Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Nasporing der oorzaken, waar uit der menschen zorgeloosheid, omtrent hun onvermydelyk sterflot, en deszelfs gevolgen, voortspruite.Zo dikwyls de vergankelykheid en broosheid van 's Menschen leeven, en het oneindig aanbelang dat ieder heeft, om zig zeker te stellen van eene goede uitkomst, by de verwisseling van dit ondermaansche Toneel, onder myne aandachtige overdenking valt, kan ik my nimmer eene gegronde en rechtmatige verwondering onttrekken, dat de Menschen in het gemeen, omtrent die zaken, zo onverschillig verkeeren, als de daaglyksche ervaring duidelyk doet zien: daar het toch eene erkende waarheid is, dat ons verblyv op deeze Waereld geheel onzeker, en 'er slechts één stond, zo kort van duur, als wy eenigzins aan onze verbeelding, een aanzyn, kunnen voorstellen, nodig is, om ons van staat te doen veranderen. Immers! heden, dit ogenblik, leert men, - het volgende, is men reeds de eeuwigheid ingestapt. Onzeker, gansch onzeker, is de mensch omtrent den tyd van zyn verscheiên; en ontegenzeggelyk zeker, daar en tegen, is het, dat de Mensch eens moet sterven. leder gaat en nadert onverhoeds tot den dood; en niemand weet, wanneer die verwisseling ten zynen opzichte zal voorvallen. Zo is men gezond, en welvernoegd, - en straks trevt de doodschigt het in weelde badend hart. Zo min als deeze waarheid kan gelochend worden, zo erkend is ook, de verandering, welke de dood ten gevolge heeft. Want met den stilstand van het bloed in onze aderen, is ons eeuwig lot te gelyk bepaald. Geluk, of ongeluk, is het deel dat we verkrygen. Gevolgelyk moet ieder geredelyk toestemmen, dat deeze zaak van zulk eene waarde is, dat ze de bepaalde opmerkzaamheid van redelyke wezens vordert. En nochtans, men ziet geene zaak ter waereld met minder trouw en rechten yver behandeld. Het aflopen van een Jaar, en de intrede in een nieuw, dat men begint, doet nog wel eens een ogenblikkelyk aandenken aan den dood in het gemoed opryzen; - de snelheid des tyds, - | |
[pagina 2]
| |
het weinige vergenoegen des leevens, - het onbestendige van de grootste vermaken, - doet het aandenken aan deeze waarheden nog wel eens boven komen; - 't verlies van goede vrienden en bekenden laat zomtyds ontzachelyke treden van angstvalligheid en bekommering na; - de wrange nasmaak van zondige bedryven wond zoms wel eenigermate het hart, en doet een-besluit geboren worden, om anders en beter te leeven. - Dan hoe ras wordt 't een en ander weder vergeeten, - en hoe spoedig keert men niet te rug, tot de oude bedorven paden. Billyk kan men vragen, van waar toch die on erschilligheid in de meeste Menschen, waar door zy hun eigen geluk verwaarlozen? Het luid in der daad zeer vreemd, dat schepzelen, begaast met verstandige vermogens van Geest, en vatbaar gemaakt voor geluk, dermate onbedachtzaam verkeeren; dat ze het aandenken aan de eeuwigheid, en eene voorbereiding voor dezelve, door een gelovigen en ootmoedigen wandel, uit het oog verliezen, en niet beoeffenen. De volgende aanmerkingen, zo ze al nie strekken kunnen, om dit stuk geheel van zwarigheid te ontheffen, zullen ten minste de werkzaamheid van veele Menschen ten dien opzichte afmalen, en dienen kunnen, tot aansporing van eene meerdere betrachtinge des doods. Het is zeker, dat het voortreffelykste Schepzel deezer Aarde, de Mensch, door de Almacht, met een wys oogmerk, zodanig is geschapen, dat hy voor een gedeelte stoffelyk, en voor een ander deel onstoffelyk is; en dat deeze twee, anders geheel strydige wezens, zo nauw met den anderen zyn verbonden en verëenigd, dat zy op eene onbevattelyke wyze weêrkeerig op elkander werken. Men kan zeggen, dat dit ten oogmerk heeft: Voor eerst, om, daar door, die beiden vatbaar voor verhevene bespiegelingen, - en tevens geschikt te maken, tot het gebruiken van een onzondig genot der aardsche goederen en derzelver vermaken. Want de Geest, als Geest, asgezonderd van het lighaam, kon geen gebruik hebben van de voortbrengzelen der aarde; - terwyl het lighaam als lighaam, zonder den Geest, geene verstandige bespiegelingen, ter eere van zyn groten Maker, zoude kunnen vormen, en dus buiten denzelven versteeken zyn, van al de verlustigingen, die van een Geestelyken aart zyn. Ten tweede, om dat de Mensch zynen Formeerder in ziel en lighaam beiden, op eene redelyke wyze, zoude dienen. Hy is mitsdien gescha- | |
[pagina 3]
| |
pen, om zyn hart, als een geurig wierook van dankbaarheid, zynen Schepper toe te wyên en op te dragen, en alle zyne verrichtingen tot deszelfs eer en grootmaking te doen uitlopen. De Waereld, hem ter woning toegeschikt, is hem niet verleend, op dat hy alle zyne vermogens zoude opöfferen, aan de najaging, van de afwisselende, en veeltyds zondige vermaken, die ze hem oplevert; neen! - Hy moet zyn tegenwoordig verblyv aanmerken, als een geschikten proeftyd, em zig te bereiden, en, door den Goddelyken bystand en genade, te bekwamen, tot het bezit van een volmaakter en duurzamer gelukstaat. Het geen dan dat de Mensch op deeze Waereld bedoelen en zoeken moet, is de verzekering zyner zaligheid. Hy moet, behalven zyne noeste pogingen aan te wenden tot het verkrygen van een eerlyk bestaan, beögen die heerlykheid welke den Mensch is toegezegd, en alleen de echte bron van ware vreugde verschaft. Deeze, ja deeze alleen, moet het grote voorwerp zyn, van 's Menschen onveranderlyk zoeken! Hier van moet men trachten eene gegronde hoop te verkrygen. Dan het zal nodig zyn, na deeze vaststellingen, te onderzoeken: - of de Menschen in het algemeen de waereld als zodanig een staat van voorbereiding aanmerken; om, by wettigen gevolge, daar uit af te leiden, dat een tegengesteld gedrag, en beschouwing van zaken, natuurlyk de gedachten des doods moet verschuiven en verbannen. En dit gedeelte zal zeer kort kunnen zyn, om dat veele Menschen, door hun gedrag, tot zo veele getuigen verstrekken, dat zy van deezen leevensstand gantsch andere denkbeelden vormen; en hieröm kan ik, met my op de ondervinding te beroepen, een breedvoerig betoog afsnyden. Immers! Hy die met allen mooglyken yver bejaagt, de dartelheid en uitspattende ongeregeldheden, en zyne driften den ruimen teugel viert, door, in plaatze van ze te bestryden, dezelve meer en meer aan te wakkeren, - bevestigt buiten kyf, met de daad, dat hy op de waereld, met versmading van het waar geluk, een genoegen zoekt te bekomen, dat ze hem niet geeven kan. Hy bepaalt alle zyne vermaken tot dien verbazend nauwen kring van dit kortstondig leeven. - Hy zoekt geen meerder troost en vergenoegen, dan dit ondermaansche opgeevt; en tracht daaröm niets onbeproefd te laten, wat maar eenigzints den naam draagt van blydschap en vreugd. Zouden zulke Men- | |
[pagina 4]
| |
schen de gedachten des doods veel vernieuwen? kunnen zy met die waarheid - het is den Mensch gezet te sterven, - zig verkwikken? Immers neen! want de dood is hun het yslykste schrikmonster, als die, door zyne vernielende macht, alle hunne gewaande genoegens doet eindigen. Zou dit hun dan tot genoegen kunner zyn, den tyd des doods te verbeiden, daar zy geen ander middel kennen, om uit het bezit van hun luidruchtig vermaak gesteld te worden, dan juist den dood zelven? neen, zoo lang men geen waar belang stelt in de gegronde hoop op een beter leeven, is het onmooglyk dat de Mensch het aandenken aan dood en eeuwigheid kan aankweeken, en bevorderen. En dit zal te klaarder worden, als men hier bydoet: dat de Mensch te zeer ingenomen is met het tegenwoordige, zig aan het gebruik daar van verslaavt, en de belovte van het toekomende, zo ver uit het oog verliest, dat men, ter verkryging van het laatste, het zinnelyk genoegen niet wil opöfferen. De Mensch is, buiten tegenspraak, op de waereld in een allerheerlykst Lustpriëel geplaatst. Alles waar toe de begeerte zig opgewekt vind, levert ze op. Al wat de zinnen kan streelen, komt uit haren boezem voort. De voorspoedige Mensch leid daar een rustig, vrolyk leeven. Hy vind 'er al dat geen waartoe zyne natuurlyke zucht zig bepaalt. Dit alles, in plaats van een rechtaarte dankbaarheid te bewerken, en 'er de genieters door op te sporen, om te zoeken naar een bestendig genoegen, - strekt maar al te dikmaals om veeler herten, daar door, aan deezen tegenwoordigen staat onlosmaaklyk te verbinden; 't welk deeze onheilige vruchtbaarheid voortbrengt, van onvatbaarheid voor waar geluk, en toestemming aan iets, dat het tydelyke overtrevt, en niet daadlyk onder de zinnen valt. Waarlyk, daar door, stellen zommigen, in het ondermaansche, reeds het bezit van een Hemelvolmaaktheid; en dit verblind zodanig de vermogens der ziel, dat de gedachten van eene toekomstige verbetering geheel uit het hart, en uit het oog, verloren word. De meesten derzulken denken al ras, dat ze niet beter kunnen zyn: en om wat reden zouden ze dan hunne gedachten vermoeijen met verandering en verwisseling? Onze natuur is te schielyk met het tegenwoordige zo zeer ingenomen, dat men met de vereischte zorg, omtrent het toekomende, niet verkeert. Het daadlyk bezit wil men niet | |
[pagina 5]
| |
overgeeven, voor een beter, dat beloovd word. Schoon dat men dikwerf de onvolmaaktheid van 's waerelds uitmuntendste voordeelen beproeve, - men is 'er zo aan gehegt, dat men niet afstaat, ze op nieuw te beproeven. Steekt in het een iets onvermaaklykst uit, - men leert 'er het onvolmaakte niet door kennen, - maar zoekt slechts eene verandering van Toneel, waar op weder, voor een tyd, het schynschoon ten toon gespreid is, met verberging van de bittere inmengzelen, die het by de uitkomst achter laat. Zo handelt de Mensch; zich aanhoudend beyverende, om het vermaak te doen duuren, en om het met alle vermogens en krachten eene onafgebroken bestendigheid te geeven. Dog hoe ydel en vruchteloos deeze pogingen zyn, heeft de wyste aller Koningen, reeds aangeduid, wanneer hy al het ondermaansche bestempelt, met deeze verwonderlyke tekening: Ydelheid der Ydelheden! 't is alles Ydelheid! En 't is waarlyk zo: - al veranderde elk ogenblik 's waerelds vermaak, - al ontsloot zig telke, stond eene nieuwe bron van vrolykheid, - nog zouden ze den Mensch niet voldoen kunnen; vermits ze niet genoegzaam zyn, om de zucht en begeerte na volmaakter bezitting, die in alle Menschen geplaatst is, te vrede te stellen: - want deeze strekt haar uit tot het oneindige. Maar veele Menschen, die niet bezeffen de natuur, noch den aart, van het geluk, waartoe hunne stille genegenheid uitgaat, - trachten dezelve te vrede te stellen, door eene opeenstapeling van tydelyke zoetigheden; 't welk, door een daadlyk gebruik, geheel hunne zinnen bekoort, en den glans en luister der bovenmaansche gewesten uitdoovt. Dus jammerlyk vervoert hen de natuurlyke drift tot tydelyk genoegen, en de kwelling van de dierlyke genegenheden, tot het verband aan de tastelyke voorwerpen. En dit neemt hand over hand toe, naar mate alle Godsdienstige verlustigingen verbannen worden. Het ydel denkbeeld der Menschen toch is, dat de Godsdienst geen ware vrede des gemoeds, maar integendeel somberheid van Geest, en stage onrust verschaft; en mitsdien, dat bereiding tot de eeuwigheid, - Gods wil te gehoorzamen, en zyne geboden te volbrengen, - alléén ingerigt zyn, om een recht genoegen te storen, en dus angstvallige vrees en bekommernis veröorzaakt. Dog geheel ten onregte! Deugdzaam en Godvruchtig te zyn, is de eenige weg om eene stille kalmte, - eene ware blydschap, - en | |
[pagina 6]
| |
een onäfgebroken vermaak te smaken, - als mede om de hoop op eene zalige onsterfelykheid te gronden. Buiten Godsdienst is alles akelig, - alles onrust, kwelling, en eene Heidensche onzekerheid; - maar in den dienst van God is alléén de ontembare bogeerte onzer zielen te voldoen. Door den Godsdienst, - ja door deezen alléén! - leert men sterven, en zig kloekmoedig tot den dood schikken. Trouwens zy, die ware Godsvrucht beminnen, verheugen zig in de waarheid van Jobs getuigenisGa naar voetnoot(*) dat, daar de Mensch zat van onrust is, zyne dagen kort zyn. Getuigen! zo veele Heiligen, waar van in den Bybel gewaagd word. Zy verlustigden zig in, en verlangden na, hunne ontbinding. Om wat reden anders, dan om het vooruitzigt van eene heerlykheid en geluk, dat als dan eerst een begin neemen zoude? Met een wakker gemoed, - met eene christelyke grootmoedigheid, - zagen zy hunne lighamen afneemen, - de kragten bezwyken, - en hunne graven als vredige rustplaatzen in gereedheid brengen; want de akeligheid des doods was geweeken, en zy vestigden hun geloovs-oog ver over den kring van hun toenmalig bestaan. Kom hier dan, en nadert de doodsbedden der Gelovigen, gy die den Godsdienst klein acht, en deszelvs vruchten versmaad! - Spiegel u aan hen! en leer van hen, door de beoeffening van den waren Godsdienst, u tot den dood bereiden! Geloov tog, op hunne voorbeelden, dat niets buiten den Godsdienst u kan gelukkig maken. Want zeg my, wat anders dan de blyde hoop die zig in hen verlevendigde, kon hen zo bemoedigen tegens den natuurlyken afkeer des doods? Dit blykt uit de gronden, waar uit Job, Paulus, en zo veele anderen, de stov hunner roemtaal ontleenden, Gronden! die nergens dan in den Godsdienst zig opdoen! en die dus niemand weet, dan hy die den Godsdienst kent! Geen wonder derhalven, dat een liefhebber der waereld ziddert op de gedagten des doods! En om dit te overwinnen, moet de Godsdienst over de oude liefde, de liefde tot de waereld, zegepralen! Elk gruûwt natuurlyk tegen den dood: ze heeft buiten kyf iets akeligs en aandoenlyks: maar de Mensch weet, den dood te ondergaan is zyn lot: hy is dus verplicht zig tot den dood wel te gewennen, - daar aan steeds te denken, - en zig zelv' zo te gedragen, dat hy onvertzaagd den dood ieder ogen- | |
[pagina 7]
| |
blik kan afwagten. Gelukkig by die met dit gevolg zig den dood daaglyks voor ogen stelt! Hy word niet afgeschrikt door de akelige verbeeldingen, en ontrustende denkbeelden, die in den beginne deeze overweegingen verzellen: neen! Hy overwint die, en verblyd zig over zynen wederstand: want 't is zeker, dat hem, die eerst tot de doodskameren treed, eene treurige aandoening wedervaart; doch deeze verandert in eene aangenamer ontwaarwording, wen men den dood begint te beschouwen, als het middel, dat dient, om den Christen in het bezit der zaligheid te stellen; het welk de Eindpaal van zyn geluk uitmaakt. Van wat aanbelang is het dan niet, dat elk door den Godsdienst zoekt ontheven te worden van die verblindende beguichelingen, die hem zyn waar belang doen verzuimen, en verwaarlozen de middelen die daar toe leiden. De tyd, hoe lang men te leeven heeft, is onwis, - dus behoort ieder noodwendig zig zelven zeker te stellen voor eene goede uitkomst. Dan hier hapert het veelen, - en wel het grootste aantal, - dat men zig gerust stelt, met de hoop op een langer leeven, - en een uitstel of verwyl van den dood. En dit heeft men als de laatste reden, waarom men in 't algemeen zo weinig aan den dood denkt, aan te merken. Treed in de hut van een afgeleevden Gryzaart, - die, gebukt onder het gewigt zyner jaren, geen bezef byna van zyn aanweezen meer heeft, - wat minder dan den dood overpeinst hy! en niets dat hy minder te gemoete ziet! Vergezel de geenen die in de kracht hunnes leevens zyn, en manbare jaren bereiken, zouden zy in dat tydperk om den dood denken? neen, deeze suffende gedachten worden bespaard tot meerder jaren; - dien bode van schrik verwagten zy nog geenzints, - en waartoe dan zulke sombre bespiegelingen? Beschouw de Jongelingschap! laat uwe aandacht weiden over hunne daden, - geev met opmerkzaamheid acht op hunne verrichtingen, - en dit alles zal u moeten overreeden, dat zy geen vrees hebben dat de dood hun zal ontrusten. Nergens, in wat deel ook van het leeven, word de dood verwagt. Elk stelt het uur van zyn verscheiên zo ver uit, als of het van zyne beschikking afhing. 't Is of ieder meent, hy zal het langste leeven. Komaa nu of dan, eene ongesteldheid de leeme hut bestormen, - vallen hevige Koortzen op onze zwakke gestellen aan, - beroeren verschrikkelyke ziekten de werking onzer lighamen, - wie heest moeds genoeg, hem, die | |
[pagina 8]
| |
daar door aangetast is, voor den dood te waarschouwen; terwyl al veelmaal deeze ernstige redenen ten kwade geduid worden. De gedachten des Doods bekommeren zelvs weinig Menschen op hunne ziekbedden. 't Is in der daad, of men zig in het gemeen vleit door buitengewone middelen van de aantocht des doods gewaarschouwd te zullen worden: ten minsten dit is waarachtig, dat elk de overdenking des doods verwydert, om dat hy den dood minst verwacht. Yder deezer aanmerkingen waren ligtelyk breeder uit te breiden: - dog het gezegde is genoeg, om te doen zien, van waar de zorgeloosheid der Menschen omtrend den dood, en het geen na denzelven van hun worden zal, ontstaat. Het komt 'er na dit alles op aan, om eenige middelen aan de hand te geeven, die van vrucht zyn kunnen, om de gedachten des doods te verleevendigen en dien in aandenken te doen zyn; waaromtrent ik nog kortlyk 't een en ander zal opmerken; doch 't welk ik tot eene volgende gelegenheid zal uitstellen. |
|