ning van het zuiverste wit niet voor u te wyken, daarenboven, als men u slegts aanraakt, steekt gy de menschen, daar wy, in tegendeel, ons zonder moeite laten plukken, - en, evenwel bewondert u elken morgen dit aartige meisje, daar zy ons naauwlyks een oogwenk verleent. - 't Is door uwe kunnstige vleiery, dat gy 'haar oog betovert; - maar veelligt zult gy t'eeniger tyd, wanneer zy het bedrog zal ontdekt hebben, de veragtste der bloemen zyn.
De roozenstruik sidderde in eene deftige stilte, en van elke bloem, die daar op stond, rolde een helder traantje op den grond. - Zo zwygt, onder stille tedere zugten, de onschuld, wanneer die onregtvaardig gelasterd wordt door hare benyders.
Laat ons, vervolgden de Lelien, in 't geheim tegen elkander, - laat ons morgen ons vercieren, voor dat de herderin hier komt; - laat ons dat goudgeele stof, dat ons de groote vader der natuure niet voor niets gegeven heeft, gebruiken, om daarmede onze natuurlyke witte kleur te bedekken, en wy zullen meer, dan de witte roozen, bevallig zyn in het oog der schoone. - Indien ons deze list niet gelukken mogt, wy kunnen altyd onze natuurlyke kleur weder aannemen, - dan zal zy zekerlyk verrukt zyn van onze aartige vinding.
Neen - zeiden sommige lelien, die de schoonste en beste waren; - wy kunnen de natuurlyke schoonheid nooit verbeteren.
Ja maar - antwoordden de anderen, dit middel is door de natuur zelve ons aan de hand gegeven.
Toen Blandula den volgenden morgen, naar gewoonte, by het eerste jeugdige licht der zon, in den tuin van Flora verscheen, waren reeds de lelien open, en met een goudgeele verwe vercierd; maar de roosjens sluimerden nog even, en begonden, door de komst der lieve herderin gewekt, nu eerst hunne gulle hartjes te openen.
Hoe schoon! - ô Godin! zyn uwe bloemen! - zeide zy, by de lelien stilstaande - deze lelien! ik heb dezelve nooit aandagtig bezien; - zy verrukken my! - Hoe schoon is uwe geele verw, ô lieve lelien! - hoe zagt rust op uwe kleur de gloeiende zonnestraal! hoe vreedzaam mengelt zig in het gezigt uwe kleur met het groen uwer bladeren! Ja, myne lieve roos - ontveinzen kan ik niet, dat zy my dezen morgen schooner dan gy zelve, dan gy, myne beminde, toeschynen - en welk een frisse doordringende geur! - zy is beslissende voor hare bezitters.
Kom - zeide Blandula, - dewyl ik toch altyd een roosje gekozen heb; nu wil ik eens eene dezer lelien plukken; - zy stak eene lelie op hare borst, die, met eene beledigende stilzwygenheid, den roozenstruik toegrynsde - en het meisje vertrok.