| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Onderzoek na de oorzaaken der hedendaagsche twyfelaary en ongeloovigheid.
(Uit het Engelsch.)
Aan 't dog eens verstandigen Opmerkers doen zich de menschelyke zaaken op in eenen staat van geduurige omwenteling. Zeden, Gewoonten, Bespiegelende Stelzels en Gevoelens, zyn onderworpen aan bestendige veranderingen, in zo verre dat wy, na eene oppervlakkige beschouwing, veelligt zouden twyfelen, of Menschen, in onderscheide Eeuwen leevende, desgelyks geene verschillende Natuur omdroegen. De Gelaatstrekken onderscheiden den eenen Mensch niet sterker van den anderen, dan deeze verschillendheden de Tydperken merktekenene.
In ieder Eeuw ontdekken wy eene heerschende Deugd, of Ondeugd, die boven de rest uitsteekt.
Geleerdheid, Kunde en Beschaafdheid, zyn de edele Voortbrengzels der tegenwoordige Eeuwe; doch met deeze is het Ongeloof meer en meer te voorschyn gekomen, en heeft, door zyn weeligen groei, veele andere heerlyke Vrugten bedorven.
Aan welke Oorzaaken deeze zonderlinge vereeniging van Geleerdheid en Ongeloof, van Kunde en Twyselaary, is toe te schryven; en hoe men rede van dit vreemd verschynzel kan geeven, is het onderwerp deezes Onderzoeks.
Geleerdheid en Weelde mogen wy aanmerken, doen doorgaans, hand aan hand, de intreede in een Land, en gaan met elkander op een gelyken tred voort. De vrede en gerustheid, die tyd voor de eene verschaffen, verleenen ook middelen aan de ander. Te deezer oorzaake zyn de verlichtste Eeuwen dikwyls meest overgegeeven aan Vermaak en Zinnelyke genietingen: en eene overheerschende neiging tot dezelve is geheel onbestaanbaar met zugt voor den Godsdienst. Deeze zo verschillende beginzels kunnen in een en het zelfde hart niet huisvesten. - | |
| |
Een Mensch moet, om vry en onbedwongen voldoening aan zyne dierlyke neigingen te schenken, en zynen Wellust op te volgen, alle de wederhoudingen van den Godsdienst afwerpen. Het Geloof in eene byzondere Voorzienigheid, in de Onsterflykheid der Ziele, in toekomstige Belooningen en Straffen, legt een bedwang op alle zyne bedryven, en verbittert steeds de vermaaken der Ondeugd door de knaagingen van naberouw. Reikhalzende om zich te ontslaan van deeze ontrustende bevattingen, zet hy 'er zich toe om ze te bestryden met al het Vernuft, met al de Geleerdheid, welke hy bezit; en geene groote maate van een dier beiden heeft hy noodig: niets valt gemaklyker, dan iemand, die reeds genegen is om te gelooven, te overtuigen; en de zwakheid der Rede wordt ryklyk vergoedt door de sterkte der Begeerte. Godsdienst, met alle deszelfs vreeze en verschrikkingen, wykt voor 't Ongeloof: en het rechtmaatig dugten, voor de eerstgemelden, wordt vervangen door de bedriegende geruststellingen van 't laatste. In deezer voege zyn, door tusschenkomst van drift, Kunde en Ongeloof menigmaal vereenigd.
Men wagtte zich, nogthans, de hier aangeweeze Oorzaak, als algemeen, aan te merken. Veele geslaage Vyanden van het Christendom waren Menschen van een welgestelden inborst, en onberispelyk van zeden. Op de zodanigen heeft de bovengemelde Oorzaak niet kunnen werken. Wy moeten, derhalven, na eene andere omzien, die hun aanzette, om zich te kanten tegen eene Leer, zo bevorderlyk voor de zaak der Deugd, zo geschikt om rust en vrede onder het Menschdom te doen bloeijen.
Een moedige Geest, en groote Bekwaamheden, vindt men doorgaans gepaard. Eerzugt, van Vernuft ontbloot, is schielyk uitgedoofd; en het schitterendste Vernuft, door Eerzugt niet geprikkeld, wordt welhaast werkloos. Deeze Geestgesteltenis, behoorlyk geleid en gemaatigd, brengt de heerlykste vrugten voort; doch aan zich zelve of aan een verkeerd bestuur overgelaaten, ontstaan 'er de verderflykste gevolgen uit. De Held, daar door misleid, verwoest geheele Landen, en offert de Volken op aan zyne toomlooze heerschzugt! Wat wonder, overzulks, indien de Wysgeer zich mede daar door laat vervoeren, dat een Drift, die zo menigmaal de Regten en Vryheden des Menschdoms heeft omgekeerd, ook nadeelig wordt voor de Waarheid! Dezelfde Drift, schoon gewend na verschillende voorwerpen, brengt steeds soortgelyke uitwerkzels voort. - | |
| |
Van hier hebben veelen, geen kans ziende om hunne bekwaamheden met glans aan te leggen, ten voordeele van die Leerstellingen, welke reeds de hoofden van veele groote en braave Mannen hebben bezig gehouden, zich vyanden van het Christendom betoond, en beslooten een Leerstelzel aan te vallen, 't welk zy met geen helklinkenden roem wisten te verdeedigen. In deeze pooging heeft schranderheid van redenkaveling en bovennatuurkundige scherpzinnigheid hun een ruim veld geopend, en zich ten meesten voordeele vertoond. Deeze zyn, in de daad, de hoedanigheden, waar door een Schryver grooten kans staat om zich te onderscheiden, en naam te maaken by het Menschdom, altoos op nieuwigheden gesteld, en genegen om valschheid zelfs te bewonderen, wanneer ze bekleed is met glimpig vernis van Geestigheid. - Aan de zugt tot roem, zyn wy waarschynlyk veele van de lofwaardigste voortbrengzels tot verdeediging der Waarheid verschuldigd, en wy mogen aan dit zelfde beginzel de veragtlykste, voor de Leugen pleitende, toeschryven.
Ten anderen, Mannen van Geleerdheid, en aan Bespiegeling overgegeeven, vertrouwen doorgaans zeer veel op hunne Rede. Trotsheid, een gebrek, waar van weinigen vry zyn, is altoos gereed om zeer veel te stellen in 't geen zy agt als iets uitmuntends te bezitten. Bekwaamheden van Lichaam of Geest, Natuurlyke of Verkreegene, baaren doorgaans Zelsliefde, en een Mensch agt zichzelven meestentyds om 't geen, waar in hy meest uitsteekt. De Dappere verheft zich op zyne Kragt; de Ryke op zynen Rykdom, en de Man van Geleerdheid steunt op zyn Verstand.
Gewoon zich aan 't geleide van 't Verstand te onderwerpen, en na de voorschriften van 't zelve te luisteren, wil hy geen stap doen dan op deszelfs geleide. Op 't zelve alleen steunende, weigert hy zyne toestemming aan alles wat het niet bevat: onverstaanbaar en valsch zyn by hem woorden van een en dezelfde betekenis. Het Christendom wordt verworpen, als behelzende veele onverklaarbaare Verborgenheden en Leerstellingen, voor 's Menschen Rede niet te peilen. - Welke uitwendige blykbaarheden men ten voordeele van den Christelyken Godsdienst bybrenge, de onwaarschynlykheid, uit de Verborgenheden ontleend, is by hem genoeg om dezelve op te weegen. - Aan den anderen kant is hy doof voor alle bewysredenen, ontleend van het Nut of de Noodzaaklyk- | |
| |
heid der Openbaaringe. Hy ziet geene Noodzaaklykheid voor eene Openbaaring, de Rede dunkt hem genoeg om de Menschen te onderwyzen in hunnen Pligt jegens god en den Naasten. Zulk een hoog denkbeeld opgemaakt hebbende van zyne eigene bekwaamheden, beschouwt hy, met wederzin, het welgelykend afbeeldzel der Menschlyke Natuur, door Ondeugden misvormd en wanschaapen geworden door ongeregelde Driften, in de Heilige Bladeren ten toone gesteld. Dit kan zyne hoogmoed niet dulden; maar zyne poogingen om den spiegel, die dit beeld te rug kaatst, in stukken te breeken, dienen alleen om zyne eigene wanstaltigheid te doen toeneemen.
Wy bevinden dan, dat de Uitwerkzels van Geleerdheid en Wysbegeerte verschillen naar de zielsgesteltenissen der geenen, by welken zy huisvesten; zy hangen, desgelyks, niet weinig af van de maate, in welke de Mensch ze bezit. Een weinig Wysbegeerte (zegt een oordeelkundig en edel Schryver) maakt den Mensch tot een Godverzaaker; groote vorderingen in dezelve bevredigen hem met den Godsdienst.
Het gemoed te verheffen boven Vooroordeelen, en de banden van Gewoonte los te maaken, is de groote zaak der Wysbegeerte. Haare Kweekelingen worden geleeraard, naa elk voorwerp des geloofs in de balans der Rede en Ondervinding opgewoogen te hebben, de zulke die te ligt bevonden worden, te verwerpen. Hier uit volgt, dat veele algemeen aangenomene Gevoelens, als onaanneemenswaardig, de verwerping ondergaan. Gelukkig, indien deeze alleen in dat lot deelen, en de heiligste Waarheden niet in eenen rang met de grofste Dwaalingen gesteld worden. Wanneer de Menschen, door het verleenen van een weinig opmerkings, de geregeldheid en eenpaarigheid ontdekken, welke in 't Heelal plaats heeft, en de Wetten, volgens welke de Natuur geregeerd wordt, bemerken zy de noodzaaklykheid niet van de tusschenkomst eens hoogeren Weezens. Hier op begint hun Geloof in 't Bestaan van god te wankelen, en de gewigtigste van alle Waarheden wordt behandeld als een onredelyk Vooroordeel, en een gevolg van bygeloovige vreeze. Maar wilden zy hunne opmerking verder vestigen, hunne naspeuring voortzetten, zy zouden overtuigd worden, dat alle de oorzaaken tot hier toe ontdekt, van ééne eerste Oorzaak afhangen: en dat deeze geregeldheid en eenpaarigheid, welke aanlei- | |
| |
ding gaf tot hun Ongeloof, ten zekersten grondslage van hun Geloof strekt.
De gemelde Oorsprongen des Ongeloofs zyn gemeen aan alle Eeuwen waar in de Weetenschappen gekweekt en de Kennis voortgezet wordt, en toonen ons blykbaar genoeg op welk eene wyze zy Ongeloof baaren. En, in de daad, de laatste kan niet gevonden worden, dan vereenigd met de twee voorgaande. Geen Land, dat niet gezegend is met de eene, kan ooit door de andere lastig gevallen worden. Waar geen Onderzoek plaats heeft kan geen Twyfeling ontstaan; de rust eens eenvoudigen Landmans wordt niet gestoord door moeilyke Twyfelzugt.
Veele jaaren geleden, vergenoegden zich de Ongeloovigen, met het Gezag der Heilige Bladeren in twyfel te trekken, en derzelver Godlykheid te betwisten; doch de laatere Ongeloovigen zyn verscheide schreden verder gegaan dan hunne Voorgangers, en, op hun geleide, is het Ongeloof tot algemeene Twyfelaary overgeslaagen.
Beginzels, waar over niemand in 't minste kan twyfelen, ja, op welken allen bewys gegrond wordt, heeft men betwist, en zich van de Rede bediend om haare eigene grondvesten om verre te stooten. Het getuigenis onzer zinnen, en het bestaan van voorwerpen buiten ons, schoon niet tot het gebied der Rede behoorende, zyn voor haare regtbank getrokken, en als bedriegelyk veroordeeld. Het bestaan der stoflyke Wereld niet meer dan een harssenschim vindende, zyn zy voortgegaan om te onderzoeken, of ons eigen bestaan niet even zo een harssenschim was, en hebben voorgegeeven, dit met onlochenbaare bewyzen te kunnen staaven.
Hemel en Aarde, Lichaam en Geest, zyn voor deeze overwinnende Wysgeeren bezweeken; en niets is 'er overgebleeven dan eene reeks van denkbeelden, in eene eindlooze opvolging, uit elkander voortvloeijende.
Zodanig een Wysbegeerte is een hoon voor de Zinnen en de Rede des Menschdoms, en alleen den naam van Drogredenkunst waardig. Dat Priesterlyk bedrog, waar tegen zy uitvaaren, heeft nooit de Geestdryvery, welke zy belachen, uitgevonden; nooit zulke ongerymdheden verzwolgen. Laaten wy tragten op te speuren de beweegredenen, die hun aangezet, en de kunstenaaryen welke zy gebruikt hebben, in dit stout bestaan.
Wy zullen terstond ontdekken, dat de onvolkomene kennisse van 's Menschen Ziel, welke wy tot hier toe
| |
| |
hebben kunnen verkrygen, een der hoofdzuilen is, waar op dit geheele gebouw steunt. Dat niets in de Ziel kan tegenwoordig zyn dan een denkbeeld; dat de Zinnen alleen de denkbeelden inlaaten; dat 'er geen onmiddelyke gemeenschap tusschen de Ziel en het Voorwerp plaats hebbe; en, eindelyk, dat alle Kennis of Geloof alleen de bevatting is van de overeenkomst of strydigheid deezer denkbeelden, is de Leer der hedendaagsche Wysgeeren. Maar wat is 'er meer noodig om tot een grondslag te dienen van alle de voorgaande ongerymdheden, indien niets anders dan onze eigene denkbeelden bemerkt worden, indien derzelver overeenkomst of strydigheid de eenige voorwerpen zyn onzer kundigheden, kunnen wy voorzeker geen geloof, geene bevatting hebben, dan die eigenste denkbeelden. Van derzelver bestaan alleen kunnen wy verzekerd weezen: uitwendige voorwerpen, voor zo verre wy het weeten, kunnen alleen zo veele beelden zyn, en de Ziel niets meer dan eene verzameling van denkbeelden. Algemeene Twyfelaary schynt, derhalven, de eigenaartige afstammeling te weezen van het tegenwoordig Stelzel, en de poogingen van verscheide groote en braave Mannen zyn onwaardig besteed om 't zelve op te bouwen.
Maar dit zal wyders blyken, wanneer wy overweegen, dat de Twyfelaars even zeer zich begeerig toonden in het eischen van reden voor elk Geloofs-stuk, als de Wysgeeren zich gereed in het voorgeeven van dezelve by te brengen.
In het poogen, om de Waarheid en den Godsdienst op eene onvoegelyke wyze te verdeedigen, hebben zy aan derzelver vyanden, de eenige aanneemelyke wyze, op welke zy aangevallen kunnen worden, ontdekt.
Ieder ding, zonder eenig onderscheid, heeft men onderworpen aan de beslissingen der Rede, en veele bewyzen bygebragt tot bevestiging van 't een, waar aan nimmer iemand, met ernst, twyfelde. Deeze poogingen zyn niet van een gewenscht gevolg geweest, en hebben alleen gediend om de ongesteldheid, tot welker geneerzing zy bestemd waren, te doen toeneemen. Want, schoon het blykbaar is, dat alle waarheden met elkander verbonden zyn, kan, nogthans, dit verband niet altoos door den Mensch nagespeurd worden, en 't minst van allen, wanneer deeze Waarheden allerduidelykst zyn. Grondregels, of zulke Waarheden als haare eigen blykbaarheid met zich brengen, schynen geheel van elkander afgescheiden: en
| |
| |
het ontkennen van de eene sluit de valschheid van de andere niet in. Het moet, derhalven, zeer bezwaarlyk of liever onmogelyk zyn, deeze Waarheden uit elkander af te leiden door eene aaneengeschakelde redeneering. Dit is op de proeve gebleeken: want in alle afgetrokke redenkavelingen van deeze zoort, is de keten, of geheel gebrooken, of zeer los zamengeschakeld. Zulks heeft men niet onopgemerkt gelaaten, en de Menschen, een gebrek in de bewysredenen vindende, hebben de Waarheid, ktot steunzel van welke zy moesten dienen, in twyfel getrokken. Poogingen, om blykbaare Waarheden te bewyzen, zullen, dikwyls schadelyk, altoos noodloos weezen: indien zy mislukken, vat het Ongeloof terstond post; slaagen ze, zy kunnen geene verandering in 't Geloof des Menschdoms hervoortbrengen. Waarheden, die door redeneering niet kunnen ondersteund worden, kan men 'er ook niet door overhoop werpen. Hy, die zich, door het leezen van clarke, of wollaston, onder geen sterker verpligting ter Deugd gebragt vindt, voelt die niet verminderd als hy den Leviathan of de Fabel der Byen geleezen heeft. Het zelfde mag gezegd worden van alle andere Schriften van deezen aart; en wy mogen, met grond, besluiten, dat de onvolmaaktheid onzer kennisse van 's Menschen Ziel, gepaard met een ongemaatigd gebruik der Rede, twee der hoofdzoorzaaken zyn waar uit de hedendaagsche Twyfelaary den oorsprong ontleent, en eindelyk tot zulk eene hoogte is opogekommen, dat zy bykans alle andere beginzels van Kundigheid overmeestert.
Maar, indien de Stelzels van de zogenaamde Verbeteraaren der Wysbegeerte, op Twyfelaary uitloopen, hebben de Gevoelens eeniger Hervormeren van onzen Godsdienst Ongeloof ingevoerd. De Ziel is buiten staat tot een sterke kragtbetooning, voor een geruimen tyd, in dezelfde rigting. Niets geweldigs kan van langen duur zyn. Wansmaak vindende in eene bestendige herhaaling van 't zelfde, zoekt de ziel na verscheidenheid, en rust niet eer zy in een stand gekomen is, rechtstreeks tegen den anderen overgesteld. Van hier is 'er niets gemeener, dan te zien dat de Menschen van het eene in het andere uiterste loopen. De Geestdryvery, die ten tyde van cromwell heerschte, veranderde onder de volgendle Regeering, in Ondengd en Zedeloosheid: en de vuurige Yver der Herstelleren van onzen Godsdienst is ontaart in de Koelheid en Onverschilligheid onzer hedendaagsche Onge- | |
| |
loovigen. Vermydende 't geen gevaarlyk scheen, zyn wy in een zeker verderf gevallen: en terwyl wy vreesden, door Yver tot Bygeloof te zullen overslaan, hebben wy toegelaaten, dat Gemaatigdheid ons tot Twyfelaary vervoerde.
Dit zyn eenige der Oorzaaken, die, in eene Eeuw, waar in Kennis en Gelerdheid bloeijen, tot voedzel strekken van het schadelyk Onkruid des Ongeloofs. En, schoon de gemaakte optelling zeker niet volkomen zy, mogen wy, over 't algemeen, besluiten, dat het Ongeloof ontstaat door het verkeerd toepassen, of de ontaarting der beste beginzelen, gevoegd by de bedorvenheid van 't Menschlyk hart. |
|