Hoe vaak ziet men des morgens de schoonste bloem ontluiken, die voór den avond, door een onverwagt toeval, ontluisterd het slyk daar neder ligt. - Dan, hoe vaak ziet men de pnnte jeugd, die in den morgenstond hares levens zo fris en jeugdig staat, lang vóór den avondstond hares levens, naakt in het stof des doods ter neer geveld! Vertrouwt u niet los, gy prille Jeugd, op iets dat zo onzeker is. - Heden belooft uwe blozende gezondheid u een lang leven, en ziet, weinige ogenblikken daar na, valt u de vernielende krankheid aan; en morgen zyt gy een roerloos Lyk.
Hoe vaak wordt de mensch door ydele verbeeldingen bedrogen, die hem alles doen zien, die hem alles beloven; maar die intusschen, als iedele droomen, met alle hare voorgestelde toonelen, eensklaps verdwynen.
Zou 'er meer kwaad dan goed in de Waereld wezen? Zwaargeestigen gelooven het eerste. Dan zy, die de dingen op hare regte waarde schatten, merken te regt aan, dat het goede het kwade in de Waereld zeer ver overtreft.
Als aller menschen begeerten eens vervuld wierden, en ieder verkreeg wat hy wenschte, welk eene verwarring van zaken zou men niet ontdekken: en hoe veel meer ongelukkigen wierden 'er niet gevonden, dan 'er nu zyn.
Het is opmerkelyk, dat men zo vele stervelingen vind, die met hun staat slegt te vrede zyn. - Dan elk zou nochtans, indien zyne leden onder duizenden andere bogen, zo 't mogelyk ware, zyn eigen staat 'er weder uitzoeken, en geen ander begeren te wezen.
Het is altoos een verkeerd begrip geweest, 't blyft het nog, en zal het blyven zo lang de waereld staat, zich met geweld tegens de dwaling te verzetten. Verkeerde begrippen met kragt te willen tegengaan, den mensch door dwang te willen bekeren, is dikwils al zo gevaarlyk, als met geweld den stroom in zynen loop te willen stuiten; die zich dan vaak, met eene verdubbelde kragt, tegens dat geweld verzet, en eensklaps of alles vernielt, of over alles heen stroomt, en eene schrikkelyke verwoesting aanregt. Men moet de dwaling zagtjes leiden, even gelyk men den loop van eenen stroom leid, dien men niet met geweld kan stuiten.
Schoon alle menschen, in den blooten natuurstaat beschouwd, evengelyk zyn, en de een niets boven den anderen bezit, 't geen hem in waardigheid boven zyne natuurgenoten verheft, is 'er nochtans, door den Alwyzen Bestierder aller dingen, in alle geregelde Maatschappyen, om eene geschikte orde te bewaren, onderscheiden rangen gesteld. - Deze Rangsonderscheiding heeft de wyze Schepper door het gantsch geschapen Al doen stand grypen. 'Er heeft eene opklimming, en eene nederdaling in al het geschapene plaats. Zekerlyk zou ook, indien 'er geen meerder of minder was, de orde dra