Het goed uitzigt van Nederland in de ongelukken des Oorlogs, in eene Bedestond uit Jez. LIV. 16, 17a. Door Johan Claessen, Kerkleeraar te Leerdam. Te Utrecht, by de Wed. J.v. Schoonhoven, 1782. In gr. octavo, 30 bladz.
Naer luid van het Prophetisch voorstel, Jez. LIV. 16, 17a, leid de Eerwaerde Claessen ons op, ter beschouwinge van God, als magtig en genegen, om de aenslagen der Vyanden, ten verderve van zyn Volk, te verydelen; 't welk hy dan voorts op den staet van ons Vaderland overbrengt; met een aendrang van de vereischte plichtsbetrachting, om op die gunst des Albestierders te hoopen. Dit doet hem, voor hy tot het Gebed overgaet, dit gunstig Tafereel schetsen; 't welk God geve, dat wy eerlang, daedlyk, mogen aenschouwen!
‘Openbaare en heimelyke Vyanden mogen alle vermogens en listen te werk stellen; de Heer zal 'er in blaazen; hy zal voor ons stryden; onze Vlooten zullen, haastig in orde gebragt, den ouden roem der Nederlanderen doen herleeven; onze schade zal wederkeeren, en het licht van voordeelen zal ras aanbreeken. - Onze Zeehelden, aangevuurd door de oude voorbeelden van dapperheid, zullen met de overwinninge wederkeeren. - De Vyand zal genoodzaakt worden, om dat volk, t welk hy zoo onrechtvaardig aangerand heeft, den Vrede te vraagen; eenen Vrede, die de Nederlandsche Jaarboeken vercieren zal; en de Nakomelingen zullen zeggen: ‘zoo verandert het: Onze Voorvaders, die in 't eerst slap scheenen te