Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 325]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Verklaaring van Spreuken XIX. vs. 24.Een Luiaart verbergt de hand in den boezem, en hy zal ze niet wederom aan zynen mond brengen. Door thomas hunt, D D. T. R. & A SS. Profess. Ling. Heb. & Arab.
Den Heeren Schryveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
myn heeren!
‘In uw gegeeven Uittrekzel van het Vyfde en Zesde Deel, der Waarneemingen over het Oosten, uit Reisbeschryvingen, ter opheldering der Heilige Schrift, door th. harmer, de Verklaaring van Spr. XIX. vs. 24. leezendeGa naar voetnoot(*), herinnerde ik my, eenigen tyd geleden, in de Observatiens on several Passages in the Book of Proverbs, by th. hunt, daar over eene zeer schoone Uitlegging, te hebben aangetroffen; ik sloeg het werk naa, en vondt ze, by herleezing, van dien aart, dat ze my der Vertaalinge waardig dagt, en tevens zeer geschikt om in uw Mengelwerk geplaatst te worden, ten welken einde ze, met dienstaanbiedenis, hier nevens gaat, enz.’
Geene Ondeugd is 'er tegen welke salomo ons zo dikmaals, en zo ernstig, waarschouwt, als die der Luiheid. De verscheidenheid van zinschetzen, van welke hy zich, ten dien einde, bedient, is zeer groot. Nauwlyks is eene Lichaamshouding zo log, eene Zielsgesteltenis zo traag, eene Leevenswyze zo slegt, eene Geluksbevordering zo verzuimd, eene goede Gelegenheid zo veragteloosd, een Veld zo ongehavend, een Wyngaard zo ontredderd, of een | |
[pagina 326]
| |
Huis zo bouwvallig en onherstelbaar, of hy ontleent 'er bewyzen van, of maakt 'er gelykenissen uit op, om ons af te schrikken van de schroomlyke uitwerkzelen der Luiheid. De wyze Vorst hadt reden te over om ons op de hoede te doen weezen tegen de beleezingen dier steeds aangroeiende Ondeugd. Hy wist, dat de beste Levensreg is, welke hy voorschreef, niets ter wereld betekenden, zonder eene voeglyke maate van Naarstigheid, om dezelve in 't werk te stellen: hierom dringt hy steeds aan op een naarstig gebruik der middelen, ter bevorderinge van ons geluk. Onder de veelvuldige aanmerkingen a door salomo op den Luiaard gemaakt, om ons met afkeer van dit Zielsgebrek te vervullen, is 'er geen sterker, dan die ons spr. XIX. vs. 24. voorkomt, wanneer wy dezelve, gezuiverd van de dwaalingen der Uitleggeren en Vertaaleren, in den oorspronglyken zin, beschouwen. In onze gewoone [Nederduitsche] overzetting leezen wy. Een Luiaart verbergt de hand in den boezem; en hy zal ze niet weder aan zynen mond brengen. Of, gelyk in het XXVI. H. vs. 15, waar dezelve weder voorkomt; en dus een gemeen zeggen in 't Oosten schynt geweest te zyn; De Luiaard verbergt zyne hand in den boezem; hy is te moede om die weder tot zynen mond te brengen. Naar het gevoelen van eenige der beste zo Joodsche als Christen-Uitleggeren, bedient zich de wyze Vorst hier van eene vergrootende wyze van spreeken, of ligt den Luiaard zulk eene traagheid ten laste, als men hem, in zyne allervadzigste oogenblikken, nauwlyks toe bekwaam zou keuren. Zulk eene wyze van spreeken is zeer gemeen by Spreuk-Schryvers, gewyde en ongewyde; die veelal hunne Zedeschilderyen op het sterkste voorstellen, ten einde ze treffender en aandoenlyker te maaken: zy schynen genoegen te scheppen in daar door de aandagt op te wekken, en het verstand tot het ontvangen der Leering te bereiden. Doch, in onze Overzetting, is deeze sterke grootspraak, voor een goed deel, verlooren geraakt. Want te zeggen, dat een Luiaard de hand in den boezem verbergt, of, 't welk men voor 't zelsde houdt, onder den oksel steekt, en zyn brood niet wil winnen, (gelyk men doorgaans het laatste gedeelte der Spreuke verklaart,) heeft niets zinnebeeldigs, niets vergrootends, in 't denkbeeld zelve of in de uitdrukking. Ja, indien wy 't geen, volgens deezen zin, | |
[pagina 327]
| |
hier van den Luiaard gezegd wordt, vergelyken met andere gezegden, in dit zelfde Boek, als dat de Luiaard zyn wildvang niet zal braaden; dat hy, eenigen arbeid te gemoete ziende, zegt, daar is een Leeuw buiten, en ik zal gedood worden op de straaten; dat, gelyk een deur omdraait op zyn herre, zo ook een Luiaard op zyn bedde, en dergelyke; - indien wy, zeg ik, deeze sterke Plaatzen vergelyken met spr. XIX. 24, en XXVI. 15, volgens onze Vertaaling, zullen wy bevinden, dat die Spreuken, wel verre van ons een zeer sterk vergrootend denkbeeld van den Luiaard te geeven, veel by de andere te kort schieten. Om, derhalven, de kragt deezer vergrootende Spreekwyze weder te vinden, en, overeenkomstig met het waare oogmerk van salomo, te toonen, tot welk eene verbaazende maate van Luiheid den Mensch, door zich in gemaklykheid toe te geeven, en den arbeid te verwaarloozen, in 't einde kan vervallen, zal ik my bevlytigen, om de waare en zuivere meening van deeze Spreuk in een helder daglicht te plaatzen. De grootste zwaarigheid in deeze Spreuk ontstaat uit het ééne woord תחלע tsallachath, door onze Overzetters Boezem vertaald, misschien in naavolging der LXX, die κολποναυτου hebben. Het zelfde denkbeeld van dit woord word ons gegeeven in de Syrische en Arabische Overzettingen, en door veele hedendaagsche Schriftuurverklaarders Maar dit denkbeeld, (gelyk ik reeds heb aangemerkt,) drakt den zin der Plaatze niet uit; de maate van Luiheid, daar door afgebeeld, is veel kleinder, dan die waar tegen salomo deeze Sprenk inrigt. Die bedenking is, ondertusschen, de eenige zwaarigheid hiet onder welke deeze Vertaaling gedrukt gaat: eene andere, en veel grootere, doet zich op, hier in bestaande: dat de gemelde Vertaaling even min met de taal der Schriftuure strookt, als ze dient om de meening des Vorstlyken Spreuk-Schryvers ten vollen uit te drukken. Het woord tsallachath betekent, zo veel ik kan opspeuren, nergens Boezem. Wanneer wy, derhalven, eenigzins agtslaan op dien uitmuntenden Uitlegregel, niet alleen in de Heilige, maar in alle, Boeken te passe komende, dat wy, naamlyk, moeilyke plaatzen aantreffende, de toevlugt moeten neemen tot gelykluidende plaatzen, en tragten om de meening van een twyfelagtig woord of gezegde, op ééne plaats, te bepaalen, door deszelfs bekende en erkende betekenis, op eene andere. - Wanneer wy, zeg ik, eenigzins agt slaan op deezen | |
[pagina 328]
| |
heerlyken en allernuttigsten Uitlegregel, en het woord tsallachath toetzen aan de betekenis, welke het blykbaar heeft, op andere plaatzen der Schriftuure, zullen wy ons genoodzaakt vinden de betekenis van Boezem, welke zo lang gegolden heeft, te wraaken; en na eene andere uit te zien, die beter zamenstemt met het gebruik der Schriftuure in 't algemeen, en teffens overeenkomstiger is met het oogmerk deezer Spreuke in 't byzonder. Behalven op de aangeduide Plaatzen in het Spreukenboek, ontmoeten wy dit woord nog driewerf. Voor eerst, 2 kon. II. 20, waar elisa de wateren van Jericho zullende zuiveren eene tsallachath eischt, dit hebben onze [Nederduitsche] Vertaalers overgezet een schaale, de Grieksche υδϱιαν een Waterpot; en de andere oude Vertaalingen bedienen zich van woorden, die een kruik, een vat, een schotel betekenen. - De tweede plaats, op welke ons dit woord voorkomt, is in dat zelfde Boek, Hoofdst. XXI. 13. waar de heere, zyne oordeelen tegen Jerusalem aankondigende, wegens de snoodheid van Koning manasse, verklaart: Ik zal Jerusalem uitwisschen, gelyk als men een schotel [tsallachath] uitwischt; men wischt ze uit en men keert ze om op haare holligheid, of op haar aangezigt, misschien beter op haar mondGa naar voetnoot(*). De LXX hebben voor schotel αλαβαςϱος, een woord in 't Nieuwe Testament wel bekend. - De derde en laatste plaats, op welke wy dit woord aantreffen, is 2 Kron. XXXV. 13. in de beschryving van het staatlyk Paaschfeest, door josia gevierd; wy leezen, dat de Priesters de heilige dingen kookten in Potten, en in Ketelen, en in tsallachath, hier pannen vertaald, en in de Gemeene Latynsche Overzetting, Ollis. Deeze zyn de eenige plaatzen, waar wy dit woord vinden, uitgenomen in het Spreukenboek. Uit dezelve blykt dat de waare en eigenlyke betekenis geene andere is, dan, die van Schaale, Schotel, Pan, of eenig ander zulk soort van een vat als van algemeen huislyk gebruik is, of om Spyze ter tafel in op te disschen, of andere dingen te bewaaren. Met rede mogen wy veronderstellen, dat dit Woord, op de meermaals gemelde Plaatzen, in 't Spreukenboek, denzelfden zin hebbe: en dat het dien heeft zal wyders bly- | |
[pagina 329]
| |
ken, uit de volgende bedenkingen. De Chaldeeuwsche Uitlegger bedient zich, op beide, van 't zelfde woord אחהש, 't geen, schoon door den Latynschen Overzetter Ascella overgezetGa naar voetnoot(*), in naavolging van de Gemeene Latynsche Vertaaling, naar 't oordeel der bekwaamste Mannen, een Schotel, of Vat betekent. - Gaan wy voort van deezen Uitbreider tot de Verklaaringen der Rabbynen, wy zullen ontdekken, dat zy het woord desgelyks, in den zin van eenig soort van Vaatwerk, opvatten: en, ten einde wy niet twyfelen welk een Vat, zegt een hunner uitdruklyk, dat het even 't zelfde is als elisa's SchaalGa naar voetnoot(†), en een ander, dat het overeenkomt met de Pannen, waar in de Priesters, op josias Paaschfeest, kooktenGa naar voetnoot(§). - Men moet, 't is waar, bekennen, dat eenige weinigen deezer Schriftverklaarderen ook gewag maaken van de andere betekenis: Boezem. Doch dit schynen zy te doen, eer dewyl zy begrypen dat het verbergen van de hand in den Boezem overeenkomt met de houding, waar in men den Luiaard veelal afgebeeld ziet; dan uit hoofde van de eigenlyke betekenis des woords, welke zy teffens verklaaren, dat een Schotel of Schaal betekent. De andere betekenis hielden zy voor overdragtlyk, en dat het woord tsallachath, voor Boezem, niet kon gebruikt worden, dan, vermids de Boezem hol is even als een Vat, en gevolglyk bekwaam om de luye hand te ontvangen: even als een Vat om Spyzen, Dranken, en andere dingen, te bergen. Hier hebben wy, derhalven, het gevoelen der Joodsche Uitleggeren gevoegd by het gebruik der Schriftuure, om den zin van het woord tsallachath te bepaalen; het woord van welks betekenis de meening der geheele Spreuke afhangt. Volgens deeze beiden is de waare en egte | |
[pagina 330]
| |
betekenls, die van Pot, Schotel, of Schaal, of eenig dergelyk stuk Keukengereedschap, 't welk men in de Huisgezinnen gebruikt om Spyzen in gereed te maaken, of, bereid zynde, op te disschen. Deeze betekenis is ook niet onbekend by de Christen Schriftverklaarderen, (en ik breng ze niet als iets nieuws ter baane) veelen hebben dezelve als zeer waarschynlyk hier passende, anderen, en wel de bevoegdste Regters, ze als de eenig waare, omhelsd: en ze zou, des ben ik verzekerd, van allen de voorkeus hebben weggedraagen, indien ze niet vergezeld ging van eene tegengeworpene Zwaarigheid, welke ik vervolgens zal beantwoorden en uit den weg ruimen. Ondertusschen zal het niet ongepast weezen, eer ik verder gaa, aan te merken, dat, schoon de meeste Joodsche Uitleggers overeenstemmen, in het eerste gedeelte der Spreuke over te zetten, gelyk ik gedaan heb, De Luiaard verbergt de hand in den Schotel, zy nogthans omtrent het laatste een weinig verschillen. Een hunner, en wel een Man van naamGa naar voetnoot(*), zet dat gedeelte niet over Hy wil [gelyk de Engelsche Vertaaling heeft] maar hy zal zyn hand niet weder aan zyn mond brengen: en voegt 'er de rede, waarom, nevens: ‘Dewyl hy de middelen, om leevensvoorraad te verzamelen, verzuimd hebbende, in den Schotel niets te eeten zal vinden.’ Doch dit strookt niet met den beoogden zin des Vorstlyken Spreukschryvers, die, (gelyk overtuigend opgemaakt kan worden uit het XXVI. H. vs. 15. waar wy dezelfde Spreuk aantreffen,) eer de Trappen van Luiheid afbeeldt, dan de Gevolgen dier Ondeugd, eer wat de Luiaard doet, dan wat hy lydt. De woorden zyn ter laatst aangehaalde Plaatze nog kragtiger: De Luiaard verbergt zyn hand in den Schotel, hy is te moede om die weder aan zynen mond te brengen. Het oorspronglyk woord האלנ door hy is te moede overgezet, zou beter vertaald weezen, het valt hem te lastig; of, gelyk de Grieksche Vertaaling, hy kan 't niet verdraagen, zo als het elders vertolkt isGa naar voetnoot(†), hy wordt vermeid, of eindelyk met den Targum en de Vulgata, 't is hem arbeid; en hy haat allen arbeid, hoe gemaklyk, hoe noodzaaklyk ook. Weshalven het niet te rug brengen van zyn hand aan zyn' mond, geenzins moet toegeschree- | |
[pagina 331]
| |
ven worden aan de ledigheid des Schotels; maar aan de Traagheid des Luiaards; 't is niet, om dat hy daar in geen voorraad van eeten meer vinde; maar om dat hy de moeite niet wil doen om te eeten wat voor hem staat. Schoon zyne spyze gekookt voor hem gezet is, wil hy, door vadzigheid en onaandoenlykheid, dezelve niet na zich neemen. Hy is, volgens het spreekwoord, zo traag ter tand als ter hand: zyne handen dienen hem zo min om spyze te vatten, als om voedzel te winnen. ‘De gebraade Lysters moeten,’ gelyk de Poëet by athenaeus het uitdrukt, ‘heet van 't spit voor zyn mond komen, en hem als dwingen, om ze te eetenGa naar voetnoot(*).’ Ik geef, overzulks, de voorkeuze aan 't gevoelen der andere Joodsche Meesters, die niet spreeken van de ledigheid des Schotels; maar het slot der Spreuke, in dien zin, overzetten, dat zy het niet weder aan den mond brengen van de hand des Luiaards, eer toeschryven aan gebrek van wil om zichzelven te helpen, dan daar aan dat hy niet te eeten hebbe. Hunne meening komt hier op neder. ‘Wanneer,’ schryft een hunner, ‘de Luiaard zyne hand in den Schotel gestooken heeft, om 'er een brok spyze uit te haalen: is hy te lui om dezelve daar weder uit op te ligten, en het voedzel na zich te neemen.’ Een ander, ‘den Luiaard’ verbeeld hebbende, ‘als laatende zyn hand in den Schotel leggen, even of de opening te nauw ware om dezelve weder te rug te trekken,’ vaart in deezer voege voort: ‘Dit geeft ons eene waare afbeelding van den Luiaard in den Text; wiens handen, door de Dwinglandy der Luiheid, zo gebonden en vastgehouden worden, dat hy geen vermogen hebbe, om ze los te maaken, en te werk te stellen, schoon het diene, om hem de Leevensnoodwendigheden te verschaffen, en voor sterven te bewaarenGa naar voetnoot(†).’ Deeze betekenis van het woord tsallachath levert een veel sterker en kragtiger grootspraak op, dan de gewoon aangenomene, en zou, buiten twysel, niet alleen door Joodsche, maar ook door Christen Uitleggeren, boven dezelve gekeurd zyn, hadden zy begreepen, dat ze even goed strookte met het woord ןמט teman, 't welk verbergen be- | |
[pagina 332]
| |
tekent, en eenigen toegescheenen heeft, toepasselyker te wezen, tot den Boezem of de Oksel, dan tot een Schotel of Schaal, die doorgaans te plat of te ondiep zyn om 'er de hand in te verbergen. Dit is de boven aangestipte Tegenwerping. Doch ze kan gemaklyk, op de volgende wyze, beantwoord en opgelost worden. 1. Het berigt, door ons gegeeven van het woord tsallachath, uit de drie andere Plaatzen der Schriftuure, is verre van in te sluiten, dat het Vat, daar aangeduid, welk het ook zyne moge, zo breed en plat ware als onze gewoone Schotels en Schaalen. Want, om niet aan te haalen het Tweede Hoofdstuk van het II Boek der Koningen, waar het een Water-vat of pot betekent, noch het Vyf- en dertigste Hoofdstuk van het II Boek der Kronyken, waar het een Kookpan betekent: om, zeg ik, op deeze twee plaatzen niet stil te staan, waar het woord baarblyklyk een Vat te kennen geeft, 't welk eenige inwendige holte heeft om iets te bevatten, mogen wy voor zeker stellen, dat het in de derde Plaatze ook een Vat van eenige diepte beduide. 't Is daar Schotel vertaald, het wisschen van denzelven, en het omkeeren op den mond, of holligheid, dient, (gelyk alle Uitleggers erkennen,) om de geheele ontleediging en ommekeering van Jerusalem te vertoonen. Doch dit kon niet wel geschieden, of dezelve moest, even als de ωαϱοψιδεις, waar by de harten en inwendige aandoeningen der Menschen, in het Euangelie, vergeleeken wordenGa naar voetnoot(*), zyn το εσθδιν eenige plaats of holte van binnen hebben, om te beantwoorden aan de binnenstraaten en gebouwen der Stad, die geheel ledig gemaakt en omgekeerd moesten worden. 2. Het Voedzel der oude Hebreeuwen, voornaamlyk bestaande uit spyzen, in lang nat gekookt, of die wy gewoon zyn Lepelkost te noemen, hadden zy dieper Schotels nodig om ze voor het Huisgezin op te disschen, dan die by ons algemeen in gebruik zyn, waar meer vleesch op tafel komt. En daar de Oosterlingen bekend staan, voor zeer gehegt aan hunne oude Gewoonten, kan de tsallachath in salomo's tyd, wel 't zelfde geweest zyn als de τονζλιον, een groote Schotel ten tyde van onzen Zaligmaaker, en taman in de Spreuk van dezelfde kragt weezen, als het εμζαπτειν by mattheusGa naar voetnoot(†), Ja, dewyl deeze | |
[pagina 333]
| |
Volken zo sterk aan de gewoonten hunner Voorvaderen kleeven, beduidt dit woord misschien die groote Ketels of Pannen, waar uit zy, gelyk de Reizigers ons onderrigten, nog heden hun Ryst en andere spyzen eetenGa naar voetnoot(*)? Het Arabisch ondersteunt deeze betekenis van het woord tsallachath: want in die taal betekent (met de wisselletter Za voor Sâd het woord . Catini magni, paropsides grandiores.
3. Indien men oordeelt, dat 'er nog eene zwaarigheid overblyft, ten opzigte van het woord taman, kan deeze gemaklyk weggenomen worden, door te veronderstellen, dat dit woord eene dergelyke betekenis gehad hebbe in 't Hebreeuwsch, als nog in het Arabisch, 't welk niet alleen is insteeken, maar ook voor een tyd ergens in te blyven rusten. En deeze betekenis past volmaakt op den Luiaard, die het onderwerp is van salomo's Spreuk: want, hoewel hy, als de honger hem dringt, gereed zy om zyne hand in den Schotel te steeken, laat hy die daar rusten, en wil de moeite niet doen om ze aan zyn' mond te brengen. Hier by mogen wy aanmerken, dat het woord tsallachath, op geen der beide Plaatzen in het Spreukenboek geen suffix hebbe, 't welk aanleiding kan geeven tot het voornaam woord zyn voor Boezem, 't welk, nogthans, uit de gewoone Overzettingen, niet wel kan uitgelaaten worden, maar dit betekent niets, ten opzigte van 't geen ik, in deeze Verklaaring, den Geleerden in bedenking heb gegeeven. De Spreuk van salomo wordt, onzes agtens, in vollen nadruk, best dus overgezet. Een Luiaard verbergt zyn hand in den Schotel, elfs wil hy die niet tot zyn eigen mond wederbrengen. |
|