| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Het nut der ware vriendschap.
ô Edele Vriendschap! die door nood en dood gekroond,
Zo wel op Door'nen treedt, al op Zaphieren wandelt,
En, hoe 't geval zich keere, ook nimmer avrechts handelt.
zels, Brieven en Bespiegelingen.
Zeer bevallig zyn al de omschryvingen, die van de ware Vriendschap worden gegeven. Eenparig, volgens alle getuigenissen, is zy de Baarmoeder veler genoegens op de waereld. En wie kan aan deze waarheid twyffelen? - Hy, immers, die oprechte vrienden heeft, smaakt het heil, der menschelyke natúúr waardig: - en, hy kan zich, in de wederwaardigheden dezes levens, beter vergenoegen, wanneer hy iemand kent, die hem, goedwillig, dien last helpt torsschen. Het nut der ware Vriendschap behoort dus uit een tweelédig gezigtpunt beschouwd te worden -; zo in geval van voorspoed en geluk, - als van tegenheden en rampen. - In beiden opent ze eene bron van troost; - in beiden is het nut onbeschrysselyk. - Wy zullen beproeven, hoe ver wy, ter volbrenging van onze belofte, onlangs gedaan, ene schets, daar van tekenen kunnen: - dit nochtans voor af verzekerende, dat het niet dan ene flaeuwe tekening zyn zal, in vergelyking van het dadelyk nut, dat deugdzame Vrienden uit hun onderling verkeer trekken.
De grootste vrengd, de hartelykste blydschap, openbaart zich, wanneer Vrienden gezamentlyk delen, in de onzondige vermaken, die de milde natuur, door de Goddelyke beschikking, verleent; - en, dit geschiedt voor al, als de een den ander deelgenoot kan maken van Zegeningen. Indien wy enigzints gezindheid hebben, om, als gezellige Menschen, in de Maatschappy te leven - ondervinden we, dat gene Zegeningen beter gesinaakt worden, dan die men, met anderen, en boven alles, met
| |
| |
onze Vrienden, geniet. - Het genot, dat wy 'er zelven van hebben kunnen, vergenoegt ons niet, zo wy 'er geen anderen in kunnen doen délen. Hoe menigmaal wenschen wy niet, als ons iets overkomt waar door ons genoegen vergroot, of slechts verlévendigd wordt, dat deze of die onzer Vrienden 'er Getuigen van mochten zyn. Van waar dit anders, dan om meerder gevoel, en bezef, van het goede te hebben? - En, in de daad, 't zy men let, op het onderhoud of de gesprekken, die daar uit geboren worden; - 't zy men ziet, op de vernieuwing, de dankbare erkentenis en aandenking van Zegeningen: - 't is zéker, dat het goede te genieten, met een rechtgeaart Vriend, oneindig meerder zoets geeft, dan het zelve alléén te smaken, en daar van geen deelgenoot te hebben. En al is het, dat ons zulke voorrechten te beurte vallen, zich alléénlyk tot onze Personen bepalen, en waar van men derhalven niets dan de melding en bekendmaking kan mededélen; - in dit geval nochtans strekt ons een goede vriend tot veel blydschap. Van al wat ons genoegelyk overkomt zyn wy gereed, en gevoelen ene neiging, om het zelve openbaar te maken. De aart der vreugde is zódanig, dat wy door dezelve als genoopt worden, bekendmaking van derzelver oorzaak te doen: - 't zy, door in ons gelaat zulke vergenoegde trekken te brengen, die ons geluk ontdekken; - 't zy, door ons hart zó zeer in te nemen, dat wy als gedrongen worden, om het geen ons is te beurt gevallen te verhalen. De natuur schynt zó geschapen te zyn, dat de vermeerdering van geluk ons dan eerst recht aandoet, wanneer wy zulks aan anderen mededélen. - Is dit nu zo: - wel, wat vermeerdert het genoegen dan niet, wegens voorspoedige ogenblikken, als men verzékerd is, iemand, op het Toneel den ondermaansche verandering, te hebben, die, reikhalzend, de gelukkige tydstippen inwagt, dat zyn Vriend hem de uitbreiding van zyn geluk komt aankondigen. Wie weet niet, hoe
de vergiftige wangunst, in zulke omstandigheden, zich met alle hare hatelykheid vertoont? - Hoe de vuile nyd al haren Zwadder uitspuuwt, om dat het geluk, niet den nydigaard, of afgunstigen, maar een anderen, ten deel gevallen is? Hoe menig een is 'er niet, die met grynzing onze bevordering verneemt; - en uit wiens ogen te lezen zyn de gedachten, die hy daar by maakt? - wat schroom, om 'er van te gewagen, veroorzaakt dit niet menigmaal? - en hoe zeer zulks het genoegen
| |
| |
vermindere, weten zy te getuigen, die immer in zoortgelyken toestand, ter voeding van nyd, geschroomd hebben, hunne welvaart en voorspoed te vermelden. - Zy dan ook kunnen best getuigen, hoe aangenaam het is, in dat geval, een getrouw vriend te hebben. Gebeurt het dan, dat de voorspoed van een hunner, onverwagt, is toegenomen: - de eerste zorg is, zyn Vriend, daar van, bekendmaking te doen, - zamen verëenigen zy hunne harten in blydschap, en délen in eene ongeveinsde Vreugd: - zamen smaken zy de verrukking, de innige aandoening, van het gemoed, die daar uit geboren wordt. Belangeloze deelneming doet zynen Vriend 'er zo veel zoets in vinden, als hy zelve ervaart, dien het geluk gediend heeft. - Dan, dit is het niet al: - deze gebeurtenis geeft aanleiding tot leerzame aanmerkingen, en leidt hen op, tot den oorsprong van alles. Zy erkennen in dezen Gods bestier; - zyner weldadigheid en goedheid geven ze eer; - en verklaren hunne gehéle afhangelykheid van Hem: - zy kennen daaröm ook, noch aan zich zelven, noch aan enig Schepzel, toe, dat aan hunnen Hemelschen Vader behoort. 't Is hier - ô God! onzes levens, in wiens hand onze adem is; - in wien wy leven, ons bewegen en zyn; - van wien wy alle dingen hebben; - en die ons, dag aan dag, overlaadt, met Zegeningen van het goede: - U zy aanbidding, dankzegging, en heerlykheid! Dankbaarheid nu aan God; - en, voor het vervolg, vertrouwen op Hem, - is dus het voorname, waar toe zy elkander aansporen; - en voorts, om in ene yverige betrachting van pligt, volvaardig, dat werk te verrichten, dat aan ieders bezigheid verknocht is. Neemt de welvaart toe, - vinden ze overal zegen, - volgt hun alömme voorspoed, - zy vermanen elkander, aan die Zegeningen niet gehecht te zyn; - hunne harten 'er niet op te zetten, - en zich daar op niet te verhovaardigen of te verheffen. In één woord, zy moedigen elkanderen aan, om yverig in deugd, en volstandig in het goede, te zyn.
Men denke niet, dat de vorenstaande vermaning, alhier, ontydig ingevlogten, en ongepast gebezigd wordt. Nooit komt ze meêr te pas, dan, wanneer alle onze pogingen gelukken, en onze ondernemingen met ene goede uitkomst bekroond worden: - onze harten zyn dan in groot gevaar, van ene ongeoorloofde verkleefdheid aan
| |
| |
het goed van de waereld te verkrygen; - en onze zinnen, lusten, en begeerten, om daar aan geboeid te raken, en in het zelve ons enig heil te stellen. De waereld verbindt ons meest, als het 'er ons wél op gaat. - De beguicheling, die ze bezit, werkt met de grootste kracht, als de overvloed, met alle de bekoorlykheden, die haar vergezellen, ons te beurt valt: - De trotsheid, - de hovaardy, - vat dan post, wen onze staat, onze vermogens, ons toelaten, in meerder ruimte, gemak en vermaak, te leven dan anderen. Dan eerst, legt men meest bloot, om God uit het oog te verliezen; - en Hem te versmaden, die ons alles schenkt. De aanhoudende genieting van milden zegen maakt ons daar aan gewoon; - en wy vergeten ligtelyk, dat het God is, die ze in één ogenblik kan verkeren, en van ons nemen. Wat is derhalven noodzakelyker, dan deze aansporing, om God in erkentenis te houden? - en de waereld klein te achten? - Wat is meerder de pligt van een waar vriend?
Dan, - 't zyn altyd geen stonden van voorspoed! - De ervaring leert ten duidelykste, dat 's menschen gangen, in dit leven, niet altoos veraangenaamd worden, met op rozen te wandelen; - maar dat, integendeel, zyn weg, soms, met door'nen bezaeid wordt, en dus, afwisselend in voor - en tegen - spoed, afloopt. Geen mensch immers, of Hy vindt zich gedrukt, door tegenheden of rampen, die dezen staat vergezellen. Hoe vele middelen en wegen zyn 'er niet, die de ogenblikken van 's menschen leven allerbitterst kunnen maken! - welke folteringen en smarten des Lighaams, die hem, zuchtend, zyne dagen kunnen doen slyten! - Wat quellingen, vernéderingen, en tegenstanden, ontmoeten hem wel eens op de reize naar de eeuwigheid! - Allen délen daar in; en, schoon niet elk in ene gelyke mate, nochtans ondervindt ieder, dat de have der eeuwigheid, niet bereikt kan worden, in ene rustige, en ongestoorde kalmte; - maar dat deze reize ons meermaals blootstelt, aan hévige stormen van ongenoegen, rampen, en tegenheden. Daar het des vast staat, dat 's menschen leven in voor - en tegen - spoed verdeeld is; - hoe goed is het dan niet, dat God in den mensch gelegd heeft ene vatbaarheid, voor de indrukzelen van smart, die een ander treffen: - en dat Hy deze ingedrukte eigenschap, als een uitvloeizel uit zyn heilig wezen, 's menschen natuur
| |
| |
heeft ingeschapen: - in zo verre, dat weinig menschen, hoe onmenschelyk anders, - hoe wreed, in hunne verwaande denkbeelden, - 'er geheel van ontbloot zyn? En, in de daad, welk een geluk is dit niet, voor een téder en aandoenlyk gestel; voor wien de tegenheden veel oudragelyker, en onöverkomelyker zyn zouden, by aldien een ander zyn lot onmédogend beschouwde, en de zieltreffendste wederwaardigheden, zonder aandoening en medelyden, bywoonde. Behalven, dat uit die indrukken geboren wordt, ene geneigdheid, tot het aanbrengen van hulp en bystand. - Het medelyden, het deelnemen, werkt yver, en spoort aan, om middelen tot verligting, en ontheffing uit te denken, en aan te wenden. Is dit nu ene algemene eigenschap, die van den enen mensch op den anderen werkt: - wie kan dan twyffelen, aan de volkomenste werking, wanneer dezelve, door zuivere Vriendschap, wordt aangezet? - Dan, geholpen door de bykomende drift, welke uit de achting en genegenheid ontspruit, kan het niet anders, of ze moet veel héviger kracht oeffenen, dan in het algemeen tot alle menschen. En dit is genoeg, om daar uit af te leiden, dat ware Vriendschap altoos gereed zyn moet, om in tegenspoed en rampen hulp aan te voeren. Trouwens dit volgt genoegzaam uit de slechts oppervlakkige begrippen, die men van dezen pligt vormt. Want, hoe zoude men die daden, welke alléén ene bereidvaardigheid aantonen, om deel te nemen in vermaak en genoegen, - tegens de minste rampspoed niet bestand zyn, ene eigenschap van de ware vriendschap kunnen noemen. De ware, de oprechte, vriendschap is best in tegenspoed te beproeven. Zy alléén weet het jok, en den last, van rampen en ongenoegen, door den bystand die ze geeft, dragelyk te maken. Voor de folteringen van een wreed lot, is geen geveinsde vriendschap bestaanbaar; - deze deinst, in tyden van nood, te rug; - dan, als ze meest te pas zoude komen, ondekt men, dat ze in niets meer, dan in ene uiterlyke
vertoning, bestaan heeft. Een welménend vriend, daar en tegen, trotseert de woedendste stormen van onheilen. Zyne Ziel, waarlyk deel gehad hebbende en de beloofde trouw, verheft zich, manmoedig, tegens alles aan, - en zoekt, in nood en dood, de oprechtheid van zyn woord, de trouw, door hem gezworen, aan zynen medgezel te bevestigen. Laten wy smarten en ziekten, gemene toevallen der menschelyke
| |
| |
zwakheid, het katyvig lighaam van zynen vriend aantasten, - laat 's waerelds onrust en kwelling zyn verdriet vermeerderen; - ja, laat vry de onnagaanbare wysheid, zynen korten levensstond, alle aangenaamheid ontrooven: - 't is nogtans zyn getrouwe vriend, die hem, in dit alles, bystaat, en zyne vermogen aanwent om zyne smart te verzachten, zyn verdriet te verligten, of hem zyne rampen te béter te doen dragen. Al is het, dat zyne geringe en bepaalde vermogens gene Lighamelyke vermindering kunnen aanbrengen, - of dat zyne zwakke pogingen te kort schieten, om het onaangename, en verdrietelyke, weg te nemen; - zyn goede raad, en gemoedelyke aanspraak vertroost ten minsten den lyder. En wat genoegen is het niet, in dien toestand, zich daar van te kunnen bedienen! - Het byzyn, - het verkeer, - van onze vrienden geeft dan veel zoet; - het beurt ons neêrgeslagen hart op; - het vernieuwt onze lusten; - het bemoedigt ons vertrouwen, - en het sterkt onze hope: - want, gelukt al eens de bygebrachte hulp en bystand niet; - wordt ze met de gewenschte en bedoelde uitwerking niet bekroond: - dan nog vindt men gronden van troost, en opwekking. - Hy toch leidt de denkbeelden van zynen bedrukten vriend op, tot den eenwigen oorsprong van anes. - Hy zoekt, door gepaste bedenkingen, alle murmurerende klachten over zyn lot, in hem, vóór te komen; - terwyl hy hem aanspoort tot ene Christelyke gelatenheid, en stille verdraagzaamheid, als het echte kenmerk van een Christen. - Hy duldt daarom ook gene vergelykende optelling, van de nooit te doorgronden en altoos wyze beschikking van God, over hem, en anderen, die, door hunne voorspoed en weelde, de waereld tot een lustplaats maken: - Hy brengt hem onder 't oog, hoe belédigend voor de Opperste Majesteit, die vrymagtig over zyne schepzelen beschikt, die redeneringen zyn zouden: - en hoe juist dergelyke verwaande begrippen strekken, om den Almachtigen, in den voortgang van zyne kastydingen, te
rechtveerdigen. - Eindelyk, herinnert hy hem het oogmerk zyner bestemming, de Eeuwigheid, die op hem wagt; - en, dat hy zich op de reize derwaards bevindt: - als mede, dat de wrangste tegenspoeden, op dezelve, van byzonderen dienst, en van oneindig veel nuts kunnen zyn, om God veel voor den Geest te hebben, - de zucht tot de blyvende bezining van de waereld te matigen, - en
| |
| |
een verlangen, ene vurige, en kragtige begeerte, naar den hemel te ontvonken. En alle deze vermaningen, en opwekkingen, vinden te geréderen ingang, en hebben te meerderen invloed, - om dat ze van enen vriend voortkomen; aan wien men altoos de beste oogmerken toeschryft, en van wien men niets verwagt, dan het geen tot ons meeste nut dient.
Doch is het, dat de noodlottlge onheilen, tot die bovenmatige hoogte niet steigeren, maar geméner wederwaardigheden zich opdoen; - dan ook is het nut van de ware vriendschap onbeschryslyk. Hy, die een oprecht Vriend is, stelt zich bereidvaardig in den weg, om alle hinderpalen, die zich, als onöverwinnelyk voor het oog van zynen zwaarmoedigen Vriend opdoen, uit den weg te ruimen. Altoos is hy bereid, yverig en genegen, om hulp, bystand en raad te geven. Ontrust twist of verschil, tusschen naastbestaanden of anderen, de kalmte van het gemoed; - dezen poogt hy tot bedaarde redenéringen te brengen, en tracht hen, door overtuiging van de onbillykheid der beschuldigingen, te bewegen, om afstand te doen van allen argwaan, dien zy tegens elkander hadden opgevat, en die in hunne harten plaats genomen mogt hebben. Den belédigden zoekt hy van alle driftige eischen, die de zogenaamde eer hem inboezemt, af te brengen; en zyne gedachten onbeneveld te bepalen, tot de Vriendschap, die 'er plaats gehad heeft, of tot de onderlinge betrekking, die 'er door bloedverwantschap als nog plaats heeft. Hy weet, zo door geschikte redenéringen, over de geringheid en beuzelachtigheid der gewaande of voorgegeven belediging; - als door verligtende voorstellingen van het gebeurde; - allen ingebeelden hoon te doen verdwynen; om de wederzydsche rust en de oude stilte te herstellen, en weder te brengen. Geraakt men in omstandigheden, dat men raadgeving nodig heeft, en zyne geheimen elk een niet kan aanbetrouwen; - ook dan is de vriendschap ene veilige toevlucht. Want, behalven dat men, aan zynen Vriend, gerust zyn hart open legt, en hem onze geheimen voordraagt, als zulks, uit kracht van Vriendschap, hem Heiliglyk toevertrouwende; - zo doet, in dit geval, de opmerkzame aandagt, en de wysheid van een waar Vriend, vele bekommernissen verdwynen; - heldert de denkbeelden op; - geeft ons meerder doorzicht, - en stelt ons, veeltyds, in staat, om ras te kunnen weten,
| |
| |
waartoe het beste te besluiten. Men weet, immers zy, die enigzints op zich zelven acht geven, en geleerd hebben, niet te veel op eigen vermogens en wysheid te betrouwen, kunnen dit niet loogchenen; hoe weinig wy menschen, in onze eigen zaken, recht geschikt zyn, om te oordelen, en met die onzydigheid te verkéren, die 'er vereischt wordt, om de beste zyde te kiezen, en de bekwaamste middelen by der hand te nemen. Gezwegen, dat wy, in treffende ongelegenheden en voorvallen, al meesten tyd, die bedaardheid missen, die zo hoog nodig is, om ons voor buitensporige of driftige stappen te behoeden; - ten minste, ons te onthouden, van zulke overhaaste besluiten, die wy ons naderhand beklagen. Tegen dit alles is geen beter middel, dan de raad van een waar vriend, die, met bedaarde onzydigheid, ons voorstel hoort, de wederzydsche belangens wikt en weegt, en ons in staat stelt, dien weg in te slaan, welke meest dienstig is, tot bevordering van onze rust en welvaart.
En zyn 'er wel omstandigheden uit te denken, in welken ware Vrienden ons niet van veel nuts zyn! - Het zoude ons niet moeilyk vallen, 'er nog enigen te byzonderen, in welken hunne nuttigheid zich duidelyk vertoont; - maar die allen behoren, in het gemeen, tot die, welke reeds opgenoemd zyn; en de werkzaamheden, niet gemakkelyk te onderscheiden, zouden zakelyk op de reeds voorgedragene nederkomen: - we zullen, derhalven, ten besluite, 'er alléén dit nog byvoegen. - Dat de ware vriendschap vordert, dat we op elkanders gedrag, gebreken, en zwakheden, zo veel mogelyk, naukeurig toezicht nemen; - en dat we die, naar mate van de ontdekkingen die we doen, niet verbergen, maar onder 't oog, en de aandacht, van onze vrienden, moeten brengen. Dit is een onwedersprekelyke eisch van de vriendschap! - Dit is een pligt, die aan dezelve onschendbaar vast gemaakt is! De roem, de goede naam, de achting van onze vrienden zyn we gehouden vóór te staan, en te bevorderen; - en, zouden wy dan niet, op zyne gangen letten? - Zoude ons oog niet waakzaam over hem zyn? Onze vyanden kittelen en strélen zich daar mede, als wy ons misgrypen: - Als onze toorn gaande gemaakt is, - of onze ontstoken driften ons onberaden, onbezonnen, doen handelen, - dan verblyden zy zich, en hopen, dat de ene verkeerdheid ons in de andere zal storten. Doet een luchtige luim, een vrolyk gezelschap, ons meêr drank ge- | |
| |
bruiken, dan de matigheid veroorlooft; - zy zetten ons aan daar in aan te houden, om zich, in onze vernédering, te kunnen beroemen. Bespeuren ze, dat inhaligheid, vrekheid, of al te sterke begeerte om winst te doen, ons vervoert, - ons tot zaken doet komen, die onzen goeden naam krenken kunnen; - in plaats van ons te waarschouwen, of het gevaar vóór te stellen, - zien ze met een lustig vermaak, dat ene ondeugd, die vele Menschen bezielt, ons medesleept, en in hare heerschende macht brengt. Kunnen ze geile, onbetamelyke,
lusten, by ons aantreffen, - in plaats van die uit te doven, ontvonken ze dezelve, door die vuile drift te verontschuldigen, als die, onder den schyn van wellévendheid, of waereld-kennis, zeer wél mag plaats hebben. En, eilieve! zouden oprechte vrienden dan niet anders omtrent elkanderen handelen? - zy, bezield door yver voor elkanders nut, belang, en eer, - slaan, met alle opmerkzaamheid, elkanders handelingen gade; - zy merken op elkanders verrichtingen; - en trachten de bronnen, de beweegoorzaken, daar van te ontdekken en op te sporen. Geeft dit een waren Vriend gelegenheid, om het inwendig roerzel beter dan zyn vriend zelve te treffen, zo stelt hy hem openhartig, rondborstig, maar tevens ten uitersten bescheiden, vóór, het geen hy, ten zynen aanzien, meent ontdekt te hebben: waarschouwt hem tegen de inkruiping, en wapent hem tegen de kracht en het vermogen, welke ene ongeregelde, en niet wél bestierde hartstocht bezit, om hem verder te vervoeren. 'Er zyn, zo in den omgang met anderen, als byzonder in ons verkeer met goede Vrienden, zaken waar te nemen, waar van wy het verzuim in ons zelven niet altyd bemerken, en die een oplettend Vriend in 't oog lopen. - Hy zegt ons dezelve, met die vrypostigheid, welke de Vriendschap van hem vordert: - en tracht ons, door ene bekwame handleiding, tot verbetering en verandering te brengen. Ook zyn 'er zoms kleine zonden, waar aan wy toegeven, om dat het vermogen, dat ze bezitten, om ons daar in te doen voortgaan, en van kwaad tot erger te brengen, ons niet levendig voor den geest is. - Deze betoverende kracht schilderen ze ons, met de sterkste coleuren, - boezemen ons daar tegen enen afkeer in, - en zoeken ons op het pad der deugd te rug te brengen.
Men vermoede niet, dat zulks in een vriendenpaar, zo als wy beschreven hebben, niet te pas zoude komen, of
| |
| |
nodeloos zoude zyn: - Die zó denkt, begrypt niet, dat we het nut gemaald hebben, van de ware Vriendschap, zo als die, tusschen menschen, op deze waereld, plaats heeft, en uitgeoeffend wordt. Wy allen zyn Schepzelen, die, zo lang wy in dezen staat zyn, dagelyks in velen struikelen: - die, door de neiging van ons hart, door de vleijende waereld, en door de kittelende vermaken, die wy daar in genieten, bloot staan, om telkens tot alle kwaad gebracht te worden. Ons oog kan gesloten worden, zo dat we niet zien: - ons gewéten, ons meermalen gewaarschouwd hebbende, zwygt eindelyk, om dat het geen kracht heeft, tegens de woelingen en bewégingen der lusten, die hare plaats ingenomen hebben. - Langs dien weg geraken wy, ongemerkt, onder het onweêrstaanbare geweld, van verdorven neigingen, en kwalyk bestierde harstochten. Dikmaals is vrienden raad, - bestier, - waarschouwing en leiding, daar in, van merkelyk veel dienst geweest: - dikmaals hebben ware vrienden elkander behouden, en opgeleid tot God, de Bronaâr van Geluk: - dikmaals, hebben zy elkander, van den oever des verderfs gered, en tot den weg des Levens doen wederkéren.
Dat wy dan de ware Vriendschap hoog waardéren! - Laten wy groten prys stellen, op verstandige en welménende Vrienden! - hen hoogachten, beminnen, liefhebben, en met hun leven, op die wyze, als in dezen afgemaald is. Op zulk een gedrag kunnen we ons vergewissen, dat onze vriendschap uit een zuiver grondbeginzel voortkomt; - en dat zy, by de uitkomst, ene volkomen rust, te vrédenheid, en kalmte des gemoeds, zal achterlaten. Doch over deze twee stukken zullen wy ons, by ene nadere gelegenheid, nog wat byzonderder uitlaten.
Thans zingen we ten besluite, met voorname Dichters:
Gelukkig, die dus zyn gepaart!
Geen Diamantsteen blinkt zoo heerlyk;
Geen krone-goud is zoo begeerlyk;
Als 't heil, dat zulk een Vriendschap baart.
b
|
|