| |
Natuurlyke historie der hoppe.
(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)
Alle de naamen, met welke de Hoppe benoemd is, op te haalen zou eene verveelende Bladzyde vullen; men heeft haar van wegen derzelver veelvuldigheid, den Vogel met honderd Naamen geheeten. Eenige der voornaamste moeten wy, nogthans, vermelden, en zal zulks kun- | |
| |
nen strekken, om, met een opslag van het oog, te toonen, hoe wyd verspreid deeze Vogel is. In 't Hebreeuwsch heet zy Hasida, in 't Arabiesch Alhudud, in 't Egyptisch Cucufa, in 't Grieksch Ἔποψ, in 't Latyn Upupa, in 't Italiaansch Upega, in 't Spaansch Abubilla, in 't Portugeesch Popa, in 't Fransch Hoppe, in 't Poolsch Dudek, in 't Zweedsch Har fogel, in 't Deensch Herfugl, in 't Engelsch Hoopo, in 't Hoogduitsch Wiede Hopff. Uit alle deeze taalen hebben wy slegts eene benaaming opgegeeven.
Eene allen in 't oog loopende byzonderheid der Hoppe is, de Kuif van Pluimen op den Kop, die in den natuurlyken stand achterover ligt, 't zy de Hoppe vliegt of eet; met één woord, altoos wanneer deeze Vogel door geene inwendige aandrift beroerd wordt. Ik heb gelegenheid gehad een deezer Vogelen te zien, oud of althans in eenen reeds volwassen staat gevangen, en die, gevolglyk, de Hebbelykheden der Natuure hadt. Zyne verknogtheid aan de Persoone, die hem oppaste, was zeer sterk en zelfs tot die alleen bepaald. Hy scheen niet te vrede, dan wanneer hy met haar alleen was; als 'er vreemdelingen inkwamen rees zyne kuif overeinde, 't zy uit verbaasdheid, 't zy uit onrust; en hy vloog op 't verhemelzel van een Ledikant, 't welk in de kamer stondt; zomtyds waagde hy het uit zyne wykplaats te komen, doch het was om rechtstreeks na zyne Meestresse toe te vliegen: met haar hieldt hy zich alleen op, en scheen niemand, behalven haar, te zien. Deeze Hoppe sloeg twee zeer verschillende geluiden, het eene zagt en teder, alleen voor haare Meestresse, het andere veel scherper en harder, om schrik of gramschap uit te drukken. Nooit hieldt men die Hoppe in een kouw, zy hadt volkomen vryheid om door 't huis te gaan; schoon de vensters menigmaal open stonden, betoonde zy nimmer, ongestoord gelaaten zynde, de minste genegenheid om weg te vliegen: haare zugt tot de Vryheid was altoos min sterk, dan haare verknogtheid aan haare Weldoenster. In 't einde, nogthans, ontsnapte zy, doch het was uit vreeze, eene hartstogt zeer sterk in de Dieren: dewyl dezelve zeer naauw verwant is met de ingeschaape zugt tot zelfbehoud. Zy vloog weg op zekeren dag, verschrikt door eenig vreemd vertoon; egter toog zy niet verre, het eigen huis niet kunnende wedervinden, nam zy de toevlugt in de celle eener Nonne, waarvan het venster openstondt; zo zeer was het gezelschap van Menschen haar noodig gewor- | |
| |
den. Hier
liet zy het leven, dewyl men niet wist welk voedzel zy moest hebben: drie of vier maanden, hadt zy in den eersten staat geleefd, alleen een weinig brood en kaas gebruikende. - Eene andere Hoppe leefde achttien maanden van rauw vleesch, was op 't zelve dermaate gesteld, dat zy toevloog om het uit de hand te neemen: gekookt vleesch weigerde zy te eeten. Deeze voorkeus, van rauw boven gekookt vleesch, duidt eene gelykaartigheid aan, tusschen de Roofvogelen en die op Insecten aazen, welke laatstgemelden voor kleine Roofvogels mogen aangezien worden. Gesner hadt eene Hoppe met hard gekookte eijeren gevoed: olina met wormen en stukjes van Ossen- of Schapen- harten, in de gedaante van wormen gesneeden: deeze laatste pryst het zeer aan, de Hoppe in geen kooi te sluiten.
Het gewoone voedzel der Hoppe, als zy in vryheid leeft, bestaat uit Insecten in 't algemeen, en bovenal, uit Insecten die hun leeven, of ten minsten een gedeelte van 't zelve, in de aarde of op derzelver oppervlakte doorbrengen. Deeze soort van voedzel lokt de Hoppe na vogtige landstreeken, waar de lange en dunne bek gemaklyk door den grond kan booren; deeze regelt, in Egypte, den optocht deezes Vogels, en ook van anderen, naar het zakken des Nylwaters; naar gelange deeze Rivier binnen haare oevers keert, laat zy de vlakke velden bedekt met eene slibbe, die, door de zon verwarmd, welhaast krielt van ontelbaare Insecten van allerlei soort. Als dan zyn ook de Trek-Hoppen zeer vet, en zeer goed om te eeten: ik zeg de Trek-Hoppen, want 'er zyn, in die zelfde Landstreeke, blyvende Vogels van dit Geslacht, die men menigmaal omtrent Rosette vindt, en nooit geëeten worden; eveneens is het gelegen, met die zich in groote menigte in de Stad Cairo onthouden, waar zy zeer veilig op de daken der huizen nestelen. - 't Valt zeer ligt te begrypen, dat de Hoppen, die verre van de Menschen verwyderd, in een onbewoond land leeven, beter voedzel uitleveren, dan die digt by eene groote Stad, of de wegen derwaards loopende, zich onthouden: de eerste zoeken hun eeten in modder, slyk, vogtige gronden, waar zy niets anders dan de toerigting der Natuure aantreffen; terwyl de andere 't zelve verzamelen, uit de vuiligheden van allerlei aart, overal zeer veelvuldig, waar eene groote menigte menschen zamen woont: dit kan niet nalaaten een' walg te verwekken tegen de Hoppen der Steden, en zelfs een slegten geur aan
| |
| |
derzelver vleesch te geeven. - 'Er is eene derde soort, die, als 't ware, een middelstand tusschen de twee andere bekleedt, zich in onze tuinen onthoudt, en overvloedig voedzel vindt in Aardwormen en Rupsen. Voorts stemt al de wereld overeen, dat deeze Vogel, die leevende zo stinkt, dood, alleen wat sterk naar muskus riekt, en dit is mogelyk de rede, dat de Katten, anders zo dol heet op gevogelte, de Hoppe onaangeroerd laaten.
In Egypte verzamelen de Hoppen, volgens het berigt van den Heer sonini, by kleine hoopen, en wanneer een derzelven van de overige is afgedwaald, roept zy haare Medegenooten, op een zeer scherpen toon zi, zi, toe. In meest alle andere Landen, vliegen zy alleen, of ten meesten by paaren. Zomwylen vindt men, in den Trektyd, een groot getal in dezelfde streek; maar 't is eene menigte van Vogels op zichzelven, niet vereenigd door eenigen band van maatschappye, en zy kunnen, gevolglyk, niet gezegd worden een troep uit te maaken. Zy vliegen ook de een na den ander weg, als zy verdreeven worden. Doch daar zy, voor 't overige, alle dezelfde gesteltenis omdraagen, en door dezelfde oorzaaken op dezelfde wyze gedreeven worden, neemen zy allen de reis aan na dezelfde streeken, en houden bykans denzelfden weg.
De Hoppen zyn bykans door de geheele oude wereld verspreid, van Zweeden, waar zy in de groote bosschen woonen, of zelfs van de Orcadische Eilanden en Lapland af, tot aan de Canarische Eilanden en de Kaap de Goede Hoop toe, aan den eenen, en tot de Eilanden Ceylon en Java aan den anderen, kant. In geheel Europa zyn ze Trekvogels, en blyven 'er den Winter niet over, zelfs niet onder de zagte lugtstreeken van Griekenland en Italie. Zomtyds treft men ze op zee aan, en goede Waarneemers tellen ze onder het getal der Vogelen, die tweemaal 's jaars over het Eiland Malta trekken; doch men moet toestemmen, dat zy niet altoos denzelfden koers volgen: want het gebeurt menigwerf, dat men het eene jaar 'er veel ziet in 't zelfde Land, en zeer weinig in 't volgende: daarenboven zyn 'er Landen, als Engeland, waar ze zeldzaam zyn, en nooit nestelen: andere, als Bugey, welke zy volstrekt schynen te schuwen, nogthans is Bugey eene bergagtige Landstreeke. Zy moeten derhalven zo zeer aan 't gebergte niet gehegt zyn als aristoteles wil; doch dit is het eenige stuk niet, 't welk de verzekering diens Wysgeers wederspreekt: want de Hoppen onthouden zich
| |
| |
in 't midden onzer vlakten, en men ziet ze veelmaalen op de enkelstaande boomen, die op zandige Eilanden groeijen, als die van amargue en Provence. Frisch zegt, dat zy, even als de Spechten, de bekwaamheid bezitten, om op de boomstammen te klimmen, hier in is niets dan 't geen zeer wel strookt met de overeenkomst; dewyl zy, gelyk die Vogelen, in de boomen broeden, dikwyls liggen zy daarin haare Eijeren, als mede in de gaten der muuren, op het vermolzemd hout en stof, 't welk men doorgaans in deeze soort van holligheden aantreft; dit doen zy, naar de aanmerking van aristoteles, zonder dezelve met stroo of eenig ander dekzel te bekleeden: doch dit is ook aan eenige uitzonderingen, althans schynbaare, onderhevig: van zes nesten, my gebragt, waren 'er vier zonder eenig bekleedzel, de twee andere bedekt met een zeer zagt voerzel, uit bladeren, mosch, wol en veeren bestaande. Dit alles kan zeer wel zamen gaan: want het is zeer mogelyk, dat de Hoppe haar nest met mosch noch eenige andere stoffe bekleedt; maar zomtyds broedt in gaten, het voorgaande jaar bewoond door Spechten, Meezen en andere Vogelen, die beddingen maaken.
Men heeft, zints lang, beweerd en het dikwerf herhaald, dat de Hopte haar nest bekleedde met de stinkendste stoffe, als Wolven-, Vossen-, Paarden-, Koeijen- en allerlei Dieren-drek, die van den Mensch niet uitgezonderd: men voegde 'er by dat zulks geschiedde, met oogmerk, om, door dien stank, de vyanden van het Broedzel af te weeren; doch de zaak zelve is zo min waar als het bedoelde einde; want de Hopte heeft de gewoonte niet, om haar nest stinkend te maaken: schoon het, van den anderen kant, waarheid zy, dat het nest eener Hoppe zeer stinkend en vuil is, een onvermydelyk ongemak, ontstaande uit de gedaante van het nest zelve, 't welk dikwyls twaalf, vyftien, ja achttien duimen diepte heeft, de eerste uitkomende Jongen zyn nog zwak, zy kunnen den drek 'er niet buiten werpen, zy blyven derhalven lang in hunne vuiligheid, en men kan ze niet uithaalen zonder met schwenckfeld zyne handen te bemorsen: van hier is ongetwyfeld het spreekwoord gekomen, zo morsig als een Hoppe: doch dit spreekwoord zou ons tot dwaaling brengen, indien men uit het zelve wilde besluiten, dat de Hoppe smaak vondt in vuiligheid, en hebbelyk gewoon was morsig te leeven. Men vindt 'er geen stank by, dan op den tyd, wanneer de zorg voor de Jongen het noodig
| |
| |
maakt, dat zy zich in het vuile nest onthouden; op alle andere tyden logenstraft zy het spreekwoord: de Hoppe, van welke ik, in den aanvang gesprooken heb, bevuilde nooit zyne Meestresse, noch ook de stoelen of het midden des vertreks: maar ging altoos, om zich te ontlasten, op het verhemelzel van 't Ledikant, waar zy vervaard gemaakt, heen vlugtte, en men kan niet lochenen, dat deeze plaats welgekoozen was, zynde de verst afgelegene, de verhoolenste en bezwaarlykst genaakbaarste.
Het Wyfje legt van twee tot zeven Eitjes, doorgaans vier of vyf. De Heer linnaeus, en de Schryvers der Zoologie Britanique, gewaagen slegts van twee Eitjes; doch dit is, althans in Frankryk, zo zeldzaam als zeven. 't Kan weezen dat de Hoppen in Noordlyker landen, als in Zweeden, min vrugtbaar zyn. Deeze Eitjes zyn graauwagtig en een weinig kleinder dan die van een Patrys: zy komen alle niet ten zelfden tyde uit; want men heeft my het Broedzel gebragt van drie Jonge Hoppen, genomen uit het zelfde nest, die in grootte en wasdom der pluimadie zeer veel verschilden. Dikmaals heeft men waargenomen, dat de Moeder den Jongen eeten gaf: maar ik heb nooit hooren zeggen dat het Mannetje zich daarmede bemoeide. Naardemaal men deeze Vogels niet by benden ziet, is het eigenaartig te denken, dat het Gezin zich verspreidt zo ras de Jongen tot vliegen in staat zyn: dit krygt te meer waarschynlykheids, indien het waar is, gelyk de Schryvers der Italiaansche Vogelkunde schryven, dat elk Paar, twee of drie keeren in 't jaar, broedt. De Jongen van het eerste Broedzel zyn met het einde van Juny in staat, om te vliegen. 't Is tot deeze weinige byzonderheden en gissingen, dat zich myne kundigheden, welke ik van het broeden en opvoeden der Hoppen heb kunnen verzamelen, bepaalen.
Het geroep van het Mannetje is bou, bou, bou, dit geluid slaat het bovenal in den Voortyd, en men hoort het op een zeer verren afstand. Aristoteles drukt den toon der Hoppen in deezer voege uit: epopou, popopo, popoe, popoe, io, io, ito, ito, ito, doch het schynt my toe, dat hy ze wat te veel Grieksch doet praaten. Van alle naamen deezen Vogel gegeeven, is 'er geen die beter hun zang aanduidt, dan die van Boubou, onder welken zy in Lorraine en eenige andere streeken van Frankryk bekend zyn, Ποπιξϵιν betekent in 't Grieksch, zingen als een Hoppe. Menschen, die deeze Vogels, met opmerking, hoorden, geeven voor, in hun geroep verscheide toonvallen ontdekt
| |
| |
te hebben, geschikt naar de verschillende omstandigheden, nu eens een dof gesteen, 't welk op handen zynde regen aankondigde, dan eens een scherper geluid, 't welk de aankomst van een Vos waarschuwde, enz. dit heeft eenige overeenkomst met de twee toonen, die de tamme Hoppe, van welke ik meermaals sprak, sloeg. Deeze vondt grooten smaak in den klank van speeltuigen; als zyne Meestresse op de Klavecimbaal of de Luit speelde, ging zy op de Speeltuigen zitten, of zo naby dezelve, als mogelyk was, en hieldt zich daar al den tyd dat het speelen duurde.
Men wil dat deeze Vogels nooit gaan drinken, en zy daarom zelden in strikken gevangen worden, aan de waterplaatzen gezet. In de daad, de Hoppe, in Engeland gedood, in het Woud van Epping, was veele strikken, dezelve gespannen om ze leevend meester te worden, ontkomen, eer men ze schoot: maar 't is niet min zeker, dat de Hoppe, reeds zo veel maalen bygebragt, in een strik gevangen was, en dat zy van tyd tot tyd dronk, den bek met eene hevige beweeging in het water steekende, zonder die vervolgens op te heffen, gelyk de meeste Vogels doen; waarschynlyk heeft zy het vermogen om het water door zuiging binnen te krygen. Voor 't overige is den Hoppen dit slingeren met den Bek eigen, buiten het eeten en drinken: deeze hebbelykheid ontstaat zeker uit de gewoonte om in den natuurstaat Insecten in te slingeren, in mestvaalten te pikken, den bek te steeken in moerassen en Mierennesten, om 'er Wormen, Miereneijeren te zoeken, en misschien om vogt uit den grond te zuigen. - Zo bezwaarlyk het valt de Hoppen in strikken te vangen, zo ligt kunnen zy geschooten worden: want zy laaten toe dat men 'er zeer digt by nadere. Haar vlugt, schoon bogtig, nu hooger dan laager, is niet snel, en de jaagers of schieters hebben niet veel moeite om ze te treffen: opvliegende, klapperen zy met de vleugelen: op den grond loopen zy met een eenpaarigen tred, even als de Hoenders.
De Hoppen verlaaten onze lugtstreeken, op 't einde des Zomers of met den aanvang van den Herfst, en wagten nooit zwaare koude af. Maar, schoon zy, over 't algemeen, Trekvogels zyn, in ons Europa, is het mogelyk, dat, in zekere omstandigheden, eenigen daar blyven: by voorbeeld de zodanigen, die, ten tyde des vertreks, gewond, ziek, te jong, of met één woord, te zwak zyn om eene lange reis te onderneemen, of wederhouden worden door eenige andere oorzaak. Deeze agtergebleevene
| |
| |
Hoppen, vervoegen zich in dezelfde holen, welke haar tot nesten gediend hebben; zy brengen daar den Winter over, half slaapende, leevende van zeer weinig voedzel, nauwlyks kragts genoeg hebbende, om de door 't ruijen uitgevalle Pluimen weder te krygen. Eenige Jaagers hebben ze in dien staat aangetroffen: hier uit heeft men gelegenheid genomen om te beweeren, dat alle Hoppen den Winter doorbrengen in holle boomen, slaapende en van veeren ontbloot, dit heeft men ook van de Koekkoeken gezegd, en met even weinig gronds.
Volgens eenigen was de Hoppe by de Egyptenaaren een zinnebeeld der Kinderliefde. De Jongen, wilde men, droegen zorg voor den Vader en de Moeder, als zy door ouderdom verzwakten; zy verwarmden deezen onder haare vleugelen, hielpen ze, ingevalle eener moeilyke ruijing, de oude vederen uitplukken, bliezen in haare verzwakte oogen, en herstelden ze met heilzaame kruiden. Met één woord, zy deeden haar alle diensten, welke zy in haaren hulploozen jongen staat van de Ouden genooten hadden. Iets dergelyks word van den Ojevaar vermeld. Jammer, dat men zo veel goeds niet kan zeggen van alle zoorten van Dieren!
Olina getuigt, dat de Hoppe niet langer dan drie jaaren leeft: maar dit moet, buiten twyffel, verstaan worden van de Hoppe in den gevangen staat, wier leven verkort wordt, dewyl men dezelve de rechte spys niet ten allen tyde kan toedienen: 't valt zo gemaklyk niet den gemiddelden leeftyd te bepaalen van de wilde en in vryheidleevende Hoppe; en dit is te bezwaarlyker, naardemaal dezelve een Trekvogel is.
De veelvuldigheid der veeren geeft de Hoppe een veel zwaarder voorkomen dan zy niet de daad is. De Kuif op den Kop is langwerpig, zamengesteld uit twee ryen gelyke en evenwydige Pluimen: de middelste Pluimen, in elke ry, zyn de langste; zo dat zy, overeinde staande, een afgeronde en halve kringswyze Kuif vormen, omtrent twee en een halve duim hoog: alle deeze Pluimen zyn ros met zwarte tippen: de middelste, en die verder achterwaards staan, hebben wit tusschen deeze beide kleuren: behalven deeze zyn 'er verder achterwaards nog zes of acht veertjes, mede tot de Kuif behoorende, geheel en al ros, en korter dan alle de andere. - Het overige van den Kop en 't gansche voorste gedeelte des Vogels, is wynagtig grys, of na 't rosse trekkende; de Rug is aan 't voorste gedeelte
| |
| |
grys, op 't achterste gedeelte met vuil witte streepen, op een donkeren grond, gestreept. Op den stuit is een witte plek, de bovenste Dekveeren van den Staart zyn zwartagtig. De Buik en 't Onderlyf zyn rosagtig wit: de Vleugels en de Staart zwart, met wit gebandeerd: de grond der pluimadie is leykleurig. Alle deeze verschillende kleuren, dus op de Pluimadie verspreid, leveren eene soort van geregelde schildery uit: die eene heerlyke uitwerking doet, wanneer de Vogel zyne schoone Kuif overeinde zet, zyne vlerken en staart uitspreidt, 't welk hy dikwyls doet. Alle de witte streepen, die zich op 't bovengedeelte der vleugelen vertoonen, vertoonen zich ook op het benedengedeelte, wanneer men den Vogel vliegende van onderen ziet; alleen is het wit veel zuiverder, en min met rosse veertjes vermengd. Ik heb een Wyfje gezien, door de ontleeding daar voor met zekerheid gekend, 't geen alle de opgemelde kleuren, en dezelve zeer sterk, hadt; misschien was het hoog bejaard; zeker gaat het, dat het niet veel grooter was dan het Mannetje, wat 'er ook de Italiaansche Vogelbeschryvers van mogen zeggen. De geheele langte der Hoppe is omtrent elf duimen: de Bek twee en een vierde duim lang, (meer of min naar den ouderdom des Vogels,) een weinig omgekromd; de punt van het bovenste gedeelte steekt eenigzins over 't onderste heen: de Tong is zeer kort, en steekt bykans geheel in de krop, vormende eene soort van gelykbeenigen driehoek, welke zyden geen drie liniën langte hebben. De vleugels hebben zeventien duimen vlugts. De Spier, met welke de Hoppe de Kuif opheft, ligt tusschen de kruin des Kops en het grondstuk van den Bek: wanneer zy die achterwaards trekt, zet de Kuif zich overeinde, en als zy ze voorwaards trekt, valt dezelve neder. |
|