Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen over het Oosten, uit Reisbeschryvingen, tot opheldering der H.S. door Th. Harmer. Uit het Engelsch in 't Hoogduitsch, en uit deeze laatste taal in 't Nederduitsch vertaald, en met aantekeningen uit J.E. Faber's Archaeol. en andere Schryvers vermeerderd. Vyfde en Zesde Deel. Te Utrecht, by G.T.v. Paddenburg. In gr. octavo 450 bladz. behalven het Voorbericht en de Bladwyzers.Gemerkt de Heer Harmer zyn leerzaem Geschrift, by ene vernieuwde Engelsche uitgave, met verscheide aentekeningen en ophelderingen vermeerderd heeft, zo is men, hier te Lande, niet oneigen te rade geworden, om die vermeerderingen by een te verzamelen, en afzonderlyk ter drukperse te brengen. Hier door verkrygen de bezitters der Nederduitsche uitgave mede, 't geen ter meerdere volmaektheid | |
[pagina 7]
| |
van 't oorspronglyke dient; en deze twee bykomende Deelen, die de daer in voorgedragen opmerkingen volledig behelzen, met aenwyzing van de plaetzen, tot welken zy, in de Nederduitsche vertaling, betrekking hebben, brengen dus dezelve ook tot de vereischte voltooijing. 's Mans latere oordeelkundige opmerkzaemheid, onder het lezen van latere berichten, evenaert zynen voorigen arbeid; en de Lezer, die met vrucht zyne vroegere aentekeningen heeft nagegaen, zal ook in dezen verscheiden leerzame byzonderheden ontmoeten. Tot een stael hiervan diene de volgende nieuwe aenmerking, over der Arabieren gewoonte van de melk, niet met lepels, maer met de bloote hand, uit den schotel te scheppen, en dus aen den mond te brengen. ‘De Arabiers, zegt hy, zijn niet gewoon hunne melk met lepels te eten. Zij steken de handen in de melk, welke, in eenen houten schotel, voor hen staat, en zo slurpen zij dezelve uit de vlakke hand. De bruin zag vijf of zes Arabiers op deze wijze, aan den Nijl, toen hij op dezen vloed naar Cairo voer, met elkander melk eten. Maar zulks is, in deze landen, iets gemeens; gelijk dan ook d'arvieux meld, dat zy hunne saussen en soepen op dezelfde wijze etenGa naar voetnoot(*). Men kan, niet zonder grond, vermoeden, dat deze gewoonte te voren ook onder de Jooden heeft plaats gehad, en dat salomo op dezelve zinspeelt, wanneer hy Spr. XIX. 24. zegt: “Een luijaart verbergt zijne hand in den schotel, en brengt dezelve niet weder aan zijnen mond.” De Engelsche vertaling heeft wel in zijnen boezem, [en zo ook de Nederd. Vert. in den boezem,] en arias montanus vertaalt het door oksel. Doch het is bewezenGa naar voetnoot(†), dat dit woord anders overal eenen pot, of eenen schotel of iets anders van dien aart betekent, en alleen in den oneigenlijken zin van den boezem of van den oksel kan genomen worden. De reden, waarom de geleerden van de eigenlijke betekenis van dit woord afgeweken zijn, en het zelve in eenen oneigenlijken, en men zou wel mogen zeggen wonderlijken, zin genomen hebben, is mogelijk deze; wijl zij zig niet hebben kunnen verbeelden, wat het zeggen wil, de hand in den schotel verbergen; en wijl zij zig inbeelden, dat tusschen eenen schotel of oksel en den boezem eenige gelijkheid zweefde. Maar het geen zo duister was, | |
[pagina 8]
| |
maakt deze omstandigheid, door de reizigers opgemerkt, duidelijk. De luijaart, na dat hij zijne hand, die hij met melk of soep gevuld heeft, aan den mond heeft gebragt, doet zulks niet ten tweedenmaal; ja wanneer hij dezelve dadelijk in de melk, of in de soep gedoopt, en ze daarmede bedekt heeft, zo is hij te traag, om ze weder daar uit te trekken, en aan den mond te brengen. Voorzeker een welgetroffen schilderij, maar geheel in den Oosterschen smaak. Hierbij komt nog, dat salomo deze spreuk, met eenigzins veranderde woorden, Cap. XXVI. 15. herhaalt, maar nogthans het woord, dat door boezem vertaald is, behoud. Hieruit schijnt te blijken, dat hij het zelve niet in zulk eenen verren en oneigenlijken zin genomen heeft, als men zig ingebeeld heeft; aangezien het eigenlijk woord, dat van dit geheel onderscheiden is, op andere plaatzen gebruikt word, waar van de hand, die in den boezem steekt, gesproken word, voornaamlijk Ps. LXXIV. 11. Maar het zou misschien kunnen schijnen, dat het gedeelte der geschiedenis van gideon, waarin getoond word, dat zeer weinigen genegen waren, om op deze wijze water te drinken, ons in den weg ware, om dit berigt van de hedendaagsche Arabiers op de oude Israëllers toe te passen. “En de heer sprak tot gideon, het volk is nog te veel in getal. Leidze af naar het water, en ik zal ze u aldaar beproeven. Al wie met zijne tong het water lekt, gelijk een hond lekt, stelt dien alleen: desgelijks dien, die op zijne kniën valt om te drinken. Toen was het getal der geenen, die gelekt hadden, door hunne hand aan den mond te brengen, drie honderd man; maar al het overige volk had knielende getrokken.” Rigt. VII. 4, 5, 6. Indien het onder de Israëllieten zulk eene gemeene wijze was geweest, de vloeibaare dingen uit de vlakke hand te drinken, gelijk zulks bij de Arabiers nog tegenwoordig geschied, zou dit wel een geschikt middel geweest zijn, om hun getal merklijk te verminderen? Zouden 'er onder tienduizend man maar driehonderd geweest zijn, die lekten? Deze tegenwerping heeft wel eenigen schijn, doch is zonder grond. De Arabiers lekken hunne melk en hunne soep, maar niet hun water. D'arvieux meld veel meer integendeel, dat zij, na dat zij gegeten hebben, van tafel opstaan, en eenen goeden dronk uit eene aarden waterkruik doen, of, bij gebrek van dezelve, uit eenen lederen zak, dien de een den anderen naar de rij over- | |
[pagina 9]
| |
geeftGa naar voetnoot(*). Weinigen der Israëllers, wanneer zij, volgens gewoon gebruik, hunne melk en hunne soepen uit de handen slurpten, gelijk de Arabiers, zouden genegen geweest zijn, het water op dezelfde wijze te lekken; bijaldien zij nog daarenboven op die wijze dronken, als de hedendaagsche Arabiers. Twee aanmerkingen zullen dit stuk van gideon's geschiedenis volkomen ophelderen. Voor eerst, dat de Oostersche volken niet gewoon zijn staande te drinken. Busbeck, de keizerlijke gezant te Konstantinopel, bevestigt dit in zijne bekende brieven zeer duidelijkGa naar voetnoot(†). Ten tweeden, dat het lekken met de hand de schielijkste wijze van te drinken is. D'arvieux merkt dit uitdruklijk aan, in zijne naauwkeurige beschrijving der Arabiers van den berg Karmel, en meld, dat dit veelligt de reden is, waarom de lepels bij de Arabiers doorgaans niet geagt worden; naardien het zeer vreemd zou staan, indien iemand onder de geenen, welken zig allen van de handen, in plaats van lepels, bedienen, met eenen lepel wilde eetenGa naar voetnoot(§). Voor dat ik deze plaats van busbeck gevonden had, wist ik mij in eene bijzondere omstandigheid der geschiedenis van den Joodschen Rigter niet te schikken; dat al het overige volk neerknielde, om water te drinken. De zaak kwam mij zo voor, als wilden zij eerder die houding aannemen, welke men moet hebben, als men het water wil lekken, dan iet anders; wijl ik mij verbeeldde, dat de woorden wilden zeggen, dat zij aan den kant van het water nederknielden om te drinken. Maar de zaak is nu zeer klaar. Driehonderd man dronken, zo dra zij bij het water gekomen waren, zo haastig, als zij maar konden, om zonder vertoeving gereed te zijn, om gideon te volgen. Het overig gedeelte schepte het water met aarden kruiken, of lederen flessen, of met eenig ander vat; en terwijl zij zo nederbukten, dat zij met elkander op hunne hielen en kniën, of met hunne kniën om hoog voor zig zaten, (welke beide houdingen een nederknielen om te | |
[pagina 10]
| |
drinken kunnen genoemd worden, schoon de laatste door busbeck bedoeld wordt,) gaf de een den anderen deze drinktuigen met gemak over, gelijk zij in het gemeen leven gewoon waren te doen, waartoe dan hunne veroorlooving aanleiding gaf. Alzo werden in het eerst 22000 van hun, dien het aan moed ontbrak, weder te rug gezonden; en daarop ook de overigen, op 300 wakkere en vaardige mannen na, die tot de verrigting, waartoe zij uitgelezen waren, boven alle anderen geschikt waren, schoon hun getal zo gering was, dat zij, zonder den wonderbaaren bijstand van god, voor de magt der Midianiten volstrekt niet zou hebben kunnen bestand wezen.’ |
|