eene doorloopende ontvouwing van de voornaamste leerstellige waarheden, naar de algemeen aangenomen begrippen; met een aandrang van derzelver omhelzing door een werkdaadig geloof, blykbaar in de betragting van Gods geboden; byzonder in God en den Naasten lief te hebben, ter verheerlykinge van den Allerhoogsten. - In een daaraan volgend gedeelte komt de Zedeleer bepaalder in aanmerking, en de Onderwyzer legt het' er byzonder op toe, om den Leerling de kennis der pligten jegens den Naasten in te boezemen, hem op te leiden tot de betragting der wederkeerige pligten, en hem een indruk te geeven van 't geen hy omtrent zigzelven in agt heeft te neemen. - Vervolgens gaat hy met den Leerling over tot de beschouwing der Huishoudlyke belangen; hem aantoonende hoe men zig in zyn tydlyk beroep, en 't geen daar toe betrekking heeft, behoore te gedraagen, zo met opzigt tot het Land zyner inwooninge, als met betrekking tot zigzelven; om langs dien weg het algemeene nut, en zyn byzonder welweezen, te behartigen. - Eindelyk vestigt hy, in het laatste gedeelte, het oog op de Staatkunde, om zynen Leerling een algemeen denkbeeld van de Staatsgesteltenis van ons Gemeenebest te geeven; hem te doen opmerken, wat wy van onze Landsbestierderen pligtmaatig hebben te wagten, en hoe wy ons ten hunnen opzigte hebben te gedraagen. Daarbenevens brengt hy hem voor den geest de opkomst van ons Vry Gemeenebest; deszelfs redding uit eene slaafsche een hoofdige regeering; de verpligting daar uit ontstaan; het geluk dat wy onder onze tegenwoordige regeerings vorm genieten, en de voordeelen die daaraan verknogt zyn. Hier onder moet, gelyk hy ten laatste toont, de Vryheid, die ons het genot van alle de overigen verzekert, ons het dierbaarste van allen zyn; des we daarvoor, naar eisch der omstandigheden, goed en bloed veil hebben. By die gelegenheid prent hy zynen Leerling in, dat de heiligste van alle de pligten, welken den mensch, na den
Godsdienst, opgelegd zyn, is, de liefde tot het vaderland. - ‘Want, zegt hy, het Vaderland is, onder alle de menschlyke maatschappyen, die geene, in dewelke ons de Voorzienigheid heeft doen gebooren worden, en aan dewelke zy ons dus zelf verplicht en verbonden heeft, door ons, onder deszelfs hoede, en in deszelfs schoot, te doen gebooren worden, opvoeden, veilig woonen en al het goede genieten, dat zy ons, in deeze waareld