Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNeerlands Heldendaaden ter Zee, van de vroegste dagen af, tot op den tegenwoordigen tyd. Tweede Deel. Te Amsterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V.v.d. Plaats, 1783. De beide Deelen, 880 bladz. in gr. 8vo.Het Vervolg van dit Werk beantwoordt volkomen aan 't voorgaande, en dus aan 't geen wy van deszelfs uitvoering alvoorens gezegd hebbenGa naar voetnoot(*); weshalven het niet noodig zy op de inrigting en behandeling der hier in voorgestelde Zeebedryven, die onzen Landzaaten ter eere strekken, stil te staan. Alleenlyk hebben wy den Leezer nopens dit Geschrift nog te melden, dat het thans voltrokken is, en in de laatste bladen een verslag geeft van de manmoedige verrigtingen der Zeehelden onzer dagen; die toonen, dat het, hoe gegrond men ook anders over de weêr-en werkloosheid van 's Lands Vloot klagtig valle, den Lande niet ontbroken hebbe, aan Mannen, wier dapperheid geen Krygsgevaaren ontzag, en die door hun beleid te over bekwaam waren om den Vyand tegenstand te bieden: zo dat ze niet dan door overmagt bezweeken, en met gelyke magt, ja zelfs met merkelyk minder magt, den Vyand konden doen deinzen. Zulks getuigen de hier bygebragte verhaalen van 't gevegt van Kapitein dedel den jongen, in 't jaar | |
[pagina 345]
| |
1762; der gevegten van de Kapiteins satinck en van volbergen, mitsgaders den gevaarlyken togt van Kapitein de roock; het gevegt van den Schout by Nagt krul; dat van de Kapiteinen melvill en oorthuis, allen voorgevallen in 't jaar 1781, gelyk ook van den vermaarden Zeeslag van den Schout by Nagt zoutman, tegen den Engelschen Vice Admiraal parker, by Doggersbank, den vyfden van Augustus 1781; met welks melding de Schryver van dit Geschrift, zyne taak dus ten einde gebragt hebbende, zynen arbeid zeer gepast in dezer voege besluit. ‘Zie daar, waarde Landsgenooten de beschryving van den eenigen doch roemryken Zeeslag, welke in deezen oorlog tegen den Brit gevoerd is. Wy zagen, in het beloop deezes Werks, hoe zeer onze Landaart, in heldenmoed en dapperheid ter Zee, ten allen tyde heeft uitgemunt; wy zagen dat het tegenwoordig geslacht van zyne Voorvaderen niet ontaart is, dat het zelfde bloed nog in zyne aderen stroomt, welk den trotschen Engelschman meermaalen van schrik, zelfs in zyne schuilhoeken, deedt beeven, en dat slechts de gelegenheid ontbreekt, om zynen wrevel te snuiken, en hem met schande naar zyne kusten te verjaagen. Indien de oorlog mogt voortduuren, vleyen wy ons, dat onzen Leezeren nieuwe stof van vreugde over het gelukkig handhaaven van de eer van Nederland verschaft zal worden; de tegenwoordige tyden doen ons zulks met een gegrond vertrouwen hoopen. Indien echter het zwaard wordt in de schede gestoken, en de vrede een einde maakt aan alle vyandlyke ontmoetingen, dan zal de laatste Zeeslag, de slag by Doggersbank, geen onaanzienlyk einde maaken aan die reeks van schoone Heldendaaden, waardoor zich dit Gemeenebest achtbaar heeft gemaakt in het oog van alle volkeren op den ganschen aardbodem.’ |
|