| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Gedachten over de vriendschap.
Op lossen grond voor iemand zich verklaaren,
Om dat we elkaâr in lusten evenaaren,
En gaarne in zyn gezelschap zyn:
Eer Hy ons regt bekend is, 't hart hem schenken:
Uit zelfbelang, gereed zyn op zyn wenken:
Dit is geen Vriendschap, dit is schyn.
gellert's Leerdichten.
Als men op de daaglyksche ervaring let, en acht geeft, op het gemene leven, is de ware Vriendschap byna enkel bespiegeling. Ze wordt wel veel genoemd, dikmaals beschreven, maar weinig gevonden en geoeffend. Hoe ligt noemt men zich iemands Vriend, zonder hem een goed hart toe te dragen: - gezwegen, dat men zoms in der daad, op dien tyd zelven, met verkeerde oogmerken, omtrent denzelfden Persoon, zwanger gaat. - Oprechte Vriendschap wordt dus schaars gevonden: - en, treft men nog al eens Vriendschap aan, die een goeden schyn heeft, ze is kort van duur. De onbestendigheid van verre de meesten bewyzen zigtbaar, dat het allen geen ware Vriendschappen zyn, die 'er gesloten worden. Immers! menschen, die dezen dag als Vrienden verkéren, zyn morgen verwyderd, en al de genegenheid, die men voorgegeven heeft, is in haat veranderd. Men schynt, aan deze onbestendigheid zó gewoon te zyn, dat men, als men bespeurt, dat ene gemaakte Vriendschap enige Jaren aanhoudt, in den gemeenzamen omgang, zyne verwondering niet kan nalaten, daar over te betuigen.
Dan, hoe schaars 'er oprechte Vrienden gevonden worden; - hoe veranderlyk men veeltyds hier in verkeert; - kunnen wy nog niet zien, dat het, juist daaröm, nutteloos is, over de Vriendschap te schryven, en onze gedachten mede te délen. - Integendeel; daar men de bron kan vinden, waaruit het kwaad ontstaat, zyn 'er
| |
| |
ook middelen by de hand, om die daar tegen in het werk te stellen. - Zo lange 'er die zyn, is het ook niet hopeloos, zonder vrucht te zullen arbeiden. - En, als men hope heeft, iets te kunnen doen, tot bevordering van een pligt, waar aan de byzondere belangens van rédelyke wezens zo veel gelegen ligt, als in de uitoeffening van ware Vriendschap, dan, dunkt ons, doet men geen vergeefsch werk, met daar aan enige ogenblikken te bestéden.
Wy geloven, niet te zullen mistasten, als wy stellen, dat de weinige éénstemmigheid in de denkenswyze, - de geringe beproeving, eer men Vrienden kiest, - mitsgaders de onvoorzichtigheid onzer keuze, voornaamentlyk, medewerken, om weinig oprechte en bestendige Vriendschappen te vinden. Want, wat het eerste aangaat; hy, die uit den waren grond, ene deugdzame Vriendschap zoekt te sluiten, moet, vooral, zorge dragen, zo iemand tot zynen Vriend te kiezen, die, met hem, gelykelyk denkt, en in zédelyke begrippen overéénkomt; - om zó, gedurende hunne Vriendschap, te kunnen beäntwoorden, aan derzelver voornaamsten pligt, - de bevordering van elkanders waar geluk, en genoegen. Trouwens, daar vele menschen de reden niet gebruiken tot ene Leidsvrouw, - maar, van het deugdenspoor afgebracht, zich aan losbandige en zondige vermaken geheel overgéven; - maken zy zich, onwaardig niet alléén, maar ongeschikt tevens, ter gezellige zamenleving, en ter volbrenging van de Vriendschapspligten. De uiterlyke zinnen, bekoord door het schoon dezer waereld, kunnen zich tot geen zedelyke voorwerpen bepalen. Niets is hunne opmerkzaamheid waardig, dan die beuzelingen, die slechts, één ogenblik, vermaken. De gedachten, opgevuld, met menigvuldige voornémens, en vooruitlopende besluiten, om het lighaamlyk zintuig te voldoen, - zo kan 'er geen tyd overblyven, voor de overwéging en betrachting, van zedelyke zaken en pligten. Hier uit nu volgt, dat hy, die de deugd beoeffent, met hem, van wien hy zó zeer in grondbeginzelen verschilt, zich niet kan verénigen, of met hem in ene nauwe Vriendschap leven, vermits zy een onderscheiden doel bejagen. En, wat het twede betreft, hoevélen worden niet, door den schyn, misleid, die daar door, te onbedacht, het getal hunner Vrienden vermeerderen. Het denkbeeld, dat men, zonder Vrienden, het vermaak van het leven niet kan genieten, - bekoort
dikmaals
| |
| |
zô sterk, dat men te veel geneigdheid heeft, om den kring zyner Vrienden te ver uit te breiden. Van hier, dat men, iemand aantreffende, die een goed voorkomen heeft, en, die de heerschende gebreken van zyn hart, onder den schyn van openhartigheid, en gulheid, zorgvuldig weet te bedekken, zich met den eersten verbeeldt, zulk ene eenstemmigheid in gevoelens, en Character, te bespeuren, dat men, daar uit, opmaakt, in hem een geschikt voorwerp gevonden te hebben, om geduurzaam in Vriendschap mede te leven. En deze opgevatte goede denkbeelden blyven niet werkeloos, - maar zetten zó sterk aan, dat men niet rust, vóór dat men, daar van, de duidelykste bewyzen gegeven heeft: - - met dat gevolg, dat, al veeltyds, zonder nadere voorafgaande beproeving, (vooral, wanneer men, aan de andere zyde, ene gelyke drift aantreft,) aan dien Persoon een volkomen vertrouwen gegeven wordt. Dat dit geen herssenschim is, bevestigt de ondervinding te dikwyls! - En deze leert te gelyk, dat de gevolgen niet beantwoorden, maar ene uitkomst geven, die men, zonder enen voorzeggenden Geest te bezitten, met grond kan voorspellen. Alle Menschen toch zyn min of meer besmet door ene te verregaande eigenliefde; - en worden maar al te dikwils te sterk bewogen door eigenbelang. Dit gebrek zoekt nochtans ieder, in den omgang, zo veel hem mooglyk zy, op het zorgvuldigst te verbergen, trachtende aan zyne handelingen dien glimp te geven, als of hy niets van dien aart bedoelde. Wat voorzichtigheid, en welke Menschenkennis, wordt 'er derhalven niet vereischt, om een ander te beöordelen, of hy die ondeugd dermaten weet te fnuiken, en tegen te gaan, dat men hem kan achten, bekwaam, en geschikt te zyn, om onzen Vriend te wezen? Want, het gaat vast, dat hy, die te zeer met zich zelven ingenomen is, en geen ander, dan zyn eigen belang kent, geen duurzaam goed Vriend zyn kan. Ongeveinsde oprechtheid, - onverzettelyke trouw, - en, in zommige gevallen, wel eens,
opöffering van eigen eer, en eigen belang. - Zie daar, de vereischten van een waar Vriend: - welke hy, ten blyke zyner Vriendschap, standvastig moet aankleven, en opvolgen. Doch, vergeesch verwagt men dit, van iemand, die eigen eer, en eigen voordeel, boven alles verkiest. Oprecht kan hy niet zyn, die altoos zich zelven beöogt; - om, dat, op de eerste ontdekking van ene zaak, die 't een of ander goeds, voor zyn Vriend, kan uitleveren, zyn begérig
| |
| |
hart reeds vlamt, om dat geen zelf machtig te worden, dat zyn Vriend zoekt te verkrygen. De angstige zorg, waar door hy, altoos, voor zich zelven waakt, doet hem zyn Vriend, en de Vriendschap, vergéten, en enkel jagen na de verkryging van dat geen, het welk zyn Vriend met veel vlyts opgespoord heeft. Getrouwheid is van hem niet te verwagten, die in niets getrouw is, dan in de uitbreiding en vermeerdering van zyn eer en goed. Zyn eigen belang toch laat niet toe, altoos ten dienste van zynen Vriend te wezen: - kan hy zyne eigene zaken verwaarlozen, om zyn Vriend by te staan? - kan hy daar aan het belang van hem, en zyn huisgezin, opöfferen? - neen; - zyn pligt vordert, boven alles, voor zich en de zynen te zorgen: - en zyne veelvuldige bezigheden gedogen niet, dienstbaar aan het belang van een ander te zyn. - En, hoe zoude toch zyne eigen eer dulden kunnen, dat iets aan zynen Vriend werde toegeschreven, daar hy zelf wenscht den lof van te hebben, en 'er mede bekroond te worden? - Opöffering van eigen eer, en eigen belang, is klaarblykelyk, dat hy niet bezitten, of uitoeffenen kan: - liever, geen Vriend, (zo is zyne denkwyze,) dan eigen voordeel en roem overgegeven!
Men mag des besluiten, dat, tot ene duurzame Vriendschap, vereischt wordt: - in de eerste plaats, dat men zich zelven vooraf onderzoeke, of men geschikt en bekwaam is, zó veel, van het eigen af te kunnen staan, dat men, oprechtelyk, een 's anders Vriend kan wezen, en zulks, in de daad, vóór heeft te betonen. Wanneer men, in de twede plaats, gelyk gezegd is, een ander moet zoeken, die daartoe gelyke geneigdheid en vermogens bezit; en, daar by, ene zekere gelykvormigheid in denkenswyze en begrippen heeft.
Wy denken niet, dat het tegenspraak zal vinden, dat, als men in de keuze, en het aangaan van Vriendschap, op de voorgestelde wyze, te werk ging, 'er bétere Vriendschapsbanden, zouden gelegd worden. - Het zelfde gebrek, dat 'er heerscht in de Vriendschap, is het, dat plaats heeft, in het Huwelyk, die allernauwste Vriendschap, welke 'er kan zyn: - dat men namentlyk, vóór den aanvang van het zelve, zich niet genoeg beproeft, of men de vereischte hoedanigheden bezit, om een goed Man, en Huisvader te kunnen zyn; en, of men zich zal kunnen onderwerpen en schikken, aan, en naar de begrip- | |
| |
pen van ene andere, met wie men zich verénigen zal. - En, juist, om dat dit onderzoek niet nauwkeurig geschiedt, gaan vele huwelyken kwalyk, - en zyn weinig Vriendschappen van duur. - Het is toch ontwyfelbaar, dat de oorzaak, niet altyd, van de andere zyde ontstaat; - maar dat wy, al veel, de schuld daar van aan onszelven te wyten hebben. Hoe dikmaals immers doet ene verkeerde opvatting van woorden, of zaken ons, in onzen Vriend, dingen vaststellen, waar aan hy niet denkt, - van welke zyn hart een afkeer heeft, - en die intusschen niet missen, een nadélig zaad voor de Vriendschap te strooijen. Éne grillige luim kan ons zyn Vriendschap doen klein achten: - een onbedachte argwaan kan in onze ziel post vatten, en den grond leggen, tot een onveranderlyken afkeer. De gewoonte die men heeft, om eens anders feilen, by vergroting, en hatelyk, te beschouwen; - onze eigen gebreken te vernissen, en ons, van de beste zyde, voor te stellen; - doen ons, al veelmalen, zulke stappen begaan, die tegens het vertrouwen aanlopen, welke de vriendschap vordert. Van onze zyde kan verder geringschatting van eens anders gaven, vermogens, verdiensten, en hoedanigheden, mede werken, om de gronden van Vriendschap te ondermynen. Ene te grote onverschilligheid, omtrent den persoon, en het belang van zyn Vriend, kan daar aan, insgelyks, veel nadeels toebrengen.
Toegévenheid, aan ene of andere gevolgtrekking, zonder nader onderzoek, kan de wortel zyn, van ene gehele verwydering. Laten wy altoos ter goeder trouwe handelen, en, by een ontstaan verschil, ons zelven en onze handelingen, nauwkeurig toetzen, of niets van dit alles, aan onze zyde, hebbe plaats gehad: - en we zullen als dan, des houde ik my verzekerd, bevinden, dat, niet altoos, de krenking der Vriendschap van ene andere zyde zynen oorsprong heeft.
Ten onrechte klaagt men dan gedurig, over de trouwloosheid van anderen. Laat elk, eer hy klage, van zich zelven beginnen: - en, voortaan, de bedryven van zyne medemenschen, zo lange, in het beste licht plaatzen, tot dat zich zulke sprekende daden openbaren, die ons vervrymoedigen, zynen handel af te keuren. Dat niemand, boven al, te schielyk zynen Vriend veröordéle. De gemaakte Vriendschap, en derzelver eigenschappen, wraken dit ten hoogsten. Dat men de Vriendschapspligten zich dagelyks erinnere; - en zich veel te binnen
| |
| |
brenge, dat onze vrienden menschen zyn; die, even als wy, gedurig voor zwakheden, driften, en overheerschende ondeugden bloot liggen. - Dat men geen vryheid heeft, iemand, om éne enkele mistred, of verkeerden stap, te haten. En dat men voornamentlyk zich hoede, om geen gehoor te verlenen, aan gesprekken van anderen. - Wanneer, hunne liefdeloosheid onze Vrienden bedille, dan moet men zyn hart sluiten, op dat hunne woorden genen ingang vinden, of, by verrassing, onze Ziel bezetten. Niets is 'er boven dien, waarvoor men zich zorgvuldiger in acht te nemen heeft, dan, in geval 'er iets gebeurt, waar over men niet vergenoegd, of te vreeden is, ofte wel, ingeval ons iets van onzen Vriend verhaald wordt, dat onze goedkeuring niet wegdraagt, - ons van Hem te verwyderen, daar over te peinzen, en langs dien weg voet te geven, dat nadélige indrukken daar uit volgen kunnen. In die gevallen moet men, zonder verzuim, zynen Vriend zelven daar over onderhouden: - hem afvragen, wat van de zaak zy, - die onderzoeken, en hem zo gelegenheid tot verantwoording geven, eer enig vooröordeel ons hebbe ingenomen. Blyft men, met het een of ander zwanger gaande, enigen tyd van elkanderen af, terstond neemt men ene zoort van onverschilligheid aan; - daar uit volgt minachting, achterhoudendheid, - en eerlang ontstaat 'er ene gehele veroordeling; - ene vaststelling, dat het verhaalde waar is, zonder dat men nog eens weet, wat 'er van de zaak zy. Bespeurt onze Vriend, dat wy hem niet als gewonelyk behandelen; deze, in plaats van na de reden daar van te vragen, gevoelt ontevredenheid, - welke wrevelagtigheid verwekt, - en eindelyk tot ene volstrekte onverschilligheid overslaat; zo, dat men elkander begint te myden, - vervolgens te schuwen, - en, ten laatsten, te ontvluchten. En dit alles, zonder dat noch de een, noch de ander, ooit, na den oorsprong van deze verwydering onderzoek gedaan hebbe. Hoe beklagen wy ons niet, als men onze Personen min gunstig behandele, -
en ons veroordele, zonder dat wy tot verdediging zyn toegelaten: - en zouden wy dan, ten opzichte van onzen Vriend, niet op dezelfde wyze verkéren? - Zouden wy, ten zynen aanzien, dat geen niet voorkomen, dat ons, met betrekking tot ons zelv', redenen tot onvergenoegdheid zoude geven? - Ons hart moet altoos voor onze Vrienden open zyn: - | |
| |
en, zo dra men redenen tot enige onvergenoegdheid meent te hebben, moet men die openbaren, en daar over spreken. Wy moeten ook, van onze zyde, ons voor verandering van Vrienden hoeden. In dit opzicht, onbestendig te zyn, is een sprékend bewys van onvoorzichtigheid. Behalven dat men in veel gevaar komt, van de geheimen der Vriendschap aan den dag te leggen. Iemand, die veel van Vrienden verandert, heeft ook sterke verzoeking, om, in dat opzicht, ontrouw te zyn: - en, die zich, hier in, niet heilig getrouw gedraagt, is een onwaardig lid der Menschelyke Maatschappye. Niets immers is van groter uitzichten en gevolgen, dan het misbruik van het vertrouwen, dat aan de Vriendschap onlosmakelyk verbonden is. Wat 'er ook gebeure, de geheimen, die ons van Vrienden geopenbaard zyn, moeten by ons, altyd, geheimen blyven. Hy inmiddels, die veel van vrienden verandert, heeft, 't zy door ontzag, door verpligting, door belang, door verkiezing van den nieuwen Vriend, zoms, al te sterke aanprikkeling, om in dezen buiten het spoor te treden. Men wagte zich des voor ene spoedige verandering van Vrienden: men doe dit nimmer, dan ten hoogste noodzakelyk. Ook dient men, zo veel immer mogelyk, voorzichtig te zyn, in het vertrouwen van onze Vrienden: - zonder daaröm, enigzins geveinsd met hen te verkéren. Dit vereischt dat men de byzondere geäartheid van onzen Vriend zorgvuldig onder 't oog houde. Men kan beste Vrienden zyn, zonder echter alles aan elkander te openbaren. Bespeuren we, dat onze Vriend, luidruchtig, nieuwsgierig, spraakzaam en openhartig, in zyn verkeer is; - dit moet ons met schroom, nopens zaken
van belang, doen handelen. - 't Zoude niet wys gedaan zyn, hem meester van de geheimste gedachten van ons hart te maken: - om dat hy zelve, door zyne geaartheid, te veel bloot ligt, en te sterke drift gevoelt; om zoms, onschuldig, iets te ontdekken, dat geheim moet gehouden worden. Zyn berouw, zyne onschuld, zou het gebeurde niet kunnen veranderen, of het nadeel der ontdekking herstellen. Bespeuren wy integendeel, in onzen Vriend, een stillen, zachtmoedigen, en bedaarden Geest, - men kan hem te eerder onze geheimen mededélen, en staat maken, dat ze zo wel by hem vertrouwd zyn, als of men ze niet geopenbaard hadt. Boven dat alles, heeft men ook zorge te dragen, dat men den kring zyner Vrienden niet ver uitbreide. Juist, om dat oprechte
| |
| |
Vrienden schaars gevonden worden, moet men maar weinig Vrienden kiezen. Ieder heeft toch zyn onderscheiden temperament: - en veel hoofden veel zinnen. De geneigdheid van den een strydt, veeltyds, rechtstreeks met die van een ander. Wy, die zelven zo véle zwakheden en gebreken hebben; - wy kunnen ons, van ons zelven, niet beloven, dat wy, dezen dag, ons na de grilligheid van den een, en, morgen, na die van een ander, zullen schikken. Heeft men maar weinig goede Vrienden, men leert elkanderen kennen; - men ziet, uit wat grond de heerschende gebréken voortkomen; - men tracht ze te lyden, zich daar na te gedragen; - en zó, door een gestadig, niet al te gemeenzaam verkeer, op den duur, de Vriendschap bestendig te maken. Als we zeggen, een niet al te gemeenzaam verkeer, willen we, daar door, gene achterhoudendheid voorstaan: - maar slechts léren, dat men niet te veel, niet te gestadig, by elkanderen zyn moet. Hier door verliest altoos de achtbaarheid en destigheid iets; - en menige Vriendschap raakt, even daar door, verbroken. Men vervalt in ene te grote gemeenzaamheid, en het gedurig byzyn maakt ene verkoeling in den trek, om by malkanderen te zyn; - deze baart verflauwing in het belang dat men stelde, om by den anderen te wezen; - en daar uit wordt voorts geboren, eerst ene gémelyke vervéling, en eindelyk ongenoegen. De Vriendschap moet zó bestierd worden, dat ieder zyne vryheid houde: - dat men, door de oeffening van Vriendschap, zynen Vriend, van zyne zaken, of huislyke bezigheden, niet aftrekke: - - en dat men zynen Vriend van alles kennis geve, waarin hy enig belang heeft, - of waarin wy bestier, raad, leiding, of vertroosting nodig hebben. Gaat de openhartigheid al te ver, - dan geeft zulks, veelmalen, aanleiding tot ongepaste vrypostigheid en ontydige nieuwsgierigheid, welke niet wél opgenomen, of aan verkeerde oogmerken toegekend, - wezenlyk nadeel aan de voortduring van de Vriendschap
kan toebrengen. Altoos moet men ook ene behoorlyke, en ene voegzame bescheidenheid, in de uitoeffening der Vriendschap, plaats geven. - De redelykheid moet alle onze daden bestieren. Geen bedilzucht, - geen waanwysheid, - moet ons, over onze Vrienden doen heerschen. Valt 'er iets op te merken of te verbéteren; - dit moet met de uiterste gematigdheid geschieden; zonder, daar in, enige
| |
| |
meesteragtigheid of strengheid te betonen: - dit maakt toch altoos meer verbittering, dan verbétering. In alles moeten we werkzaam zyn, uit het ware beginzel van Liefde. - Deze verbant alle afgunst. Het meerder geluk, - de grotere mate van voorspoed, moeten wy onzen Vriend niet benyden. - Zyn geluk moet het onze zyn. Afgunstigheid, nydigheid, of jalouzy, moeten we krachtig tegen gaan, en, zo mogelyk, t' onder brengen. En hieromtrent zal elk al veel te bestryden vinden. Ons hart is vol eigenliefde; - en 't eigenbelang schittert zeer veel in alle onze bedryven uit. Dat we dan stryd voeren tegen deze ondeugd: - dat we ons gewennen, veel deel te nemen, in het genoegen van anderen: léren, ons van harte te verblyden, als het onzen Vrienden wél gaat: en hun geluk, zó veel ons mogelyk is, zoeken te bevorderen. Dit, zal ons gedurig doen denken, dat we niet op de waereld zyn, alléén, om de belangens van ons zelven, en ons huis, vóór te staan: - maar, dat onze liefde zich in het gemeen moet uitbreiden, tot allen: - en dan, behalven ons eigen gezin, byzonder tot onze goede Vrienden. Leefden we overéénkomstig deze aangestipte pligten; - beoeffenden wy steeds op die wyze onze Vriendschap; - wat zou ons leven in dit geval veel genoegelyker zyn, dan het thans is! - Hoe zouden we hier door het rechte genot van de zamenléving smaken! - Dan, en dan eerst, zouden we, by ondervinding, kennen, het nut der ware Vriendschap, 't welk wy voornemens zyn, by ene volgende gelegenheid, te schetzen.
Wees zonder Vriend, hoe veel verliest uw leven!
Wie zal u troost en moed, in rampen, geeven?
Verblyd zyn, als uw heilzon straalt?
Wie deelen in uw voor- en tegenspoeden?
U, in den nood, door trouwen raad behoeden?
U wederhouden, als gy dwaalt?
gellert's Leerdichten.
b.
|
|