Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 602]
| |
Egt verhaal van de schipbreuk van het Oostindisch schip Grosvenor, gevoerd door capitein John Coxon, op de kust van Africa, op den vierden van oogstmaand des jaars MDCCLXXXII, en de lotgevallen dbr schipbreukelingen.(Getrokken uit de Verklaaringen van robert price, thomas lewis, john warmington, en barrey larey. Vier der overgebleevenen, in Engeland te rug gekomen.)
Het Oostindisch Schip, de Grosvenor, 't welk van Trinconomale, op den dertienden van Juny 1782, met meer dan 142, Scheepslieden, Passagiers, enz. aan boord, afzeilde, leedt op den vierden Augustus, daar aan volgende, schipbreuk, op het gedeelte der Africaansche Kust, bewoond door de Kaffers; Wilden van de Hottentotten afgescheiden, door een onbewoond land. Wanneer de Capitein berigt ontving dat 'er land gezien wierd, als hy dagt nog drie honderd mylen van 't zelve af te weezen, kwam hy buiten, en deedt het schip onmiddelyk wenden; onder 't wenden stootte het. Men hadt juist zo veel tyds als noodig was om overal te roepen. De wind draaide schielyk en kwam van strand, het voormarszeil werd opgeheesen, en men tragtte van land te komen; doch het voorschip alleen keerde; de agtersteven klemde op een rots. Door 't bekomen lek liep het water sterk in, en het schip was wel haast vol. Men kapte de masten. De groote mast viel terstond, en dreef na strand. De Kaffers klommen 'er op om het yzer- en koperwerk daar af te haalen. De Voormast hieldt lang aan eer zy viel, en men kon dezelve niet van de zyde des schips afkrygen. 't Schip bleef met de voorsteven van strand af, tot het in stukken stiet; de Zee daar op breekende. Men zette het Jol uit; doch het sloeg onmiddelyk om. Een dik touw, waar aan een gemaakt vlot lag, brak, het dreef na strand, met vier man, van welken 'er drie verdronken. Zo ras het schip verlooren was, zwommen twee Lascars na strand met een loodlyn, en maakten een touw vast aan een groote rots. Wat zy riepen kon men aan boord niet verstaan; doch zekere sandolfo, kort na de Lascars aan strand gezwommen, sprak met hun, en zy maakten het touw hooger vast. Veel van het Scheepsvolk kwam aan strand langs deeze lyn, uitgenomen vyftien, die afvielen en verdronken. Een jong matroos, robert price, één der vier, die dit verhaal aan 't Oostindisch-huis gegeeven heest, slingerde van de lyn af, een geweldige golf bonsde zyn hoofd tegen de rots. De wonde, die hy kreeg, en waar van hy nog het lidteken draagt, was zo zwaar, dat hy zichzelven niet kon helpen, | |
[pagina 603]
| |
en zou hebben moeten blyven, indien een ander hem niet by 't hair gevat, en, met behulp van nog een ander, hem opgetoogen hadt. Omtrent den middag brak het Schip by de rusting van de voormast, en wat laater by de rusting van de groote mast. Bykans honderd persoonen waren aan boord toen het schip spilde: het lag reeds zeer diep. Men hielp de Juffrouwen, enz. uit de galery aan stuurboord: het Volk stondt op 't stuurboord, en by het aan stukken stooten zonk die zyde met al het Volk daar op in Zee, en dreef op ondiep water; hier op werden de Juffrouwen en Kinderen aan strand gebragt. Het wrak spilde verder door 't geweld der baaren. Eenigen kwamen met het voorschip aan land. Men vervaardigde een tent van een nieuw groot marszeil voor de Juffrouwen, enz. op een plat gedeelte van de rots: waar men een overvloed van versch water vond. Het schip bleef op Zondag morgen; op Woensdag morgen vingen wy de reis aan om na de Kaap de Goede Hoop te trekken. De Capitein verklaarde, dat zy in zestien of zeventien dagen ten langsten dezelve zouden kunnen bereiken: doch hoopte, dat dit, in tien dagen, zou gelukken. Alle de wapenen bestonden uit vyf of zes Houwers: verscheide Snaphaanen waren aan land geworpen, doch geen kruid. Zo ras het schip gebleven was, kwamen de Inboorlingen, allen wolhairig, zeer weinig gekleed, na 't strand, om yzer en ander metaal, 't welk zy konden vinden, op te zamelen; doch zy sloegen geen acht op de baalen aan strand gesmeeten, alleen 'er met hunne spietzen, onder het voorby gaan, insteekende. - Terwyl de Schipbreukelingen zich by het wrak onthielden, deeden de Inboorelingen hun geen het minste leed; doch stoolen wat hun aanstond, en liepen weg. By het aanvangen van den optocht werd de Opperstuurman, ziek zynde, gedraagen: de tweede Stuurman, ging in de voor-, de Capitein in de agterhoede, en de Juffrouwen in 't midden. Zy hielden geregeld wagt onder den weg. Zekere john bryan en joshua glover, die niet wel by zyne zinnen was, bleeven by het wrak. - Zo dra zy op weg toogen, wierpen de Inboorlingen met steenen, en hieven de lanssen op. Den zeekant konden zy niet langs gaan, ter oorzaake van het steil gebergte by de Kaap; doch zy hielden den weg langs het steil gebergte, zo digt mogelyk aan de kust, en hielden altoos de zee in 't oog, uitgenomen wanneer zy in valeyen kwamen. Zomtyds troffen zy wegen van de Kaffers aan, welke zy volgden; op eenige plaatzen vonden zy gras, langs den oever waren eenige gedeelten zandig, andere rotzig. Op den dag, na dat zy het wrak verlieten, en de Inboorelingen hun volgden, ontmoetten zy een Man, ligtverwiger van kleur dan de Landzaaten, en met recht neder hangend hair. Zy veronderstelden dat het een Maleyer was; doch de Hollanders | |
[pagina 604]
| |
hielden hem voor een hunner Landsgenooten. Hy kwam na hun toe, klapte in zyn handen, en riep: Engelschen! Engelschen! Hy sprak Duitsch, en vermeldde dat de Kaap nog verre af lag. Verzogt zynde hun te geleiden, betuigde hy dit niet te kunnen doen: dewyl hy vreesde gedood te zullen worden als hy in een Christen Land kwam. Zy boden hem eenig geld aan, als hy hun den weg wilde wyzen: hy zeide geen Geld te behoeven, maar Koper: zy beloofden het hem in overvloed, maar hy wilde niet met hun voorttrekken. Hy raadde hun langs de Kust te gaan: want dat zy, dieper landwaards in 't Bosch, Hottentotten zouden aantreffen, die hun allen zouden dooden. De Capitein hadt een stok met een bajonet daar op, deeze rukten de Inboorelingen hem uit de hand; doch de Maleyer haalde hun over dat zy dien wedergaven: maar zy moesten gedoogen dat men de knoopen van de rokken sneed. Op den tienden van Augustus, drie of vier dagen na het verlaaten van 't Wrak, ging de Capitein op een vry hoogen bergtop, nam een spiets van een der Inboorelingen, die, te vergeess, door tekenen en smeekende woorden, gelyk men veronderstelde, dat hy uitte, dezelve zogt weder te krygen; men zag geen Dorp, doch hy ging heen, bereikte 'er welhaast een, en riep de Bewoonders te hulpe; zy kwamen met Spietzen en Schilden. - De Capitein plaatste de Juffrouwen, en die weerloos waren, op eene ryzende hoogte, met den reisvoorraad, viel toen op de Inboorelingen aan, en dreef hun uit het Dorp. - De wapens, die de Inboorelingen bezigden, waren Spietzen en Schilden van huidengemaakt, zo dat ons volk, ze met steenen gooijende, hun niet konden treffen. Zy hadden roode stokken, waarschynlyk geversd, met een houten knop aan 't einde, en Spietzen; doch het yzer der Spietzen niet willende missen, trokken zy het 'er van af, spitsten het einde, en wierpen ze in deezer voege na de Schipbreukelingen. Met een derzelven troffen zy Mr. newman's oor, hy werd duizelig en viel neder, waarop de Kaffers een geschreeuw aanhieven. - Een der Inboorelingen, in het vlugten gevallen, werd ingehaald, door den Bootsman en anderen, en deerlyk geslagen: doch de Capitein verboodt strenglyk iemand te dooden. - Vervolgens bragten de Inboorelingen lekkere Aardappelen, om de stokken en schachten der lanssen, na ons Volk geworpen, weder te krygen. Zy zaten vreedzaam rondsom ons neder. De Capitein hadt eenige snuisteryen, welke hy hun gaf, en zy gingen heen: naa omtrent twee uuren vertoevens trok ons Volk ongemoeid voort. Naa dit gevegt verzetten zy zich nooit tegen de Inboorelingen, doch lieten hun alles wegneemen, wat hun behaagde. Omtrent drie of vier mylen voortgetogen zynde, kwam de Maleyer met hun: hy lachtte om het voorgevallene; was by het Wrak geweest; bragt 'er eene menigte yzer van mede, en hadt een langen rok van den Capitein, daar gevonden, aange- | |
[pagina 605]
| |
trokken. De Maleyer weggegaan zynde, toogen zy voort, en ontmoetten eenige andere Inboorelingen, van welken zy Aardappelen voor knoopen ruilden: naa eenigen weg afgeleid te hebben, begon het een weinig te regenen: waar op zy een vuur maakten van gras en biezen, geen hout was 'er omstreeks te vinden. Een weinig uitgerust hebbende, gingen zy voort, en namen hun nagtrust by eenig kreupelhout, op den top van een heuvel; beneden aan den voet liep een beek versch water. Den volgenden dag, (den elfden of twaalfden Augustus,) kwamen zy aan 't Dorp, waar het Huis was van den Maleyer; het stondt aan den zeekant. Hy bragt zyn Kind tot hun, en vroeg om een stukje Spek voor zyn Kind: de Capitein willigde dit verzoek in, schoon elke beete hun dierbaar was. Het Dorp verlaatende, volgden de Inboorelingen, steenen werpende. De Scheepslieden wilden voorttrekken, denkende dat zy het agtervolgen niet verre zouden voortzetten: zy kwamen aan een kreek, welke zy by laag water doorgingen: 't was toen naamiddag: zy reisden voort tot den avond, wanneer zy water aan de zyde eens heuvels aantroffen. Hier vielen de Kaffers aan, en omringden hun, begeerende knoopen, enz. van hun te neemen, en de Juffrouwen te berooven. Eenigen der Inboorelingen hielden zich op de hoogte, en wierpen groote steenen op hun neder. De Scheepslieden raadden den Capitein voort te gaan en niet te toeven, en zich alles te laaten afneemen; doch de Doctor ziek zynde, wilde hy niet voorttrekken: en veelen gingen zonder hem. De Lascars trokken eerst weg, de Inboorelingen volgden hun, en beroofden ze. Den Capitein verlaaten hebbende zagen zy, op een afstand, de Juffrouwen, enz. over een hoogte komen. Dien nagt kwamen zy by een zoutwater Rivier; een der Lascars zwom dezelve over, en ontstak een dun hout in een Kaffers hut, waar in hy geen volk zag; weder overzwemmende maakte hy 'er vuur mede. Colonel james en Mejuffrouw james kwamen by hun: dewyl zy geen water hadden, raadde de Colonel james in het zand te delven; zy deeden het en kreegen water: denzelfden nagt kwam de Capitein met de Juffrouwen opdaagen, en zy waren den volgenden morgen allen weder by elkander; uitgenomen één Man, die zwaarlyvig en niet in staat was om te gaan, was agter gebleeven. - Deezen dag vonden zy, op hun weg, een boom, die smaakelyke bessen droeg met een kleinen harden steen: doch zy vonden dat zy zeer stopten. In den morgen trokken de Juffrouwen over de Rivier tot de borst toe in 't water.; de Scheepslieden hielpen ze, en droegen de Kinderen over, dit was de eerste Rivier, welke hun hinderde naa dat zy van het schip gegaan waren. Dit was nu omtrent een week geleden. De Rivier overgetrokken zynde, verlieten de Lascars, en een zwarte Meid, ze eerst; daar op | |
[pagina 606]
| |
ging eenig volk weg; de Capitein en de Juffrouwen agterlaatende. Zinst dit tydstip weeten de vier Matroozen, die dit verslag doen, niets verder van den Capitein en de Juffrouwen. De Inboorelingen poogden nimmer een der Juffrouwen weg te voeren: zy beledigden ze niet, behalven dat zy haar de ringen afnamen. By den Capitein lieten zy zestien Officiers, negen Matroozen, twaalf Passagiers en Kinderen: zeven Zwarten en Dienstmeiden; en een Fransch Officier en diens knegt. Op denzelfden dag dat deeze Verhaaler en hunne Reisgenooten van den Capitein en diens gezelschap afgingen, kwamen zy met de Lascars in een klein woud. Den volgenden dag (omtrent den zestienden van Augustus) kwamen zy by den mond van een Rivier. Hier viel thomas wren neder; francis feancon en s. paro bleeven ook, op het hooren dat zy wilden overzwemmen. De Lascars scheidden zich weder van hun af. Zy trokken drie dagen langs den oever, die zeer heuvelig en steil was. Hier beroofden hun de Inlanders, en toogen toen de Rivier over, tot over den middel waadende. De Fransche Colonel verlieten zy, eer zy de Rivier overtrokken; hy was geheel afgemat, en twee uuren, naa den overtocht (omtrent den negentienden Augustus) viel Capitein talbot neder, zyn Jongen wilde by hem blyven; doch de Capitein wilde het niet gedoogen, zeggende, het was geen dienst, dien hy hem mogt vergen. Omtrent den vier- en twintigsten Augustus, en dus acht of tien dagen naa het verlaaten van den Capitein, oordeelden zy nog in te groote menigte zamen te weezen, om voorraad op te doen, en zy scheidden verder van een. De Party, die eerst aftrok, bestondt uit drie- en twintig Persoonen, en de andere uit twee- en twintig. Robert price en barrey larey, twee onzer Verhaalers, volgden de eerste Party. M. law werd beurtlings, nu door den eenen, dan door den anderen, gedraagen: wanneer zy hier door zeer vermoeid wierden, verklaarde Mr. lillburne, de Scheepsbottelier, dat hy het leeven van dien Jongen wilde redden, of zyn eigen verliezen. Zy hielden het de Zeekust langs. Steeds vertoonden zich de Inboorelingen rondsom hun, doch dit verminderde van tyd tot tyd. Zy waren op niets anders dan op metaal gesteld. Een hunner, ons een Horlogie ontroofd hebbende, sloeg het plat met een steen, de anderen namen het gaande werk op, en staken het, tot cieraad, in hun hair. Zy ontmoetten een zwarten Portugees in een huis, by een zoutwater Rivier, digt by de Zee: hy hadt twee Kaffer-Vrouwen by zich; zyn huis stondt alleen; doch 'er was een Kaffer-Dorp van vyf Hutten niet ver af. Deeze Portugees hadt geen Koeijen; doch hy gaf hun drie Visschen, welke hy voor hun kochte, met eenige Schulpvisschen door hem verzameld, hy dischte 'er eenige witte Wortelen, niet ongelyk aan Aardappelen, by op. | |
[pagina 607]
| |
Onze twee andere Verhaalers warmington en lewis toogen met de andere party landwaards in: en waren drie dagen zonder zee te zien, en vier dagen zonder eenigen Inwoonder te ontmoeten, schoon zy eenige oude hutten, veele Olyphanten en Tygers zagen. Gebrek aan leevensmiddelen deedt hun weder na de kust keeren, waar zy zich met Schulpvisch voedden, en een goed onthaal vonden aan een dooden Walvisch; vier vonden zy 'er op strand, den eersten en tweeden gingen zy voorby, geen kans ziende, by gebrek van een mes, om 'er wat af te krygen; doch vervolgens poogden zy met een spyker 'er in te komen: tot groot geluk vondt warmington een mes in een boot die op strand gesmeeten was. In ruim drie weeken of een maand, naa dat zy den Capitein en de Juffrouwen verlaaten hadden, kwamen zy in een zandig gewest, toen scheidden zy zich van een in kleine partyen. De Party, onder welke thomas lewis zich bevondt, was els Persoonen sterk. Mr. shaw was de eerste die stierf, en omtrent drie dagen laater john howes. - Lewis geraakte alleen, en ontmoette een Timmerman met eenige anderen by een diepe nauwe rivier. Naa negen en veertig dagen van het schip geweest te zyn, bleeven Capitein talbot's knegt en patrik brue by de rivier. Lewis zwom 'er over, en hielp de andere. Twee dagen laater stierf de Timmerman, dien zy in 't zand begroeven. Vervolgens naderden zy eene andere rivier, waar hy verscheide zyner Reisgenooten aantrof: het eeten van een dooden walvisch maakte hem ziek. Zeven dagen zwierf hy alleen, en trof toen james sims, john brown, en edward croaker aan; john blain lag dood in een hut. Hy stelde voor, na de Inboorelingen weder te keeren. Brown was onmagtig om mede te gaan; doch hy trok met de twee anderen te rug tot dat zy de rivier bereikten, waar hy den Timmerman ontmoet had: toen wilden zyne Makkers niet verder gaan: hy zwom met laag water over. Den volgenden morgen zag hy twee Inboorelingen aan den zeekant; zy scheenen te reizen, keeken na hem, en deeden beduidingen dat hy met hun zou gaan; doch zy toogen van zynen bedoelden weg af, en westwaards op! Naamiddags zag hy drie Meisjes op 't strand; zy namen hem mede na huis een groot myl van strand gelegen; hier stonden zes hutten by elkander; de mannen waren bezig met het kooken van spys; zy verzamelden rondsom hem; hy beduidde gaarne wat te willen eeten, zy gaven hem een weinig melk; doch namen de mosselen, die hy vergaderd hadt, hem af, dreeven hem uit, en gooiden met steenen. Hy vervoegde zich in een andere Kraal of Buurt omtrent een vierde van een myl verder op; de Bewoonders reikten hem melk toe; hy bleef den geheelen nagt onder het geboomte, en vervoegde zich den anderen dag 's morgens na eene andere Kraal, waar op hy weder by de eerste kwam; daar trof hy feancon en paro aan, die het land doorgereisd, en de zeekust niet langs getrok- | |
[pagina 608]
| |
ken waren. Zy bleeven in die Kraal. Lewis ging na eene andere, omtrent een vierde myls van daar gelegen, en bleef by de Kaffers drie maanden, hunne Kalven hoedende en hout verzamelende. Omtrent drie weeken by de Kaffers geweest zynde, kwam william hubberly daar, en vertelde lewis, dat allen, die met hem denzelfden weg koozen, dood waren. Mr. williams, een Passagier, was door de Inboorelingen in de rivier gejaagd, en met steenen dood gesmeeten. Mr. taylor, mede een Passagier, wilde na dit voorval niets eeten, en stierf binnen twee dagen. Zestien of achttien dagen na hubberly's komst, verlieten feancon en paro de Kaffers: na eene maand omzwervens keerde feancon weder, verhaalende dat paro en drie anderen dood waren. Feancon en paro hadden, toen zy te rug keerden, op drie dagreizens na, de landgoederen der Hollanderen bereikt. Feancon was negen dagen in de Woestyn zonder water, dan zyn eigen, om te drinken, en toen bezweek paro. De Hottentotten, gezonden door daniël koning, van de Hollandsche plaats Swartkops, bragten hem door het land: en op den vyftienden van January 1783, tien of elf dagen na dat hy uit de Kraal gegaan was, ontmoette hy de wagens, die na het wrak reeden. Hy, lewis, bleef in kat. skyppers huis te Swartkops twee maanden: niet ver van daar is het huis, behoorende aan christiaan feroos, waar in john potose de anderen bragt, die de kust langs getrokken waren; in dezelfde nabuurschap woont ook daniël koning, een Hanoverschman van afkomst, by wien robert price bleef. De Lascars, en Mejuffrouw hoseas Dienstmeid, verlieten hun eerst. Mejuffrouw logies Meid verhaalde hun, dat de Capitein Mr. en Mejuffr. logies, en Mr. en Mejuffr. hoseas, agter gelaaten hadt. Deeze Lascars en zwarte Meiden werden by den Landdrost van Swellendam gelaatenGa naar voetnoot(*). Lewis onthieldt zich tien dagen aan de Kaap de Goede Hoop, en zeilde met een Deensch Schip, de Koning van Deenemarken, van daar. De Bevelhebber aan de Kaap zondt Volk om de verloorenen op te zoeken. Daniël king ging zelve na de Kaffers; geschenken van koper en kraalen mede neemende. Wanneer de party, in welke john warmington zich bevond, eerst in het Zandig Land kwam, bleeven 'er alleen acht by elkander: zy hadden toen niemand ontmoet van de party in welke robert price en larey waren. - Drie weeken of een maand, na dat zy in het Zand-Gewest kwamen, ontmoetten zy een Zoutwater Rivier, te diep om te doorwaaden: ten deezen tyde bleeven 'er alleen vier van de acht te zamen, te weeten, warmington, fruël, fitzgerald en hynes; doch zy hadden opgeloopen lillburne met m. law, auld, den Kuiper, | |
[pagina 609]
| |
en jeremiach evans; en by deeze rivier ontmoetten zy robert price, larey, de larso, den Zwaardveeger william couch, simmonds en schultz: drie of vier kleine riviertjes zyn 'er tusschen deeze en de Groote Visch-Rivier. Dus verre de lotgevallen der andere vermeld hebbende, zullen wy onafgebrooken het verhaal laaten volgen, 't welk robert price geeft van de zynen, die met hem waren. Eenige der Inboorelingen, die zy aan den zeekant onmoetten, gaven hem een spiets en stok in de hand, als een teken van vriendschap; namen hem by den arm, met hunne gebaaren te kennen geevende, dat zy wilden, dat hy met hun zou gaan; doch hy begon te schreien; william couch, zyn Makker, die hem zints de schipbreuk bybleef, en de anderen, schreiden mede; waar op de Inboorelingen hem los lieten. Dit gebeurde in het tweede bewoonde land, naa dat zy van den Portugees, hier boven gemeld, waren afgegaan; en, zyns bedunkens, waren dat de laatste Kaffers, die zy zagen. Naa dat zy het Zand-Gewest bereikt hadden, zagen zy geen Inboorelingen. Het Zand-Gewest bestaat uit duinen, zo los dat 'er niet over te gaan was dan by ebbe, wanneer het water den grond hard genoeg liet om betreeden te kunnen worden; op veele plaatzen vonden zy rotzen in 't strand, en een rotzig gedeelte tot de zee strekkende, 't geen zy, alleen by laag water, konden overtrekken: gelukkig kwamen zy 'er toen het ebde. Een weinig eer zy de Groote Visch-Rivier naderden, welke zy van eene hoogte zagen, trokken zy over een kleine beek; hier werden zy geroepen door paddy burne. Mr. lillburne, thomas lewis en squires vonden zy daar. - De Groote Visch-Rivier is zeer breed by hoog water, gelyk een zee, doch nauw by laag ty. De larso verdronk bykans, als hy dezelve, toen ze afstroomde, overzwom. De andere trokken 'er over met behulp van vlotten, gemaakt van gerot hout en stompen van boomen, aan den oever opgedreeven, welke zy vast maakten met hunne zakdoeken en wortels uit het zand gehaald; deeze vlotten voerden zy waadende om de zandbanken heen, tot zy by het nauwe diepe gedeelte kwamen. Price, larey, en de Zwaardveeger, bleeven den eersten dag agter: dewyl hun vlot zonder hun de rivier overgeraakt was. Couch, schultz en simonds, kwamen 'er toen over; zy bleeven dien nagt, en volgden 's anderen daags. Mr. lillburne hieldt daar stand, sliep 'er dien nagt, met oogmerk om te rug te keeren na een Walvisch; by hem bleef m. law, warmington, fruël, fitzgerald, hynes en evans, die vervolgens de rivier overkwamen. P. burne, c. creighton, j. squires en izaak, Capitein talbot's Jongen, met een van de Lascars, die aan de Kaap gekomen is, toogen de rivier niet over. De Lascar zeide dat de Kaap nog verre af was, en dat hy weder naar de Inboorelingen wilde keeren. Zy, die de Groote Visch Rivier waren overgekomen, vonden | |
[pagina 610]
| |
een Bruinvisch, in de klippen verward. De larso hieldt hem vast by den staart, worstelde om hem te houden, en hadt eindelyk het geluk om den visch, met een klein mesje, te dooden. - Zy trokken voort, naa zich opgehouden te hebben by een kreek met versch water: zy rustten weder by een Meir met versch water, en maakten vuur op eene hoogte. Toen price en zyne twee Makkers de Groote Visch-Rivier overgetoogen waren, volgden zy anderen op hunne voetstappen, en riepen, wanneer zy dezelve aantroffen, van 't Strand. William couch antwoordde; het was reeds donker, en zy kwamen op de voorgemelde hoogte: dit was vyf of zes dagen eer zy de Boschmans Rivier overtoogen, en daar op kwamen zy by een Groote Baay in het Zand-Gewest, met drie Eilanden. Alleen vyf van de party bleeven by elkander, toen zy deeze Baay bereikten; naamlyk de larso, larey, william couch, de Zwaardveeger, en robert price zelve. Hier stierf william couch; zy begroeven hem, en storten gebeden over hem uit: zy gaven elkander de hand, zweerende, dat zy niet van een zouden scheiden eer zy een Christen Land bereikt hadden. - By deeze Baai troffen zy john hynes en jeremiach evans aan, die hun berigtten, dat zy warmington, meest dood, hadden agter gelaaten: larey trok te rug, en bragt hem by ons. - Omtrent deezen tyd vonden zy Zand-Kruipers, eene soort van Aliekruiken, zo dat zy overvloed van voedzel hadden. De Zwaardveeger ging met evans uit, om Mr. Lillburne, fitzgerald, en anderen, te zoeken, doch kwam nooit te rug; zyn eigen leeven verliezende om dat zyner Tocht- en Lotgenooten te behouden. Evans keerde dien zelfden avond weder. De Sondags Rivier verlaaten hebbende, kwamen zy aan een Kreek, Kuga geheeren, en toen aan Swartkops Rivier, die zout water heeft; van de heuveltoppen konden zy de Eilanden in de Baay van de Sondags Rivier zien. Wanneer r. price alleen geklommen was op een zandhoogte om Hottentotsche Vygen te verzamelen, en de larso onder eenig geboomte digt by hem te slaapen lag, zag hy een Man, deezen hieldt hy eerst voor een hunner; doch ontdekkende, dat hy een Snaphaan op schouder hadt, liep hy, zo schielyk hem mogelyk was, na dien Man toe; zyne dikgezwolle beenen veroorzaakten dat hy min spoeds kon maaken dan hy wenschte; van vreugde viel hy voor 's Mans voeten neder, en riep de larso, die Portugeesch sprak. Hunne Makkers waren aan strand by een Walvisch, zy hadden voor, hier drie dagen uit te rusten: doch geroepen zynde, bragt deeze Man, john potose geheeten, hun na 't huis van christiaan feroos, met wien hy scheen zamen te doen. Allen bleeven zy hier drie dagen, en nog drie dagen in een ander huis in de nabuurschap, behoorende aan daniël koning. Toen werden 'er vyf gezonden na den Landdrost van Swellendam: robert price bleef in het tweede huis by Swartkops Rivier. Van den Landdrost van Swellendam werden warmington en larey | |
[pagina 611]
| |
na de Kaap gezonden. Hynes bleef by den Landdrost; evans en de larso kwamen te Swartkops weder, met tusschen de dertig en veertig wagens en paarden met tenten, en omtrent honderd man, onder Capitein miller, met oogmerk om na het wrak te gaan, en meer van het nog behouden gebleeven volk op te zoeken. Evans en de larso toogen mede: op vyf dagen reizens na waren zy by 't wrak genaderd; doch zy keerden te rug; de paarden waren af; en de Mamboozers zich tegen hun te weer stellende, lieten zy de wagens aan de Rivier Nye of ck-ly, eene zeer breede Rivier, vol groote steenen, en snel stroomende; dezelve is naby Bamboo-berg, en heeft zoet water: op hunne terugreize van het Wrak, waren zy verpligt dezelve drie dagen langs te trekken, eer zy 'er over konden, ter oorzaake van de groote steenen; het land is aan wederzyden bewoond. Robert price bleef te Swartkops, tot de wagens en het volk wederkeerden: zy waren ten minsten een maand uit, en op een dag reizens na aan de plaats geweest, waar de Scheeplingen beroofd werden: doch niet by het Wrak; ook hadden zy geene tekens gevonden van de Juffrouwen of den Capitein, uitgenomen tot zy in de hut van een Kaffer een wyden rok zagen, dien zy voor een rok des Capiteins hielden: verscheide lyken zagen zy onder het voorttrekken. De larso kwam van de Kaap met het zelfde schip als robert price, en is na Deenemarken gegaan: met het zelfde schip kwam ook william hubberly, des tweeden Stuurmans Jongen, en francisco feancon, die by de Kaffers gebleeven, en door de Hottentotten van daar gebragt was, ten zelfden tyde met lewis; deezen zyn ook na Deenemarken getrokken. Evans bleef by daniël koning te Swartkops, drie of vier maanden, en ging met hem op de jagt. Zy togen 's morgens uit, en bereikten de Sondags-rivier vóór den avond, waar zy zich ophielden om te jaagen. - Price kan zich niet te binnen brengen hoe verre Swartkops van Swellendam afligt: dewyl hy zo gelukkig was van te ryden, en de tyd om was eer hy het dacht. Zy onthielden zich drie dagen by Capitein millers. Mr. dalrymple, die dit Verhaal, uit de Verklaaringen deezer vier Scheepsgezellen opgemaakt heeft, voor de Heeren Bestuurders der Oostindische Compagnie, merkt op, dat 'er 142 Scheepslieden, Passagiers en Lascars waren, ten tyde dat het schip verongelukte. Doch de Matroozen, die het verhaal opgeeven, doen slegts verslag van 102; naamlyk van 16 verdronkenen; van 46 by den Capitein gelaaten, van welken zy naderhand niets vernamen; van 17 in de woestyne gebleeven en waarschynlyk omgekomen; van 15 onder den optocht gestorven; van twee aan de Kaap gebleeven; van 3 na Deenemarken gevaaren, en van 4 in Engeland behouden gekomen. - Hy voegt 'er nog deeze bedenking nevens, dat de onheilen, die de Schipbreukelingen troffen, voor geen gering gedeelte ontstaan waren uit gebrek aan inschiklykheid voor de Ingeboorenen. Hy twyffelt daarom niet, of verscheidene zullen nog onder de Kaffers leeven: dewyl zy de enkele persoonen, die onder hun kwamen, eer met vriendlykheid, dan rnw, behandelden: natuurlyk was het, dat een zo groot aantal Europeaanen vrees baarde, en vrees wekt vyandlykheden. |
|