Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Natuurlyke historie der aras, of Westindische raavens; eene soort van pappegaayen.(Volgens den Heer de buffon.)
Van alle Pappegaayen is de Ara de grootste en de schoonst gepluimde. Purper, Goud, Azuur, schitteren in zyne Pluimadie: hy heeft een stout oog, een moedige houding, een deftigen gang, en zelfs iet versmaadens in zyn voorkomen, als ware hy zyner schoonheid bewust: niet te min is hy vreedzaam van aart, gemaklyk te temmen, en vatbaar voor verknogtheid aan zyne weldoenderen. Men kan hem tot den Huislyken staat opbrengen, zonder hem een Slaaf te maaken: hy misbruikt de Vryheid niet, welke men hem schenkt: de gewoonte verbindt hem aan zyne Oppassers, en hy vervoegt zich steeds ter verblyfplaatze hem aangeweezen. Alle Aras zyn natuurlyk eigen aan de Lugtstreeke der nieuwe Wereld, tusschen de twee Keerkringen gelegen, zo in het Vasteland als op de Eilanden: men vindt 'er geene in Africa of in de Oostindien. Christophorus columbus, op zyn' tweeden Tocht, Guadaloupe aandoende, vondt 'er Aras, aan welken hy den naam van Guacamayas gaf. Men treft ze aan op onbewoonde Eilanden, en overal strekken zy tot het grootste cieraad dier sombere Bosschen, welke de grond, aan de Natuur alleen overgelaaten, bedekken. Terwyl de Heer anson met zyne Tochtgenooten, de natuurlyke schoonheden van een onbewoond Eiland beschouwden, vloog 'er eene vlugt Aras over hun hoofd heenen: en als of deeze Vogels ten oogmerke hadden dit Feest der Natuure luister by te zetten, en de heerlykheid van dit Tooneel te vergrooten, maakten zy duizend wendingen in de Lugt, 't welk hun gelegenheid gaf om de schoonheid en de leevendigheid der kleuren hunner Pluimadie op te merken. Allen, die getuigen waren van deeze vertooning, spraken 'er altoos met verrukking van. Dutertre zegt, dat men niet wel iets schooners kan zien, dan tien of twaalf Aras, gezeten op een groenen boom. Zo ras deeze Pappegaayen in Europa werden overgebragt, zag elk ze met verwondering. Aldrovandus, die ze, in den jaare 1572, voor de eerste reis, te Mantua zag, merkt op, dat deeze Vogel toen geheel nieuw, en | |
[pagina 11]
| |
zeer gezogt, was; dat de Vorsten ze, als een schoon en zeldzaam geschenk, schonken, en ontvingen: in de daad dezelve moet wel zeldzaam geweest zyn, dewyl belon, die naauwkeurige Onderzoeker, geen Ara gezien hebbende, den Graauwen Pappegaay als den grootsten beschryft. 'Er zyn vier soorten van Aras, de Roode, de Blaauwe, de Groene en de Zwarte, schoon de Naamlystmaakers 'er zes tellenGa naar voetnoot(*). De Kenmerken, die de Aras van de andere Pappegaayen der Nieuwe Wereld onderscheiden, zyn, voor eerst, de grootte en zwaarte des Lichaams, zynde tweemaal zo veel als die der anderen. Ten tweeden, de langte van den Staart, die ook veel langer is, zelfs naar evenredigheid van 't Lyf. Ten derden. De kaale vuilwitte Huid, die den Kop te wederzyden bedekt, van boven omringt, en ook het grondstuk van den Onderkaak bedekt; iet, 't welk men by geen anderen Pappegaay aantreft: in 't midden van deeze kaale Huid, staan de Oogen, 't welk aan deezen Vogel een ongunstig uitzigt geeft. Zyn stem is ook onaangenaam, en enkel een geschreeuw, 't welk het woord Ara, op een ruwen, knarssenden, en gehoorverveelenden toon schynt uit te drukken. Deeze Vogels, die zich in alle heete Gewesten der Nieuove Wereld bevinden, op de Antilles, in Mexico, op de Landengte, in Guyane, in Brazil, enz. zyn zeer talryk, en in America wyd verspreid, doch komen nergens in de Oude Wereld voor. 't Is, derhalven, vreemd, dat eenige Schryvers, albin volgende, den Rooden Ara, den naam van Pappegaay van Maco gegeeven, en geloofd hebben, dat hy uit Japan kwam. 't Is mogelyk, dat men uit America, derwaards, Aras overgevoerd heeft; maar 't gaat zeker, dat zy 'er niet oorspronglyk zyn. Naar alle waarschynlykheid, hebben die Schryvers den Rooden Lori, van Oost. Indien, met den Rooden Ara der West-Indien, verward. De groote Roode Ara haalt omtrent dertig duimen in de 'lengte; doch de Staart maakt 'er bykans de helft van uit. 't Geheele Lyf, uitgenomen de Vleugels, is vermiljoen rood: de vier lange Staartpennen hebben dezelfde | |
[pagina 12]
| |
kleur, de groote Vleugelpennen zyn, boven op, schoon blaauw, beneden koperroodverwig op een zwarten grond: op de Middelpennen, is blaauw en groen, aartig ondereengemengeld: de groote Dekveeren zyn goudgeel, in groen uitloopende: de Schoft is van 't zelfde rood als de Rug: de Boven- en Benedendekveeren van den Staart zyn blaauw: vier der Zydpennen, aan elke zyde, zyn blaauw van boven, en alle gevoerd met eene koperroodverwige kleur, helderder, en meer naar metaal gelykende, onder de vier groote Middelpennen: een toupet van fluweelagtige roode pluimen verheft zich op 't Voorhoofd: de Hals is donker rood: eene vliesagtige witte kaale huid omringt het Oog, bedekt de Wangen, en omringt de benedenkaak des Beks, die, gelyk de Pooten, zwartagtig is. Deeze beschryving heb ik vervaardigd naar een deezer van de schoonste en grootste leevende Vogelen. Voor het overige merken de Reizigers op, dat 'er een groot verschil in de kleuren en grootte deezer Vogelen plaats hebbe, naar het onderscheid der Landen, en dat ze zelfs op 't eene Eiland en 't andere ten dien opzigte verschillen. Wy hebben 'er gezien met eene geheel blaauwen Staart, andere met een geheel rooden met blaauwe tippen: in hunne grootte is zo veel ja meer onderscheid dan in hunne kleur; doch de Kleine Roode Aras zyn veel zeldzaamer dan de groote. Over 't algemeen waren de Aras eertyds zeer veelvuldig op St. Domingo. Maar ik zie uit een Brief van den Ridder, dat, zints de Franschen ook de toppen der Bergen in bezit genomen hebben, deeze Vogels 'er veel minder zyn, en de Heer de la borde schryft: op alle de Antilles zyn de Aras zeer zeldzaam geworden; dewyl de Bewoonders ze vangen om ze te eeten, begeeven zy zich na de minstbewoonde plaatzen, en men ziet ze niet in bebouwde streeken. De Roode en Blaauwe Aras onthouden zich in dezelfde streeken, en zyn van dezelfde natuurlyke geaartheden, zo dat, 't geen van deeze gezegd wordt, op geene toepasselyk is. De Bosschen, in vogtige landen, beplant met Palmboomen, zyn hunne geliefdste verblyfplaatzen: en zy leeven voornaamlyk van derzelver vrugt. Doorgaans vliegen zy by paaren, zelden by benden: niet te min vergaderen zy zomtyds in den morgenstond, en heffen eenpaarig een geschreeuw aan, 't welk op een verren afstand gehoord wordt: dit zelfde geluid slaan zy, wanneer eenig voorwerp hun verrast of verschrikt. Vliegende, maaken zy al- | |
[pagina 13]
| |
roos geschreeuw, en van alle Pappegaayen vliegen zy best. Zy trekken over open Velden heen; doch houden 'er zich nooit in op, altoos op hoogten of de opperste takken der Boomen rustende: verre begeeven zy zich om spyze te zoeken; doch alle avonden keeren zy ter zelfde plaatze weder, schoon ze op een myl in 't ronde vliegen om rype vrugten te vinden. Dutertre tekent op, dat zy, door honger geperst, de vrugt eeten van den Mancelinier, die, gelyk bekend is, ter vergif strekt voor den Mensch, en waarschynlyk voor de meeste Dieren; hy voegt 'er by, dat het vleesch der Aras, die van deeze vrugt geëeten hebben, ongezond en zelfs vergiftig is: niet te min eet men in Guyane te Brazil en elders, alle dagen Aras, zonder eenigen hinder, 't zy men daar geen Mancelinier-Boomen heeft, of dat de Aras, overvloedige spyze vindende, welke hun beter smaakt, van de vrugten diens vergiftigen Booms niet nuttigen. Het schynt dat de Pappegaayen in de Nieuwe Wereld even eens waren als alle de Dieren in onbewoonde Landen, gerust, gemeenzaam, en geenzins schuw op 't zien der Menschen, die slegt gewapend en schaars in deeze gewesten, nog geen blyk van hunne heerschappy gegeeven haddenGa naar voetnoot(*). Petrus d'angleria verzekert, dat de Pappegaayen, by de eerste ontdekking van America, zich gemaklyk en bykans met de hand lieten vangen; het schieten verschrikte ze niet, zy vlogen niet weg, schoon andere nevens hun dood nedervielen: zy gaven de voorkeuze aan de Boomen, digt by de huizen geplant, boven de eenzaame Bosschen: en hoewel de Indiaanen ze drie of vier maalen in 't jaar namen, om zich meester te maaken van hunne schoone vederen, deedt deeze geweldenaary hun de wooning hunner verkiezinge niet verlaaten. Aldrovandus heeft zeker, op de goede trouw deezer eerste berigten uit America afgaande, geschreeven, dat de Pappegaayen natuurlyk Vrienden der Menschen waren, of althans geen blyk van vreeze voor hun gaven; zy naderen de hutten en volgen de Indiaanen, als zy die 'er zien intreeden, en schynen vermaak te vinden in de plaatzen | |
[pagina 14]
| |
door deeze vreedzaame Menschen bewoond. - Een gedeelte van dit gerust vertrouwen is nog overgebleeven in de Pappegaayen, door ons in de Bosschen gedreeven. De Heer de la borde berigt ons dit, van die te Guyane: zy laaten, zonder wantrouwen, zonder vreeze, toe, dat men ze zeer van naby nadert, en pison schryft van de Vogelen in Brazil, 't geen men tot de geheele Nieuwe Wereld mag uitstrekken, dat zy weinig loosheids bezitten, en zich op allerlei wyze laaten vangen. De Aras maaken hunne Nesten in de gaten van oude verrotte Boomen, die geenzins vreemd zyn in hun Geboorteland, waar men meer Boomen vindt, door ouderdom omgevallen en rottende, dan jonge en gezonde. Zy maaken, wanneer het gat te naauw is, 't zelve met hun bek wyder, en verzorgen het van binnen met pluimen. Het Wysje broedt tweemaalen 's jaars; doorgaans ligt het twee eytjes volgens dutertre, van grootte als een Duiven ey, en gevlekt als die der Patryzen. Het gebeurt, dat de Aras één of twee eytjes leggen in onze gemaatigde Lugtstreeke. Aldrovandus brengt 'er voorbeelden van by, en de Marquis d'abzac heeft ons berigt, dat eene groote roode Ara by hem drie eytjes te eener broed gelegd hebbe, ze waren onvrugtbaar, doch het Wyfje was zodanig op broeden gesteld, dat men 't zelve een Hoender-ey gaf, 't geen het uitbroedde. Dutertre schryft, dat de jonge Aras twee kleine wormpjes in de neusgaten hebben, en een derde in een klein puistje, 't welk op den Kop komt; dat deeze kleine wormpjes van zelve sterven, wanneer de Vogels veeren krygen: deeze wormpjes, in de neusgaten der Vogelen, zyn niet byzonder aan de Aras, de andere Pappegaayen, en veele andere Vogelen, hebben ze desgelyks zo lang ze in 't nest zyn: men vindt ook verscheide viervoetige Dieren, bovenal de Aapen, die wormen in de neus en andere lichaamsleden hebben. Deeze wormen zyn in America bekend, onder den naam van Macaques Wormen; zomwylen booren zy in den Mensch, en veroorzaaken zeer bezwaarlyk geneesbaare verzweeringen: men heeft Paarden zien sterven aan zweeren door deeze wormen veroorzaakt, 't geen zeer ligt kan gebeuren uit de agtloosheid, waar mede men de Paarden daar te Lande behandelt; men stalt noch rost ze. Het Mannetje en 't Wyfje broeden, beurt houdende, en draagen beide zorge voor de Jongen: zy brengen hun voed- | |
[pagina 15]
| |
zel: zo lang zy oppassing behoeven, blyven Vader en Moeder by elkander, en houden zich niet verre van het nest. De jonge Aras laaten zich gemakkelyk temmen, en, in verscheide Landstreeken van America vangt men deeze Vogels niet dan in het nest, en laat de Ouden ongemoeid: dewyl derzelver opvoeding te moeilyk, en misschien geheel vrugtloos zou weezen. Intusschen verhaalt ons dutertre, dat de Wilden in de Antilles eene zonderlinge manier hebben, om deeze Vogels leevende te vangen. Zy neemen het oogenblik waar, dat zy de afgevalle vrugten op den grond zitten te eeten, omringen ze, en heffen eenslags een vervaarlyk geschreeuw aan, klappen in de handen, en maaken een zo vreeslyk geraas, dat de verschrikte Vogels, het gebruik hunner vleugelen vergeetende, zich op den rug wentelen, om met bek en klaauwen zich te verdeedigen: de Wilden houden hun dan een stok voor, welken zy niet nalaaten aan te vatten, en op 't eigen oogenblik maakt men ze aan den stok vast. - Hy beweert verder, dat zy, schoon volwassen en op die geweldige wyze gevangen, kunnen geleerd worden; doch deeze stukken komen my eenigzins verdagt voor: dewyl alle Aras thans, op 't zien van Menschen, wegvliegen, en althans, op 't hooren van een ontzaglyk geraas, niet nalaaten de vlugt te kiezen. - Wafer tekent op, dat de Indiaanen aan de Landengte van America, de Aras opkweeken gelyk wy de Exters, hun de vryheid geeven, om over dag in het Bosch te gaan, waar uit zy 's avonds altoos wederkeeren; dat deeze Vogels, de stem van hunnen Meester naabootzen, en 't gezang van een Vogel door hem Chicali geheeten. Fernandez vermeldt, dat men ze kan leeren praaten; maar dat zy alles op een ruwen en onaangenaamen toon uitdrukken, dat zy, als Huisvogels gehouden, de Jongen, even als andere Huisvogels, opbrengen. Vast gaat het, dat zy nooit zo goed leeren praaten, als de andere Pappegaayen, en dat zy, tam gemaakt, nimmer zoeken weg te vliegen. De Indiaanen bedienen zich van de Vederen der Aras, om 'er hunne beste Mutzen en andere cieraaden van te vervaardigen; zommigen steeken eenige deezer schoone Veeren door hunne Wangen, en het neusbeen, heen, of draagen ze aan de Ooren. Het vleesch der Aras, schoon over 't algemeen hard en bruin, is niet kwaad om te eeten. Men kookt 'er zeer goede soup van; en de Pappegaayen, in 't algemeen, zyn het Wild, 't welk meest in Cayenne voorkomt, en veelvuldigst tot spyze gebruikt wordt. | |
[pagina 16]
| |
De Ara is, misschien meer dan eenige andere Vogelen aan de Vallendeziekte onderworpen; eene kwaal, veel geweldiger en veel onmiddelyker doodlyk in heete dan in gemaatigde Lugtstreeken. Ik heb een Rooden Ara, een der grootste en schoonste van die soort, my in den jaare 1751, door Madame de Marquisinne de pompadour geschonken, gehad, die twee of drie maalen ter maand de Vallendeziekte kreeg, en, desniettegenstaande, heeft hy veele jaaren op myn Landhuis in Bourgogne geleefd; en zou nog langer geleefd hebben, indien men hem niet gedood hadt. Doch, in Zuid-America, sterven deeze Vogels doorgaans aan de Vallendeziekte, gelyk ook alle andere Pappegaayen, die, in den gevangen staat, 'er even zeer aan onderhevig zyn. Waarschynlyk strekt het gemis van 't Wyfje, en de overvloed van voedzel om ze die kwaale aan te brengen, tegen welke de Wilden, die ze in hunne hutten onderhouden, om handel met de Veeren te dryven, een zeer eenvoudig middel hebben uitgevonden: naamlyk met hun het uiterste eens Vingers af te snyden, en 'er een truppel bloeds te laaten uitvloeijen; de Vogel schynt op 't eigen oogenblik geneezen; dit zelfde middel helpt verscheide andere Vogels, die, in den opgeslooten staat, aan dezelfde toevallen onderhevig zyn. In de Volkplantingen noemt men deeze Vallendeziekte de Kramp, en verzekert, dat ze alle Pappegaayen, als zy opgeslooten op een yzeren stok zitten, overkomt, waarom men zorg draagt om ze een houten te geeven: deeze byzonderheid, die algemeen erkend wordt, schynt aan te duiden, dat dit toeval, 't welk in eene geweldige trekking der zenuwen bestaat, veel overeenkomst heeft met de Electriciteit, welker werking, gelyk bekend is, veel sterker is in yzer dan in hout. De Blaauwe Aras vermengen zich niet met de Roode, schoon zy zich in dezelfde streeken onthouden; zy beoorlogen elkander ook niet. Zy hebben iet onderscheidens in de Stem; de Wilden onderscheiden de Roode en Blaauwe Aras, zonder ze te zien, enkel uit het geschreeuw, en willen dat de laatste het woord Ara zo duidelyk niet uitspreeken. De Groene Ara is zeldzaamer dan de Roode en de Blaauwe, ook veel kleinder, laat zich ligt temmen, leert gemaklyker praaten, en drukt zich onderscheidener uit dan de twee andere soorten, schoon zyn geschreeuw bykans | |
[pagina 17]
| |
het zelfde is, alleen zo sterk niet, en wordt het woord Ara, door hem zo nauwkeurig niet voortgebragt. Men wil, dat bittere Amandelen den Pappegaayen doodlyk zyn; doch ik heb 'er geen proeve van; alleen weet ik, dat Pieterselie, waarop zy zeer gesteld schynen, zelfs in eene kleine hoeveelheid, hun groot kwaad doet: zo ras zy 'er van gebruikt hebben, loopt 'er een dikke lymerige stoffe hun ten bek uit, en zy sterven binnen een of twee uuren. Den zwarten Ara hebben wy niet kunnen bekomen, en is alleen bekend by de Wilden van Guyane; enkel weeten wy, dat deeze Vogel van de andere Aras verschilt door eenige natuurlyke geaartheden. Hy komt nimmer naby de bewoonde plaatzen, zich onthoudende op de hooge en dorre bergtoppen. De laet schynt van den zwarten Ara te spreeken, onder den naam van Araruna of Machao: hy tekent op, dat de kleur zwart is, doch zo schoon met groen gemengeld, dat hy in den zonneschyn heerlyk schittert. Hy voegt er by, dat deeze Vogel geele Pooten, den Bek en Oogen rood heeft, en zich alleen in 't binnenste gedeelte des Lands onthoudt. |
|