Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Beknopt leevensberigt van den vermaarden Hyder-AlyGa naar voetnoot(*).Deeze Held, zo beroemd in de Indiën, droeg eerst den Naam van Hyder-Naig; (het welk in 't Malabaarsch betekent, Heer Hyder:) eene bende Duitschers, welke een merklyken tyd in zyn Leger diende, heeft hem doen kennen onder den Naam van Andernach. Waarschynlyk spraken deeze vreemdelingen de woorden Hyder-Naig met zulk een tongval uit, dat dezelve vry wat geleeken aan Andernach; en dewyl zy eene Stad kenden, die, aan den oever van den Rhyn gelegen, dus genoemd wierd, bragt zulks ongevoelig te wege, dat zy den Krygsheld, by verbastering, Andernach noemden. Zyn Vader Fatté-Naig, (zoo veel als Heer Overwinnaar,) was Heer van de Stad Colalam en derzelver grondgebied, Leenman van den Nabab van Sirpy, en algemeen Bevelhebber van deszelfs Legermagten. Eene halve myl van Colalam ziet men eene pragtige Moskee; deeze dient ter begraafplaats van het geslagt van Fatté-Naig: een Geslagt, dat, volgens ht zeggen der Imans, die het opzigt over de Grafsteden hebben, geduurende meer dan drie eeuwen met grooten luister in dit Land gebloeid heeft. Fattè-Naig, en de Nabab van Sirpy, verlooren, in het jaar 1728, beiden het leven in een slag tegen de Maratten; welke zich daarop meester maakten van hunne Landen. Hyder-Naig was toen acht jaaren oud, zynde geboren in het jaar 1720; gevolglyk is hy thans in zyn 63ste Jaar. Sabas-Naig, Assut-Can, en Ibrahim Saëb, de Oomen van 's Vaders zyde van Hyder-Naig, verlieten, na dit inneemen der Landen van Sirpy door de Maratten, hun Vaderland, en vestigden zich in het Koningryk van Maïssour, zy traden in dienst van dat ryk, en werden Opperbevelhebbers van het Leger. Hun Neef Hyder-Naig, en deszelfs Moeder, waren met hun na dat Ryk getoogen. Deeze Vrouw, welke buitengemeen schoon was, en uitmuntte in Verstand en Moed, was geen inboorling van Asie. Zy was eene Christen Sla- | |
[pagina 168]
| |
vinne uit Abissinie, en werd genoemd Sia-Merouari, (Zwarte Parel.) Met veele andere was zy uit Afrika gevoerd; en in Asie gekomen, werd zy gekogt om de Hairams (Vrouwetimmers) te bedienen; maar Fatté Naig, haar Meester, verrukt over haare schoonheid en verdienste, en 'er wel dra geheel door verwonnen, nam haar aan onder het getal zyner Vrouwen. Vermits Hyder Naig deeze Vrouw ten Moeder had, gaven de Malabaaren hem, in zyne jeugd, den schimpnaam Mapoulé, het welk Mesties betekent; een spotnaam die vervolgens verdween, door de heerlyke benaamingen, welken deeze Held uit de handen der Overwinninge verkreeg. Veele verdigtselen worden 'er opgegeeven, raakende de Jeugd en Jongelingschap van Hyder Naig. Inzonderheid is alles wat men verhaalt van zyne Reis na het Hof van den Mogolschen Keizer, en zyn verrigtingen aan het zelve, verdigt. Het was in den dienst van den Koning van Maïssour, dat hy, onder het opzigt van zyne dappere Oomen, en van zyne uitmuntende Moeder, zich in de Konst des Oorlogs oefende; en hy gaf 'er zich zo geheel en al aan over, dat men hem nimmer heeft kunnen overreeden, om leezen of schryven té leeren; welk gebrek van niet te kunnen leezen en schryven, hy egter meesterlyk heeft weeten te vergoeden. De Natuur heeft hem beschonken met een buitengewoon en allergrootst geheugen; en deeze zeldzaame gaaf heeft hy door oesening tot zulk eene volkomenheid gebragt, dat zyne Geheimschryvers het onmogelyk agten zyn geheugen in 't minste te kuntsen bedriegen. Hy zegt hun zyne Bevelen voor, laat ze zich voorleezen, en ondertekent ze dan met een zeker Merk. Men verhaalt verschriklyke voorbeelden, die hy gesteld heeft aan ongetrouwe Amptenaaren; welken, ondernomen hebbende hem te willen bedriegen in zaaken voor langen tyd voorgevallen, door het onverbeeldlyk sterk geheugen huns Meesters ontdekt, en op het oogenblik geëmpaleerd werden. Hyder-Naig werd, in het 21ste jaar zyns ouderdoms, Rassaladar van de Cipaijers, zoo veel als Colonel van het Voetvolk, en toen zag hy de eerstemaal Europeesche Troepen; naamlyk by de belegering van Trichinapaly, welke hy bywoonde met het Leger van Maïssour; het welk toen, gemeenschaplyk met de Franschen, kryg voerde tegen de Engelschen en tegen den Nabab van Carnate. Zyne neiging tot den Oorlog, en de geest van Orde, hem zo natuurlyk eigen, deeden hem de voordeelen en de grondregels der Europeesche Krygskunde wel dra bemerken. Hy oesende 'er zich met alle vlyt in, zelfs van de eerste beginzels af, gelyk Czaar Peter de Iste weleer. Ten dien einde maakte hy zich gemeenzaam met de geringste der Fransche Soldaaten, terwyl hy tevens derzelver Oversten beleesdlyk raadpleegde; om dus van den eenen on den anderen volledige kundigheden te verkrygen | |
[pagina 169]
| |
van dat geene, 't welk hy van hunne Krygstugt reeds opgemerkt had. Zyne thans verkregen kundigheden werkstellig maakende, vormde hy, in weinig tyds, naar dit nieuwe Plan zyn Regiment, en het bleek reeds in deezen veldtegt, bee zeer het daar door boven hunne Landgenooten uitstak: zy veroverden een Engelsch Convoy, en verdelgden deszelfs Geleide geheel en al. Ter belooning van deezen dienst schonk hem de Koning zyn meester, van de veroverde buit, drie duizend Snaphaanen en vier stukken Kanen. Kort daarop verzogt hy een nieuwe gunst, die hy zonder moeite verkreeg; 't was de vryheid om deeze Wapenen in den dienst van zynen Vorst te mogen gebruiken; en dat hy, ten dien einde, de Troepen, over welken hy het bevel voerde, met een daar aan geëvenredigd getal mogt vermeerderen: en zie daar Hyder-Naig, eigenaar van eene bende van vier duizend Voetknegten, Ruiters en Artilleristen, allen welke hy de Europeesche Krygstugt leerde. Sedert dit tydstip, gaf de Koning van Maïssour hem altoos het Opperbevel over verscheiden Krygstogten; waar van eenigen dienden om weêrspannige Onderdaanen tot hunnen pligt te doen wederkeeren; en anderen ter beteugeling van onrustige Nabuuren. Het schitterend geluk van den jongen Generaal verhief hem, in weinig jaaren, tot den rang van Algemeen Opperveldheer. In deeze Waardigheid zond zyn Meester hem tot bystand van Pondichery, toen de Engelschen het zelve in het jaar 1760 hadden ingeslooten. Hyder-Naig drong door de Linien der Vyanden, bragt eene versterking in de belegerde plaats, en had dezelve waarschynlyk door zyne dapperheid behouden, indien de Koning van Maïssour hem niet ontydig te rug ontbooden had, om de Maratten te verjaagen, welken in zyn Landen waren ingevallen. Hyder haastte zich ter verdeediging zyns Meesters, vond de Maratten gelegerd voor de muuren van Cheringapatam, de Hoofdstad van Maïssour; sloeg door de Vyanden heen, en verschanste zich, in derzelver gezigt, nader dan zy, aan de belegerde Stad. Cinoas-Raja, de Koning van Maïssour, was een zwak Vorst; nog maar onlangs had hy dien troon beklommen, welken zyn Vader met glorie bekleed had; maar hem ontbrak ondervinding en werkzaamheid. Hy liet Canderao, zyn eerste Minister, naar welgevallen alles bestieren; en deeze, jaloers over den roem van den Opperveldheer, stelde alles in 't werk, om zich van denzelven te ontslaan. Het treffelyk beleid, waar door hy zyn Meester, in desselfs hoofdstad belegerd, zoo nadruklyk te hulp gekomen was, stelde de nydige Minister voor, als een blyk van Verstandhouding, tusschen Hyder-Naig en den Vyand; want deeze, zeide hy, tienmaalen sterker in getal zynde, zou niet nagelaaten hebben, hem geheel en al te vernielen, indien 'er geene geheime afspraak tusschen hun was. Het verschanste | |
[pagina 170]
| |
Leger van Hyder had, volgens zyn kwaadaartig yoorgeeven, geen ander oogmerk dan de Stad nog nauwer in te sluiten. Hyder-Naig had zyne verschansingen nog niet voltooid, of het geschut der Stad werd op hem en zyn Leger losgebrand. Op het oogenblik verstrooide zich al zyn Volk, uitgenomen alleen die bende, welke hem byzonder behoorde. Aan 't hoofd van deeze boorde hy andermaal door de Linien der Belegeraars, en begaf zich na de zeer sterke Stad Bengelour, in welke Ibrahim Saëb, zyn Oom, Gouverneur was. Hier zynde, werdt hy volkomen onderrigt van de boosaartige listen van Canderao; en zyne drie Oomen verschaften hem, met hunne vrienden, een nieuw Leger; met het welke hy ten spoedigste na den Vyand wederkeerde, denzelven dwong het Beleg van Cheringapatam op te breeken, en zelf die Stad belegerde. In weinig dagen was hy 'er meester van; hy ging na 't Paleis, wierp zich voor de voeten des Konings, en beschuldigde op zyn beurt Canderao, dat deeze de Maratten in het Land genoodigd hadt, om den Vorst te bederven. Daar op liet hy den Minister in eene yzeren kouw sluiten, en dus aan de woede der Soldaaten overgeeven, die hem door duizenden van wonden het leven benamen. Hyder, zich gewroken hebbende, verklaarde den Koning, dat hy beslooten had het Ryk niet weder te zullen laaten bloot stellen aan zulke gevaaren, uit welke hy hetzelve thans gelukkig gered had. Hy toonde den Vorst, dat de oorzaak van alle die onheilen geen andere was dan de yverzugt, geboren uit de verdeeling van het gezag, tusschen den eersten Minister en tusschen den Opperveldheer; en besloot met te zeggen, dat hy voortaan beide die ampten alleen begeerde te bekleeden: zyn Meester onderschreef alle zyne eischen. Hyder werd dus de Eerste Minister van een Vorst, die alles op den Minister liet aankomen; en daar benevens Opperveldheer zynde, kon hy in het Ryk van Maïssour, en met desselfs Magt, op zulk eene wyze handelen als hem behaagde. Zyne verheffing tot zulk eenen hoogen trap van Magt werd, aan het Hof en in 't Leger, met veele vreugdetekenen gevierd: maar de vleiendste zegenpraal was het Feest, 't welk zyne Moeder by die gelegenheid gaf, en aan het zelve mag hy de oorzaak van zyne volgende grootheid wel byzonder toeschryven. Die sneedige Vrouw bragt op het Feest, 't welk zy haaren zoon bereid had, een zeer schoon Vrouwsperzoen, genaamd Latchimi; welke de Muzyk benevens het Dansen verstond, en te gelyk eene Digteres was. Deeze Virtuose mengde, in het Vers, 't welk zy ter eere van den Krygsheld gedigt had, en thans opzong, eene Voorzegging, welke zyn toekomend geluk aan niets minder bepaalde, dan aan de Verovering van geheel Indostan. Op 't zelfde oogenblik gaf hem zyne Moeder te kennen, hoe eene Voorzegging van dat gewigt, met zulk eene verrukking voortgebragt, onmogelyk het werk zyn kon van ee- | |
[pagina 171]
| |
ne te voren overdagte vleiery; en dat zy zelve dermaate verrukt geweest was, als of ze eene ingeeving des Hemels gevoeld had, met welke perzoonen van groote bekwaamheden eene onmidlyke Verstandhouding hebben. Hyder, vol van liefde, en een streelend vooruitzigt van geluk, op 't hooren deezer woorden, staat op, en trekt zyn sabel: ‘Ik neem,’ zei hy, ‘de hooge beschikkingen aan, door myne Schoone aangekondigd, en door myne Moeder bevestigd; niets ontbreekt my nu, dan dat zy beiden my, op alle myne togten, gelleven te vergezellen: om my haaren goeden raad mede te deelen; en om ooggetuigen te weezen van de poogingen, welken ik zal aanwenden, om hunne Godspraaken te bewaarheeden.’ De twee Vrouwen stonden zulks toe, en sedert zyn zy altyd in zyn Heir tegenwoordig geweest; altoos by elkanderen in een overdekten draagzetel, in het midden van het Leger, en door eene Wagt van uitgeleezen Manschap omringd zynde, zag het gansche Leger, vervuld van de geestdryvende gevoelens hun door den Veldheer behendig medegedeeld, dit Reistuig aan als hun Palladium. De eerste Verovering, tot welke Hyder-Naig door zyn Staatzugt werd aangespoord, was die der Landen van Sirpy op de Marattten, onder voorwendzel van den dood zyns Vaders te willen wreeken, en de goederen van zyn geslagt weder magtig te worden. Hy veroverde die Landen in éénen enkelen Veldtogt; en deed zich dezelven door den Koning zyn Meester ten eigendom schenken. Deeze kleine Staat grensde aan het Koningryk Canara, 't geen toen geregeerd werd door eene Koningin, welke haar Gemaal had doen ombrengen, met oogmerk om haar Minnaar Goupalrao, ten nadeele van haar eigen Zoon, nevens zich op den Troon te plaatzen: dit verschaste aan Hyder een schoon voorwendzel, om zich in de zaaken van dat Ryk te mengen. Onder voorgeeven van den Zoon te willen beschermen, viel hy de Koningin aan; dreef haar op de vlugt; en vervolgde haar tot op een Eiland, in Zee gelegen, 't geen men het Versterkte Eiland noemt. Het was gansch en al eene enkele Rots, van den voet tot aan den top voorzien met Vestingwerken. De Koningin was egter weldra genoodzaakt, zich zelve en haar Zoon, op genade en ongenade, over te geeven. Haar Minnaar, gevlugt by den Koning van Sonda, wapende zich tegen Hyder: maar deeze zoekt hem in zyn schuilplaats op; neemt hem in een Veldslag gevangen; doet hem ophangen; onttroont den Koning van Sonda, en maakt zich meester van desselfs Staaten. Hier op keerde hy aanstonds weder na de Landen der Koninginne; en, om dezelven veilig te kunnen behouden, bood hy aan, haar ter Vrouwe te neemen. De verbitterde Koningin bepaalde een dag ter voltrekking van het Huwelyk; maar op denzelven, en wel op het oogenblik dat Hyder, zo zy meende, het Paleis was ingetreden, stak zy, | |
[pagina 172]
| |
met eigen handen, eene gansche menigte Buskruid, 't welk zy ten dien einde aldaar had doen byeen brengen, in brand, en begroef op deeze wyze zich zelve, haar gansche Hofgezin, en dat gedeelte van de Wagt van Hyder, 't welk hy vooruit gezonden had, onder de puinhoopen. Hy stond verbaasd over zyn groot geluk, waar door hy bewaard was, van niet met de anderen in de lugt te springen; en 'er nog onverzaagder door geworden zynde, spoorde het hem aan, om nog meerder onderneemingen te waagen. Volstrekt Meester van drie Koningryken, en in dat van Maïssour alles vermogende, vereenigde hy alle die magten, om tegen de Maratten te stryden. Hy verloor twee Veldslagen, maar de derde winnende, maakte hy vrede met hun, op voorwaarde, dat hy alle de Landen, door hem veroverd, zou blyven behouden. De Mogolsche Keizer, belang stellende in de verzwakking der Maratten, zond toen heerlyke geschenken aan Hyder; gaf hem de naamen Ali-Can, (verheven Vorst) en den toenaam Bahader, welke letterlyk Krygsman betekent, maar tevens het denkbeeld van een Held insluit. Men spreekt hem zedert altoos aan, met den naam Bahader, om dat hy daarmede liefst benoemd wil worden. Het ongeluk van Pondichery, en der overige Fransche Volkplantingen in Indië, verwoest door de Engelschen, in den laatsten Oorlog, tusschen die twee Volken, werd door desselfs gevolgen een gunstig voorval voor de uitgebreide oogmerken van Hyder-Ali-Can-Bahader. Alle de Troepen, welken de Generaal Lally de algemeene gevangenneeming ontrukken kon, traden, op desselfs begeerte, in dienst van den Overwinnaar, onder het bevel van een Officier, genaamd Hugel. Eene bende Portugeeschen werd hem insgelyks toegevoegd, door Don Noronha, welke in Indië geweest is Franciscaner Monnik te Goa; Titulaire Bisschop van Halicarnassus; vervolgens Partyganger by het Fransche Leger; Nabab van Laverzing; en eindelyk Brigadier van de Legers des Konings van Portugal, en van wegen denzelven Gouverneur der Provincie van Ponda. De Krygskundige bekwaamheden van deeze twee Mannen waren Hyder-Ali-Can van grooten dienst in de Oorlogen, welken hy tegen de Indiaansche Vorsten voerde; maar zy verlieten hem, toen hy in den zin kreeg, Goa aan te vallen; welke plaats hy den Portugeeschen wilde ontneemen, om aldaar eene Zeemagt te kunnen opregten. Die afval veroorzaakte, dat hy dit voorneemen agterlaaten, en zich vergenoegen moest met het aanleggen van Magazynen, by de Haven van Mangalor, op de Kust van Canara. Hier rustte hy eene Vloot uit, waarmede hy de Laquedivische Eilanden, den Samorin, Koning van Calicut, ontweldigde; en binnen weinig tyds viel hy denzelven insgelyks te Land aan, en beroofde hem van zyn Ryk. De ongelukkige Koning vlugtte in eene versterkte Pagode; | |
[pagina 173]
| |
maar bemerkende, dat hy zich eerlang den Overwinnaar zou moeten overgeeven, verbrandde hy zich zelven in deezen Tempel, met twaalf honderd Braminen, die 'er eene eer in stelden, hunnen Vorst niet te overleeven. Een Zoon van den Samorin, gevlugt na zyn Oom, den Koning van Travancor, verschafte een voorwendzel aan Hyder-Ali-Can, om de Staaten van dien Vorst, welks gebied zich uitstrekt, van Calicut af, tot aan Caap Comorin, den Zuidlyksten Uithoek van Indostan, aan te vallen. Dan op het oogenblik, toen alles tot den aanval gereed was, verklaarden de Engelschen, welken door Verbonden verpligt waren, dat Ryk tegen alle aanvallen van buiten te beschermen, niet alleen den Oorlog aan den Aanvaller, maar joegen ook de nabuurige Mogendheden tegens denzelven in 't harnas. De Maratten dreigden hem ten Noorden; de Souba van Decan ten Oosten; de Koning van Travancor aan de Zuidzyde, en de Engelschen ter Zee en te Land: maar zyne doorsleepen Staatkunde deed dit magtig Verbond, in den korten tyd van zes maanden, geheel in duigen vallen. Den Koning van Travancor hield hy in bedwang, door een Leger op desselfs Grenzen: den Aftogt der Maratten, kogt hy voor honderd Laes Ropyen, betaalende de helft dier somme oogenbliklyk; en door eene sneedige onderhandeling met den Souba van Decan, haalde hy dien Vorst, welke zich met de Engelschen, ter zyner vernielinge, verbonden hadt over, om integendeel zyne party te kiezen, en met hem de Engelschen te beoorlogen. Tegen de Engelschen voerde Hyder, met behulp van den nieuwen Bondgenoot, den Oorlog; de voordeelen, in dezelve behaald, waren, van wederzyden, genoegzaam gelyk, en dus bleef de Overwinning in de schaal hangen; tot dat de Souba van Decan, met de Engelschen, eene byzondere Vrede sloot, en hem de Vyandlykheden alleen liet voortzetten. Hier door moest hy nu wel alleen al de magt der Engelschen tegenstaan; maar hy werd nu ook alleen volstrekt meester van al het beleid der Krygsverrigtingen; en van toen af hegtten zyne dapperheid en geluk, de overwinning dermaate aan zyne Vaandels, dat hy dezelve zegenpraalende voerde, tot voor de poorten van Madras; alwaar hy zynen Vyanden eene zeer vernederende Vrede voorschreef. By gelegenheid van dit schitterend geluk, voegde hy by zyne Titels, den Naam, welken zyn Vader droeg, Fatté, (Overwinnaar.) Fatte-Hyder-Ali-Can Behader, den Engelschen de wet gesteld hebbende, schatte zich thans ontzaglyk genoeg, om de Maratten, die nog vyftig Laes Ropyen, uit hoofde van het gesloten verdrag, van hem te verderen hadden, de betaaling dier som strafloos te weigeren. Madevarao, hun Koning, eischte, aan het hoofd van honderd- en vystig duizend Mannen, de voldoening dier som. Hyder verloor in weinig tyds drie Provincien; maar tot zyn geluk stierf Madevarao, wiens Opvolger minderja- | |
[pagina 174]
| |
rig was; en deszelfs Ryk geraakte daar door in eene soort van Regeeringloosheid. Hyder bediende zich van die omstandigheid, en heroverde het Verlorene. Zelfs zette hy zyne Overwinningen zoo verre voort, dat hy de Maratten in hun Land aanviel; maar deezen, over den voortgang zyner wapenen bekommerd, staakten den burgerlyken Oorlog om dien Inval eenpaarig te weêrstaan. Dit gelukte hun; zy stremden den loop der Veroveringen van Hyder; die 'er ter zelver tyd ook van asgetrokken werd door de Engelschen; welken begreepen, dat ze thans eene gunstige gelegenheid hadden, om zich op hem te wreeken; daar hy met zulk een magtig Ryk in Oorlog was. Toen moest Hyder aflaaten, de Maratten te ontrusten; om dus, de handen ruim hebbende, met al zyne magt, de Engelschen het hoofd te kunnen bieden. Hy voert in de daad, nu vier jaaren lang, een hevigen Oorlog tegen hun, en wel op hun eigen grondgebied. De Engelschen hebben in deezen Oorlog reeds veel verlooren; en het is ligt te voorzien, hoe het hun verder in denzelven gaan zal, als men bezeft naar welk eene dwaaze Staatkunde zy te werk gaan, en hoe ver zy in magt te kort schieten by Hyder, die hun in alle opzigten verre overtreft; vooral zedert den onderstand, dien hy uit Frankryk ontvangen heeft. Zyn Leger, over 't welke hy altoos zelf, vergezeld van zyn Zoon Tipou-Saëb, het bevel voert, bestaat uit honderd duizend wel bedreeven Voetknegten, en vyftig duizend dappere, en wel opgezetene, Ruiters. Als men een Ropy op vyftig Fransche Sols rekent, kan men, vermits een Lac honderd duizend bedraagt, zyne Inkomsten begrooten, op honderd en twintig Millioenen Fransche Livres; na genoeg 54 Millioenen Hollandsche Guldens. |
|