vóór wy ieder ogenblik bloot leggen; - de beteugeling onzer driften, - de bestiering onzer hartstochten, - hun niet geheel vreemd moeten zyn; - behoren zy voorál, de beminnelyke deugden en pligten van vrédelievendheid, van standvastigheid en van onveranderlykheid voor te staan, en te betrachten. Dit vordert géne uitbreiding; - want het spreekt van zelfs, dat deze allen moeten médewerken, en ook noodzakelyk zyn, tot aankwéking en during der Vriendschap. De twede en niet min nodige grond der ware Vriendschap, is de deugd. Deze na te jagen en te beoefenen moet hun voornaam doel zyn. Neemt de deugd weg, - en te gelyk verdwynt de waarde der Vriendschap. Al wat ons in de Vriendschap bekoort, streelt en wél gevalt, - wordt, zo ras men ze van deugd ontbloot, door de donkere névelen van eigenbelang en eigenliefde verduisterd en weggenomen. De deugd alléén kan deugdzame Vrienden maken. - De deugd alléén is het ook, die deugdzame Vriendschap staande houdt. Zy is hare rots waar op ze onwankelbaar gevestigd is; - en doet dat heil, en dien troost, welke wy beschréven hebben, geboren worden. Zonder deugd is dus alle Vriendschap ydel, en vervalt spoedig. En na deze beide gronden, moet de Vriendschap door wysheid en verstand onderhouden en bevorderd worden. De wysheid en goed verstand, ten minsten in gelykheid van den enen Vriend tot den anderen, zyn onöntbérelyk. Dit bewyst genoeg, de te voren gemaakte schets; - de daar by opgegeven behoedmiddelen; - de leiding en bestiering; - en eindelyk de raad, waar mede Vrienden elkanderen moeten troosten en bystaan. Een dwaas is daar toe niet geschikt. Alle zyne handelingen léveren blyken van zyn onverstand, - en de keuze zyner Vrienden kan daaröm ook nimmer op een verstandig en wys man vallen: - en een wys man kan, insgelyks, nooit een dwaas tot het voorwerp van zyn vertrouwen, liefde en achting stellen. Veeltyds worden wy beöordeeld na de Vrienden met welke wy gemeenzaam verkéren; - om dat men voor vast houdt, dat in derzelver keuze altoos ene zékere gelykheid plaats heeft. Zou dan een wys man zich niet vernéderen, door een dwaas tot zyn Vriend te nemen? - Zou hy de voorzichtigheid niet verbannen, en zyne eer, zyne achting, daar dóór niet verminderen? - 'Er moet noodwendig ene zékere trap van gelykheid in wysheid en ver- | |
[pagina 615]
| |
stand zyn: - en ongelykheid moet ten dezen opzichte niet te groot of te aanmerkelyk zyn, zal de Vriendschap van duur wézen. Zo 'er enige ongelykheid van belang in geduld kan worden, - moet 'er ten minsten by hem, die de geringste mate van kennis bezit, leergierigheid, vraaglust, en een goed oordeel, plaats hebben. Dan, by alle deze gronden, moet onvermydelyk gevoegd worden, de liefde tot God: - dat is, wy moeten liefde tot God hebben; - Hem, boven alles tot het énige voorwerp van onze genégenheid stellen; - Hem, met alle onze krachten en vermogens beminnen; - en dus met Hem, in zulk éne Vriendschap staan, die ons voor enwig gelukkig maakt. Welk ene eer! - welk een geluk! - tot de liefde van God toegelaten te worden! - welk een onbezeffelyk voorrecht, van God bemind te worden! - Want, beminnen wy God; - zo bemint Hy ons. Welk een denkbeeld! - de bron van alle heil, - de onsterffelyke, de alléén heerlyke en euwige God, - tot onzen Vriend te hebben! - En dit nochtans is juist de voorname, de wézenlyke grond, waar uit onze liefde tot elkanderen moet ontspruiten. De liefde tot God moet de Zielen innemen: - en, spruit daar uit de liefde tot onze Vrienden, dan kan men verwachten, dat bitze nyd verbannen, achterhoudenheid verjaagt, eigenbelang, en eigenliefde, gefnuikt zullen zyn. - Dan kan men zich strélen, met de blyde uitzichten, dat een aangenatue vréde, - een gul vertrouwen, - en ene belangeloze liefde, - onze dagen, met een zoet vermaak, zullen doen hénen rollen. ‘Want, in der daad, zo zegt de vermaarde Steele: indien wy onzen Schepper niet altoos in het oog hebben, en dit oogmerk niet onze hoogste begeerte, niet het eerste roersel, onzer hope, en voornemens is, is het onmooglyk, dat de liefde, die wy voor ons zelven hebben, niet steeds op ons zelven wederkére, en dat die ongerégelde eigenmin zich niet in alle onze bedryven vertone. Als de bron onzuiver is, kan de beek niet klaar wezen, en die heerschende drift misverst, en besmet, alle onze daden en vermakelykheden, zodanig, dat de Menschen, door dat grote roerzel niet gedreven, andere gemeenlyk beminnen, uit ene bekrompe eigenliefde, en gunsten bewyzen, en diensten doen, om die weder te ontfangen, met woeker en overmaat. Ja, als wy hunne beste Vriendschap tot aan haren oorsprong nagaan, en bekennen moeten, dat zy | |
[pagina 616]
| |
is, (gelyk zy wezenlyk al te met schynt) ene driftige neiging, om een ander te dienen, zonder hoop of schynbare mogelykheid van vergelding, moeten wy, met enen bekennen, dat 'er, in het voldoen van die drift zelve, een groot, (hoewel waarlyk een fraay) eigenbelang steekt; maar die goede neiging kan door één toeval, één misverstand, éne gril, waar uit zy mooglyk haren oorsprong had, veranderen, en afgebroken worden. Maar, die anderen bemint, uit liefde tot God, weet van geen veranderen, om dat, by de oorzaak zyner goedgunstigheid, geen schaduwe van omkéringe is.’ En kan in éne Vriendschap, die op zulke goede gronden rust, het wél anders zyn, of, de reeds beschréven oeffeningen en gedragingen moeten aldaar plaats vinden? Immers! een welgezind hart moet gesteld zyn, op de bevordering van de beste begeerten, en wézenlyke belangen van hem, dien hy bemint? - Hy moet die behartigen; - en zyn vriend standvastig zoeken te bewaren, op de lieffelyke paden der deugd. Daartoe spoort hem de reden aan; - dit vordert van hem, de Godsdienst! Deze eischt éne algemene liefde tot allen, - maar ook, éne byzondere, tot die, op welke onze betrekkingen de sterkste zyn. En geeft ons het onfaalbaar woord van God daar toe niet een keurig voorschrift, in de nauwkeurige tékening van een Vriendenpaar, wier wedergâ mogelyk nooit weder, zo lang de wentelende euwen duren, zal voorkomen. Wy ogen op David en Jonathan! welk éne grootsche edelmoedigheid! - welk éne belangeloze liefde! welk een onverzaakbre trouw! - welk een onverbreekbre standvastigheid! - en eindelyk, welk een heilig grondbeginsel! - treffen wy niet in dit Vriendenpaar aan. Hem die, in de euwigheid woont, en wiens naam heilig is! maken zy, tot een opgeroepen getuige, van hunne Vriendschap en trouw. Welke verhéven trekken characteriséren niet deze Vriendschap! - Men heeft géne woorden kunnen vinden, die de kracht derzelve uitdrukten! - Noch David, - noch Jonathan, - waren bekwaam de natuur dier liefde, lévendig te malen. 't Is daarom, dat het geschiedverhaal zegt, dat de ziele Jonathan's verbonden werdt, aan de ziele David's: - en, dat Jonathan hem beminde als zyne zieleGa naar voetnoot(*). Dan weder, - dat Jonathan, | |
[pagina 617]
| |
David lief hadde, met de liefde zyner zieleGa naar voetnoot(*). Alle uitdrukkingen, die de geweldige kracht hunner genégenheid te kennen géven. Des Prinsen dierbre trouw verminderde myn smarte:
De vriendschap maakte zich meestresse van myn harte:
Haar zachte neiging, die geen drift, geen onrust voed,
Verleende eerlang de kalmte aan myn ontroerd gemoed.
Wy smaakten al 't geluk dat ze immer doet erlangen,
Aan zuivre Zielen, die, door eerzucht noch belangen,
Geslingerd, haar geboon zorgvuldig gadeslaan.
ô Welk een Zaligheid bragt my die Vriendschap aan!
Hoe groot een Vreugd my de echt of maagschap liefde geven,
Myn Jonathan volmaakt de blydschap van myn levenGa naar voetnoot(†).
En wat vindt men éne eenvormige Edelmoedigheid, in alle de handelingen van Jonathan, omtrent David! Aanhoudend besteedt hy al den invloed, dien hy meent op het Vaderlyk hart van Saul te bezitten, om hem in zyne gunst te herstellen, en verder te bewaren. Welke pleitredenen gebruikt hy niet, om de vaderlyke ziel te roeren! - Welke vernieuwde pogingen wendt hy niet aan, om zynen Vader bétere gedachten nopens David in te boezemen! - En, dit alles is te grootscher, om dat hy den troon van zynen Vader Saul daaraan waagt; - - eigen belang, en eigen eer, daar hy, met Sauls dood, de naaste tot den troon was, daar aan opöffert, en dien aan David overlaat. Hoe téder is niet het belang, dat hy in zyns Vriends welvaart neemt! De droefheid, over Sauls besluit, om David te doden, werkte by hem zó kragtig, dat hy, op den tweden dag der nieuwe mane, geen brood atGa naar voetnoot(§). Geen wonder, dat zy, by hun afscheid, toen David voor Saul de vlucht nam, bitterlyk weenden! - Hoe hartlyk, hoe treffend zyn niet Jonathans laatste woorden, die de kloekmoedige standvastigheid van zyn hart, zelvs te midden der vervolgingen, aanduiden: - daar hy, tot David zegt: - ‘Gaat in Vrede: - 't gene dat wy beiden in den name des Heren gezworen hebben, zeggen- | |
[pagina 618]
| |
de: - ‘de Heere zy tusschen my ende tusschen u, ende tusschen myn Zaad, ende tusschen uw Zaad, - zy tot in der eeuwigheidGa naar voetnoot(*).’ Vaar wel, myn Broeder! troost myn Michol in haar smart;
Zeg dat zy nevens u 't gebied voert in myn hart.
Maal haar, myn Boezemvriend! wat David heeft te lyden.
Maal haar al de angsten, die myn Ziel zo fel bestryden.
Vaar wel! roept Jonathan, de God van Israël
Bevestige ons verbond! Vaar wel! myn Vriend! Vaar wel!
Dus spreekt hy, en vertrekt; maar naauw een voetstap verder,
Ziet hy al zuchtend om naar Bethlems grooten herder,
Wiens oog zyn oog ontmoet. Fluks keert hy schichtig weêr;
Ziet teêr zyn Halsvriend aan, slaat yllings de oogen neêr; -
Ze omärmen spraakeloos, terwyl zy bitter weenen,
Elkanderen voor het laatst; gaan beiden zuchtend heenenGa naar voetnoot(†).
Kan men hartelyker uitboezeming vinden, dan die van David, en zyn klacht over Jonathan's dood? - ‘Jonathan is verslagen op uwe hoogten. Ik ben benaauwd, om uwent wille, myn broeder Jonathan; - gy waart my zeer lieffelyk: - uwe liefde was my wonderlyker, dan liefde der wyven. ‘Ga naar voetnoot(§) Verwonderlyke taal! - en die, nochtans, het gevoel van het hart, noch het besef van het verlies, niet in staat zyn uit te drukken. Myn geest, door droefheid neêrgeslagen,
Vind zich, door bittren rouw gedrukt:
Nu, in het bloeijen zyner dagen,
Myn Jonathan wordt weggerukt!
Myn trouwe boezemvriend! myn broeder!
Gy waart me, in nood, een schild en hoeder.
Hoe zeer de zoete huwlyksmin
Aanloklvk zy, voor ziel en zin:
De tedre Vriendschap, die voor my uw boezem griefde,
Was my veel waardiger, dan zwakke Vrouwen liefdeGa naar voetnoot(*).
't Is intusschen te beklagen, dat 'er zo vélen gevonden worden, die, op gansch andere gronden, Vriendschap bouwen. Trouwens! - tot wat einde anders, kiest | |
[pagina 619]
| |
men veeltyds een Vriend, dan om een gezel in kwaad doen te hebben? - of, om door énen nanwen omgang met hem, en door zyne médewerking, te béter de vermaken der waereld te genieten, en de lusten des Vleesches te kunnen opvolgen? - of, is het nog wat béter, men sluit Vriendschap, om, daar dóór, een voorgesteld oogmerk, te bereiken: - 't zy men denke, dat, daar uit gelégenheid tot bevordering kan geboren worden; - of, dat men daar dóór, in de gunste van een of ander, die ons daar toe van dienst kan zyn, denkt te geraken; - of wél, om langs dien weg kennis te maken aan zulken, aan wien, onze Vriend, door vriendschap, of bloedverwandschap, verbonden is, en, waar toe men, op éne andere wyze, gene gelégenheid weet te vinden. En zo zyn 'er oneindige verschillende inzichten, waaröm men zich met anderen verbindt. - Allen komen ze daar op uit, dat de grond verkeerd is, als slechts dienende, om énig tydelyk vermaak, voordeel, of nut, aan te brengen; - waar van noodwendig de duurzaamheid niet langer zyn kan, dan tot dat aan het oogmerk voldaan, of wel, het zelve bereikt is. Men acht, men bemint zyn Vriend niet, om zyne hoedanigheden; - maar alleen, om dat hy, door zyne Vriendschap, in het vermeerderen van ons genoegen, of, het bevorderen van ons belang, kan dienstbaar zyn. Wat is mitsdien natuurlyker, dan dat zyn persoon, na dat de gezogte Vriendschap, aan het oogwit beantwoord heeft, verveelt, en zyn omgang, en byzyn, in plaatze van gezocht en begeerd, geschuwd, en ontvloden wordt; - en dus, op die wyze, de gansche Vriendschap wel ras te niet loopt. Zó onbestendig nu als deze laatste Vriendschap is; - zó ongelukkig is ze ook by de uitkomst. - Verönderstellen wy, dat de dood éne scheiding van hunne gewaande Vriendschap maakt; - en géven wy acht, op de werkzaamheden die daar uit geboren worden: - deze zullen ons bevestigen, dat de uitkomst allerbeklagelykst zy. De onechte Vriendschap, gelyk reeds opgemerkt is, strekt soms, of - om gezamentlyk de dertele weelde dezes levens na te jagen, en elkanderen, in het verkwisten van aardsche goederen, te helpen; - of, om in nog meerdere uitspattende zonden te léven, en de verkeerde lusten, en neigingen van hun hart op te volgen: - te midden dezer zondige bedryven, rukt de dood | |
[pagina 620]
| |
een hunner naar het kille graf. - Hy die overblyft, hoe ongevoelig men hem ook begrype te zyn, moet daar dóór getroffen, - zyn gemoed ontrust, - en zyn weeldrig hart kloppend gemaakt worden. Zo maar de minste denkbeelden van Godsdienst by hem overig zyn, kan het niet anders, of, de veräntwoording, waar toe zyn Vriend opgeëischt is, moet hem met angst en schrik aandoen; - ja, zo hy aan énige overtuiging gehoor verleent, kan het niet nalaten, of, het bezef van de Euwigheid moet hem bekommeren. In de overdenking dezer waarhéden, zich bot vierende, kunnen wy, hem verbeelden, als iemand, die zynen bangen boezem door deze klagt ontlast: ‘Myn Vriend! - Myn beminde Vriend! - die, nevens my, in de opvolging van de begeerte des Vleeschs, en de vermaken der Waereld, leefde, is, te midden dézer rampzalige bejaging, my ontrukt! - Hy is van my afgenomen! - Hy verlaat my, en ontvlucht myn oog! - Ach! Was het ook myne gedachten! - Waarheen mag myn Vriend gvoerd zyn? - Is Lighaam en Ziel grafwaarts, en, onder de aarde, bedolven? - Neen? - Ontzachelyk denkbeeld! - myn gewéten leert my overtuigend, dat zyne Ziel onsterfelyk is; - en, dat hy, na wederverééniging van Ziel en Lichaam, zyne verrichtingen en bedryven, plechtig, zal moeten verantwoorden. En dit, dit zal niet minder myn lot zyn! Geduchte waarheid! - voor de vierschaar van een alwetend God, gedaagd te worden, als ene oorzaak en médewerker van het kwaad, dat myn Vriend bedréven heeft. - Ysselyke verbeelding! - zyn ongeluk bevorderd te hebben, daar ik tot zyn geluk hadt kunnen en hadt moeten dienstbaar zyn. - Euwig! - verbazend woord! - Euwig ongelukkig! - verschrikkend denkbeeld! - Ach! dat zulke gedachten my ontvloden; - en dat zoortgelyke voorwerpen mynen Geest ontwéken! - Maar neen; om myn wroegend gewéten, in een ondragelyker lot te dompelen, blyft dit tafereel my onophoudelyk by; en myn ontzielde Vriend verlévendigt zich gedurig, in zyn' jammerlyken staat, voor myne aandacht. - O! dat ik, daar door, nog béter en wyzer mogte gemaakt worden!’ Welk een beklagelyke toestand! - Ene wroegende herinnering van het voorlédene; - het gebeurde, niet zonder afgryzing, zich vóór den Geest te kunnen bren- | |
[pagina 621]
| |
gen; - de herinnering daar van zelfs te schromen; - en met schrik voor het toekomende vervuld te zyn. En, hoewel nochtans in minder trap, is het echter op dezelfde wyze gelégen, wanneer men voorgegéven heeft, iemand te beminnen, zonder dat het hart 'er enig deel aan hadt; - en dus, enkel tot bereiking van het een of ander tydelyk oogwit. Nooit geeft het, na de scheiding, kalmte, en te vredenheid. Niet oprecht met iemand verkeerd te hebben, laat altoos berouw en leedwézen na; 't zy dat men in zyn voorgesteld plan geslaagd is of niet. De onoprechtheid, waar door, men zich, van de openhartigheid, en het vertrouwen van een ander, heeft weten meester te maken, veroorzaakt ongerustheid en vrees, van daarin ontdekt, en ten tone gesteld, te zullen worden. Nooit geeft het de rechte troost voor het gemoed; - en, na de scheiding, baart het veeltyds onrust, en gestadige pyniging. Dan, - laten wy onze gedachten van dit aklig toneel afleiden; en tot béter voorwerpen, - tot aangenamer werkzaamhéden - bepalen! - tot dat van ware Vrienden! Noch schrik - noch angst, - voor het toekomende, of voor scheiding, - vervult, of beknelt hunnen Geest. - 't Is alomme stille kalmte, - gemoedigd vertrouwen, - en lydzaam hopen, - dat hen, in alles, bestiert. De dood, - dat schrikmonster! - kan hun wel eens ontrusten; het denkbeeld van scheiding baart wel een onaangenaam voorgevoel: - maar zy, gewoon, alle hunne belangens te vertrouwen, aan dien goedertieren Vader, dien zy, als de byzondere beschikker van hun lot, eerbiedigen; - lopen, met gene bekommerende gedachten, vóór uit; verbeidende den Here, in éne bedaarde gerustheid; - altoos bereid zynde, als het Gods welbehagen is, zich met onderwerping aan zynen wil te gedragen. Nadert dan de dood: - geen bekommerend of pynigend gewéten houdt hem, van het sterfbed van zynen Vriend, af. Hy nadert dat, met gerustheid; - wel niet, zonder innig gevoel van aandoening; - doch tevens, met zulk éne bedaardheid, dat hy in staat is, zynen Vriend, tegens den naderenden dood, te bemoedigen. Aan zyne sponde gezéten, bewondert hy, in stille overdenking, de onbestendigheid van de Waereld! - Hy peinst op 's Menschen vergankelykheid en broosheid! - Hy bespiegelt de nietigheid van al het ondermaansche! | |
[pagina 622]
| |
- en wordt verrukt, op het denkbeeld van de zalige Onsterffelykheid! Niet lange, zegt hy, tot zyn stervenden Vriend! of gy zyt een deelgenoot van 's Hemels geluk! - Nog maar weinige oogenblikken, en gy smaakt éne zaligheid, waar van ik nauwlyks stamerend' tot u kan spreken! De Hemel is reeds geopend! - Het gordyn der euwigheid wordt voor u opgeschoven! - De juichende Engelen dalen neder, om uwe verheerlykte Ziel, uit zynen kerker geslaakt, in de plaatze der euwige ruste te voeren! - En zó, zó, heft gy blyde hemeltonen aan! - Zyn Vriend, dit horende, (om de woorden, die gellert zyn stervenden Christen in den mond legt, te gebruiken,) zyn Vriend, dit horende: Wint kracht; drukt dankbaar hem de handen met verblyding,
En zegt: Almagtige! myn hulp is dan naby.
Gy roept: hier ben ik, Heer! U, die steeds over my
Uw handen uitbreidde, en tot nu my spaarde in 't leven,
Zy Hallelujaas, lof, en eeuwige eer gegeven!
Hoe menigmaal vergat myn hart zyn heil, zyn pligt!
En echter trad ge, ô God! met my niet in 't gericht!
Ontfang het Danklied, nu ik sterf, U opgedragen.
'k Was veel te onwaard', te onwaard' om al myn levensdagen,
Door U getrouw behoed, in uwe gunst te staan:
Dies bidde ik, juichende, U met alle heemlen aan;
U, Toevlucht van al de aard, vervul myn vast vertrouwen,
En laat myn dankbre Ziel uw heerlykheid aanschouwen.
Gy zyt genade en liefde, en blyft altoos myn deel.
Myn Geest zal zalig zyn, wyl ik hem U beveel.
'k Zal met de Heiligen, van heerlykheid omgeeven,
Aan de Engelen gelyk, U eeuwig zien, en leeven.
En gy, myn waardste Vriend, die u den roem verwerft,
Dat ge, in den dood, zulks blyft! Vaarwel!.. Hy spreekt, en sterft.
Zyn boezem wordt wel innerlyk getroffen, door de doodschicht, welke hem zyn dierbaren Vriend ontneemt: - dan, verre dat zyne taal wanhopend' of murmurérend zyn zoude, - knielt hy, voor de hoogste majesteit, en bewondert zynen weg, met stille gelatenheid. ‘'t Heeft, zegt hy, de Algoedheid behaagd, my, énigen tyd, het léven aangenaam te maken, door de verkéring met mynen overleden Vriend. Hem kon ik de geheimen van myn hart aanbetrouwen; - en hy was altyd wilvaardig en genégen, my met raad en hulp by te staan. Hoe ménig aangenaam uur heb ik, in zyn byzyn, | |
[pagina 623]
| |
niet doorgebragt! - Uuren! by welker heugelyke nadenking, ik my zelve nog verlustige! Wat heeft zyn vervrolykend aangezicht myn hart niet ménigmalen onthest van zwaarmoedige denkbeelden, die mynen Geest bekommerden! En hoe dikwerf, is zyne wysheid, en voorzichtigheid, my niet van nut geweest, en heeft my dezelve tot bestuuring gediend! - Dan, gelyk alles, wat op de waereld is, vergaat, - zo is my ook dat genoegen, die troost, ontnomen! - De dood, - de alvernielende dood! - tastte hem stoutmoedig aan, stortte zyn lighaam in het duister en zwygend' graf, en beroosde my, van iemand, die geschapen scheen tot myn genoegen. Ik kan my niet weêrhouden, myne klachten uit te boezemen; - daar dit gemis my in eenzame verdrietelykheid dompelt, en my verstoekt, van dien geréden bystand, daar ik gewoon was, my ruimschotig in te verheugen, en vertrouwelyk van te bedienen. Dan, wat baat het, myne zuchten uit te galmen? - kan de Waereld my mynen Vriend te rug bezorgen? - Immers neen: - Hy leeft nu, - en zal euwig leven, - in veel zaliger gewest, dan dit ondermaansche! - Hy geniet thans een geluk, éne eer, waar voor myne ziel, in dezen staat, niet vatbaar is! - Zoude ik hem dan te rug wenschen? - neen! - Ik gunne hem, hartelyk, het bezit dier heerlykheid, en laat af van wenen. Myne Ziel stelt zich te vréden met, en berust in, 's Hemels welbehagen: zy voelt haar ontvonkt in blakende dankstof voor het voorrecht, dat my God zo lange zulk een waardigen Vriend geschonken heeft. En geen wonder! Gy, ô God! hebt onze onderlinge vriendschap bestendig gemaakt, die telkens aangevuurd; - onze liefde langs hoe meêr gestrengeld, en onlosmakelyk vastgebonden. Doe hieröm zyn aandenken by my gedúrig lévendig zyn, en laat zyne zuivere en onfaalbre trouw, onuitwischbaar, in myn geheugen geprent wézen. Vernieuw veel aan myn hart de gúlde lessen, die aanhoudend' uit zynen mond vloeiden, ter myner bestieringe in de deugdsbetrachting; - en in my ware deugd en zuivere Godsvrucht bevorderden: - op dat onze veréniging hier door den dood afgebroken, eens op nieuw hervat, zich volmaken moge, in den staat der gelukzalige euwigheid; daar vlekkeloze liefde en vriendschap, onäfscheidelyk zyn, en volkomen | |
[pagina 624]
| |
genoten worden: door., en in de gemeenschap van U, ô volzalig en liefderyk Opperwezen!’Ga naar voetnoot(*). Leer, Mensch! hoe gy des levens vreugd doet groeijen,
En, laat uw hart van vriendschap overvloeijen;
Die bron van heil, die niet alleen
Uw geest verkwikt in deeze korte tyden;
Maar, tot een beek gegroeid, uw ziel verblyden,
Doorstroomen zal, door de eeuwen heen.
Daar smaak ik eerst een vriendschap zonder smetten;
En, by 't geluk van ze eindloos voort te zetten,
Zal ik, verhoogd, haar recht verstaan.
'k Zal eeuwig daar haar heil geheel ervaaren;
Verheugd zyn dat wy zo gelukkig waren,
Van vroom te zaamen om te gaan.
gellert's Leerdichten.
b. |
|