Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de boeken en schriften, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.H. Venema, Institutiones Historiae Ecclesiae V. et N. Testamenti T. VI. seu Ecclesiae Christianae T. IV. Lugd. Bat. apud S. et J. Luchtmans, et Leovardiae apud G. Tresling, 1782. In quarto, 687 pp.Het voorgevallen in de Christelyke Kerk, zedert het begin der twaelfde, tot op het einde der zestiende Eeuwe, ontvouwt de Hoogleeraer in dit Deel, op dezelfde wyze, als hy de vroegere Geschiedenissen voorgedragen heeft, met betrekkinge zo tot den in- als uitwendigen staet der Kerke. Ene menigte van gewigtige gebeurtenissen, beide in de Grieksche en Latynsche Kerk, geduurende het eerst bestendige verval, en de voorts eindelyke herleving der Geleerdheid, met de daer uit ontstane hervorming der Christelyke Lere, en derzelver uitwerkzelen, in vele gedeelten van Europa, levert den kundigen Venema een overvloed van stoffe, die hy in ene behoorlyke orde schikt, en met de vereischte naeuwkeurigheid nagaet. Van dit alles verleent zyn Hoogeerwaerde een duidelyk verslag, zo verre hem de Geschiedkunde toelicht; 't welk hy voorts vergezeld doet gaen van oordeelkundige aenmerkingen, die deze zyne voordragt van de Kerklyke Geschiedenis bovenal leerzaem maken. Zie hier, tot een voorbeeld, het hoofdzaeklyke van 't geen hy ons onder 't oog brengt, ten opzichte van de Orde der Tempeliers, welker vernietiging, in den jare 1307, niet minder merkwaerdig is, dan de afschaffing van enige Geestlyke Orde, in latere dagen. | |
[pagina 2]
| |
De zogenaemde Heilige Oorlog, of de Kruisvaert naer 't Heilige Land, op het afloopen van de elfde Eeuw aengevangen, met de daerop volgende verbittering der Saracenen, gaf eerlang aenleiding, tot de instelling van enige Geestlyke Krygsordes, welker Leden ook inzonderheid geschikt waren, om de Bedevaertgangers, en het Christendom, in die Gewesten, met krygswapenen, tegen het Ongeloof, te beschermen en te verdedigen; waer onder ook de opgemelde Orde der Tempeliers. Men leid die benaming af van de hun eerst verleende verblyfplaets in Jeruzalem; zynde een Vorstlyk Gebouw, de Tempel Salomons geheeten, in de nabyheid der Kerke van Jeruzalem, die men den Tempel des Heeren noemde. Van daer de naem van Tempeliers; en uit dien hoofde werden ook vervolgens de Gebouwen, door Leden dier Orde, in Europa, bewoond, Tempels geheeten. Deze Orde, in den jare 1118 ingesteld, en tien jaren later, door de Kerkvergadering van Troijes, bevestigd, heeft zich in den Heiligen Oorlog by uitstek onderscheiden; en is wel dra, zo in getal van aenzienlyke leden, als in grootheid van tydlyk vermogen, bovenmate toegenomen; doch tevens met dit gevolg, dat hunne trotsheid en weelde hand over hand grooter wierd. Het een en 't ander klom, na verloop van ongeveer honderd en vyftig jaren, tot zulk ene hoogte, dat het den Vorsten in 't oog liepe, en eindelyk hunnen val veroorzaekte; die inzonderheid bewerkt werd, door Philippus den Schoonen, Koning van Vrankryk. Volgens het eenparig getuigenis der Schryveren van dien tyd, deed deze Vorst alle de Tempeliers, door geheel Frankryk, op één en denzelfden dag, den 13 October 1307, ja, als 't ware, op het zelfde uur, in de gevangenis werpen. Zommigen schryven deze aenmerkelyke gebeurtenis toe aen beschuldigingen, die twee Leden der Orde, welken, om hunne wanbedryven gevangen genomen, tegen de Orde ingebragt en by den Vorst aengedrongen hadden; ten einde zyne gunst voor zich te winnen. Doch anderen spreken algemener van beschuldigingen, die den Vorst door vele getuigen, waer onder ook zodanigen, die tot de Orde behoorden, aengekondigd waren. De tegen hen ingebragte beschuldigingen klaegden hen aen, als verzakers van den Christelyken Godsdienst, die van daer smaedlyk den spot dreven, met alles wat de Christenen heilig achtten: als zodanigen die zich schuldig maekten aen ene soort van Afgodische plechtigheden; onkuische bedryven | |
[pagina 3]
| |
pleegden, en zich zelfs onderling met Sodomie bezoedelden; verbindende zich allen, door de sterkste vervloeking, en onderwerping aen de gedreigde straf, tot ene volstrekte geheimhouding hunner wanbedryven. - Koning Philippus gaf het onderzoek hunner zake over aen het Fransche Geregtshof der Inquisitie; en, naer uitwyzen van deszelfs handelingen, hebben ze merendeels beleden schuldig te zyn; enigen gewillig, maer anderen op gedane beloften en in 't werk gestelde pynigingen; onder welke laetsten 'er waren, die hunne belydenis, tot op het ondergaen der doodstraffe, standvastig herroepen, en de onschuld der Orde openlyk betuigd hebben. Paus Clemens de V nam het zeer kwalyk, of hield zich ten minste zo, dat de Koning dit, zonder hem te kennen, te werk gesteld had; bewerende dat zodanig ene zaek voor zyne Regtbank gebragt moest worden. De Koning, schoon hy eerst zyn ongenoegen over 's Pausen eisch te kennen gave, was hem evenwel voorts ten wille, en zond hem ettelyke Tempeliers, om door hem onderzogt te worden. Men twyfelt deswegen niet, of dit verschil tusschen den Paus en den Koning is slegts een uiterlyk voorgeven, en een gemaekt misverstand geweest. De uitslag was even dezelfde, als die der voorige onderzoekinge; en hierop werd 'er, in 's Pausen naem, een algemeen geregtlyk Onderzoek bevolen, en werkstellig gemaekt; dat, op verscheiden Kerkvergaderingen hier en daer in Vrankryk, de veroordeling der Tempelieren ten gevolge had. In de uitvoeringe der straffe handelde men op de ene plaets wel gestrenger, of wat gematigder dan op de andere; met minder of meerder onderscheid niet alleen van openbaer schuldigen en onschuldigen, maer ook van zulken die gewillig of op de pyniging zich schuldig erkenden, en hunne belydenis herriepen, met blykgeving hunner onschuld. Doch een groot aental van Tempeliers werd op verschillende wyzen ter doodstraffe gedoemd, en velen werden openlyk door Beulshanden verbrand. Zodanig een lot ondergingen de Tempeliers, niet alleen in Vrankryk, maer ook in andere Gewesten van Europa, byzonder in Spanje, Portugal, Engeland en elders. Koning Philippus naemlyk had bykans allerwegen enige persoonen afgezonden, om de Christen-Vorsten tegen de Tempeliers op te stooken. En Paus Clemens liet alomme Kerkvergaderingen tegen hen beleggen, mitsgaders hen geregtlyk onderzoeken, tot dat hy eindelyk, op ene algeme- | |
[pagina 4]
| |
ne Kerkvergadering te Vienne, in 't jaer 1311, de gehele Orde der Tempeliers volstrekt vernietigde. By die gelegenheid werden ook alle hunne Goederen aen de Pauslyke beschikkinge overgelaten; ze vervielen voorts gedeeltlyk aen ene andere Geestlyke Krygsorde, Johanniten of Hospitaliörs, en in later tyd Ridders van Malta, geheten; en gedeeltlyk aen de Vorsten, in welker gebied dezelven zich bevonden. - Van dien tyd af sloeg men allerwegen de handen aen de goederen der Tempeliers, en behandelde hunne persoonen wreedlykGa naar voetnoot(*): ze werden alomme door geheel Europa gevangen genomen, en met pynigende dwangmiddelen onderzogt: velen werden aen de vlammen overgegeven, en uit het Vaderland gebannen, of geraekten nog in andere Kloosters. 'Er verliepen zeven volle jaren, met de uitrooijing dezer Orde; die dus den tyd van 196 jaren stand gehouden heeft; als zynde ingesteld in den jare 1118, en ganschlyk vernietigd, in den jare 1314. De Hoogleeraer het beloop dezer Geschiedenisse ontvouwd hebbende, tekent 'er by aen, dat men, zo wel toen als in latere dagen, zeer verschillend geoordeeld heeft, over de regtmatigheid dezer handelingen, en over de reden die den Koning van Vrankryk en den Roomschen Paus, zo ze staetkundige redenen hadden, daer toe bewoogen. Een aental van Autheuren die de Tempeliers in 't algemeen schuldig verklaren, of grootlyks onschuldig houden, worden hier opgenoemd; en zyn Hoogeerwaerde deelt ons verder nog mede, het voornaemste, dat men, niet zonder enige schynbaerheid, ter verontschuldiginge der Tempelieren ingebragt heeft. - In het ontvouwen en nagaen dezer pleitreden voor derzelver onschuld, toont by ons, met een welwikkend oordeel, in hoe verre dezelven de Tempeliers begunstigen, doch in hoe verre zy echter niet daedlyk ter geheler verontschuldinge der Orde strekken. Hy staet gereedlyk toe, dat de handelwyze, en van den Koning en van den Paus, niet in alle delen regelmatig is, dat ze zekerlyk, in velerleie opzichten, te overhaestig, te onvoorzichtig en te gewelddadig te werk gegaen zyn, mitsgaders dat staetkundige reden hier mede gewerkt hebben; dan met dit alles, | |
[pagina 5]
| |
zegt hy, is hunne onschuld niet bewezen; waertegen bovenal opkomen, de niet wel loochenbare bewyzen, dat zommigen der Leden althans daedlyk schuldig waren aen verregaende wanbedryven. Zegt men eindelyk, 't geen misschien in dit geval by zommigen het meest knelt; ‘'t schynt ongeloovelyk te wezen, dat ene gehele Orde zo zeer van den Christelyken Godsdienst afgeweken zou zyn, en zich aen zulke verregaende misdaden schuldig gemaekt zou hebben, als hier aen deze Orde te last geleid worden;’ zo wil de Hoogleeraer, dat men het volgende in opmerking neme. (1.) Wat Rykdom en Weelde te wege kunnen brengen. (2.) Hoe groot een zedelyk bederf 'er diestyds onder alle Geestlyke Ordes heerschte. (3.) Dat onkuische misdaden en bedryven, zelfs tot het plegen van Sodomie toe, door vele eeuwen, maer al te gemeen geweest is, onder de Geestlyken, en dezulken, die zich door de gelofte der onthoudinge verbonden behoorden te agten. (4.) Dat eene Orde gezegd kan worden bedorven te wezen, schoon niet alle derzelver Leden aen de haer te last geleide euveldaden schuldig zyn; waervan de geschiedenis der uitrooijinge dezer Orde ten voldoenden getuige strekt. - Men mag hier byvoegen, (vervolgt zyn Hoogeerwaerde,) dat de ene en andere Geschiedschryver ook wel eens gewag maekt van hun aengetygde misbedryven, die men in de papieren van het Geestlyke Geregtshof niet gemeld vind. 't Zou daerenboven ook kunnen zyn, dat hunne versmading van de Crucifixen en Beelden der Heiligen, mitsgaders hunne veronagtzaming van het formulier der wydinge der Avondmaelstekenen, aenleiding gegeven hebben, om hen te beschuldigen, dat zy het Christelyke geloof verzaekten. - Edoch, wat hier van zyn moge, 't gaet ook bykans alle geloofwaerdigheid te boven, dat de Koningen en de Paus zamengestemd zouden kunnen hebben, om deze Orde te vervolgen en te vernietigen; als mede dat ze de overige Praelaten op hunne zyde gekregen, en de zaek ter uitvoeringe gebragt zouden kunnen hebben, indien deze verschriklyke beschuldigingen geheel en al valsch geweest waren, en de Tempeliers niet alomme in een slechten naem stonden. Ten laetste stelt de Hoogleeraer zyne eigen gedachten deswegens aldus voor. (1.) Men kan niet wel twyfelen, of aen de ene zyde zal het merendeel der Orde zich aen verregaende wanbedryven schuldig gemaekt, ja den spot gedreven hebben, met zodanige zaken, welken diestyds heilig | |
[pagina 6]
| |
geagt werden, als daer zyn de Crucifixen en de Beelden der Heiligen; en, aen de andere zyde, zullen de Koningen, benevens de Paus, der Orde een kwaed hart toegedragen, en daer door van de gelegenheid om dezelve uit te rooijen, hun door de bedrevene misdaden aen de hand gegeven, gretig gebruik gemaekt hebben. Het een en 't ander is uit het gantsche verband der geschiedenisse duidelyk genoeg af te nemen. (2.) Ook is het my meer dan waerschynlyk, dat men geen behoorlyke onderscheiding in agt genomen zal hebben, tusschen wezenlyk bedreven of valschlyk aengetygde misdaden; en zo ook niet tusschen schuldigen of onschuldigen. En nu in onze dagen is het onmogelyk te beslissen, in hoe verre die beschuldigingen waer of valsch, wie schuldig of onschuldig geweest zyn; men behoort, myns agtens, hieromtrent, met Trithemius, niet roekloos te bepalen; die in Chron. Hirsaugiens. op het jaer 1307 zegt: ‘men lei hun ten laste, dat zy, by hunne intrede in de Orde, Christus verlochenden; of dit waer dan valsch zy, kunnen wy niet beoordelen.’ Ondertusschen schroom ik niet (3.) te beweren, dat de omtrent hen gehouden regtspleging niet regelmatig geweest zy; zo, om dat ze allen, zonder ene voldoende rede, op 't spoedigste gevangen genomen zyn; als om dat men hunne zaek in de handen van het Geestlyke Geregtshof, of de Inquisitie, gegeven heeft; en om dat men der Orde gene gelegenheid ter harer verdediginge vergunde. |
|