| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Verhandeling over het gebrek van eens anders fouten te zien, en zyn eigen te bedekken.
Men ziet in de Zamenleving vele, en zeer onderscheiden, gebreken heerschen; maar 'er is mogelyk geen gebrek algemener, en waar van bykans geen mensch, in eenen meerderen of minderen trap, vry te spreken zy, dan dat van zyne eigen fouten over het hoofd te zien, zyne eigen gebreken te verbergen, en die van zynen evenmensch te berispen, ja te vergroten. Een gebrek, waaruit een oneindig getal andere gebreken voortvloeien; dat ten uitersten zondig en in den hoogsten graad verdervelyk is voor de Maatschappy, en daarom een gebrek, dat nimmer genoeg bestreden kan worden. - Gemerkt het intusschen veelal niet sterk bestreden, en 'er weinig agt op gegeven schynt te worden, zelfs van de zogenaamde verbeteraars der Zeden; die, mogelyk om dat zy zelven van dat euvel zeer besmet zyn, dit hoofdgebrek minder regtstreeks aanvallen; zo acht ik het des te meer een onderwerp van aandagtige overweging, dat onze nadere betragting wel waardig is: waarom ik het zelve, in zyne nadelige en allerschadelykste gevolgen, eens zal afschetzen.
Het is grootlyks te verwonderen, dat men, daar men zo vele pogingen doet, om in de Maatschappyen eene verbetering te wege te brengen, en de menschen van fouten te zuiveren; daar men, met zo veel omslags, op byzondere ondeugden en gebreken los gaat; dat men, zeg ik, by dit alles, niet zeldzaam, den grond en de oorzaak van het kwaad over het hoofd ziet, verwaarlozende de bronnen op te speuren, waaruit het kwaad zynen oorsprong neemt, met welker stopping men egter allen toevoer aan de ergste en nadeligste gebreken zou ontnemen. Zulk eene handelwyze is zeer gelyk aan die van zodanige Geneesheren, welke hunne Lyders van kwalen en ongemakken pogen te ontheffen, zonder den grond van het kwaad op te sporen, en de oorzaken weg te nemen, waar uit de ziekten voortkomen. Hoe ongelukkig dusdanige Artzen in 't helpen hunner Lyders
| |
| |
slagen, kan de bevinding ons genoegzaam leren. - En even zo ongelukkig slagen zy, die slegts de gebreken aanwyzen, en willen, dat de mensch zich van dezelve ontdoen zal, zonder eerst de grondoorzaken weg te nemen, waar uit die gebreken ontstaan. Zodanige Zedemeesters moeten natuurlyk geringe vorderingen maken in de gebreken hunner Medemenschen te verbeteren, schoon zy al de grootste en sterkste in 't ooglopende wanbedryven en gebreken strenglyk berispen. Byaldien zy, om zo te spreken, den grond der kwaal niet opsporen, niet ontdekken, en dus het kwaad in zyn grond en oorsprong niet aantasten, zal hun arbeid steeds vrugteloos bevonden worden; en zy zullen de menschen laten in denzelfden staat, waar in zy hen gevonden hebben. Men moge duizend en duizend heerschende gebreken berispen; men male dezelve met de hatelykste verwen, in de afschuwelykste Schilderyen, af, wanneer men de bronnen der gebreken ongestopt laat, zullen ze dezelfde blyven, en met gene mogelykheid verbeterd kunnen worden.
Uit dit hoofdgebrek, dat by vele Zedeleeraars zelven huisvest, ontstaat het, dat men over het algemeen zulke geringe vorderingen maakt in der menschen gebreken te verbeteren; en een twede voorname oorzaak hier van is, dat ieder zich dadelyk gereed toont, om de hatelyk afgeschilderde gebreken in anderen te vinden, en van zich zelven af te wenden. Men schuift, gewoonlyk, alles van zyn eigen op den hals van anderen. Zich zelven van de afgeschetste gebreken vry kennende, vind men die in hunne hatelykste koleuren in zynen naasten. - Men zal ze, dat meer is, in het algemeen, by anderen niet slegts afkeuren, maar in den hoogsten trap veroordelen. - Ziet men ze daadlyk van zynen Evenmensch bedryven, dan zal men veelal geneigd zyn, al het afschuwelyke 'er van te ontdekken, om ze in alle hunne verzwarende omstandigheden te vergroten. - Zo gaat men te werk, schoon men zelve dikwils oneindig melaatser is dan zyn naasten. - In hoe vele gevallen ziet men zulk een verkeerd zulk een haatlyk gedrag niet by vele menschen? Van daar alle de liefdeloze veroordelingen, waar mede men in de Zamenleving den eenen den anderen ziet behandelen. - Van daar dat hatelyk ten toon stellen van zynen evennaasten. Van daar al dat berispen zyner handelingen, het mispryzen van zynen arbeid, en dat veelal op eene wyze, dat men zich voor de waereld verbergt, waardoor men zynen
| |
| |
evenmensch bespotlyk of gehaat, en deszelfs arbeid nutteloos, of verachtlyk, maakt. Van daar dat meesteragtig beoordelen van eens anders werken, zonder zelfs het gebrekkige dikwils eens te noemen; terwyl men zyne eigen fouten door dusdanig eene wyze van handelen voorby ziet, en nimmer leert opmerken. Van daar die beslissende taal, die men velen hoort voeren, waarin ze, op eene onbeschofte wyze, met ter zyde stelling van alle bescheidenheid, de daden van anderen afkeuren, die vol gebreken vinden; terwyl ze niet gewaar worden, dat zy zelven gedurig in de onvergeeflykste feilen neerstorten. - Zy kennen die schone Spreuk van onzen Godlyken Leermeester niet, of ten minsten ze overtreden die ieder ogenblik ‘Wat Gy niet wilt, dat U geschiedde, zult gy eenen anderen niet aandoen.’ - Men vindt menschen, en wel in groten getale, die zich een meesteragtig regt toeëigenen, en zich schynen te verbeelden, dat hun alleen het regt toekomt, om over alles, wat van hunnen naasten geschied, willekeurig te mogen oordelen; die 'er dikwils op de beledigendste wyze over vonnissen; terwyl ze zich, op de aanduiding van de allergeringste fout, beledigd agten. - Van waar anders tog komt het, dat de menschen, gelyk de bevinding ons leert, veelal zo verkeerd handelen, dan dat zy hunne, eigen gebreken voorby zien, of, ziende, voorbedagtelyk verbergen; en die van anderen zien, en, ziende, in het hatelykste licht plaatzen? - Hoe vaak ontdekt men, gelyk onze grote Leermeester, dit kwaad bestraffende, zegt, den splinter niet in het oog zyns broeders, terwyl men den balk in zyne eigen ogen of niet ziet, of tragt te verbergen.
Is dit alles eene handtastelyke waarheid; verzuimen de Zedeleeraars veelal die bron te stoppen; zyn de Menschen gewoonlyk zo genegen, om de berispingen der Zedeleeraars van zichzelven af te wenden, en op anderen te schuiven; en is dit eene zo algemene bron van vele heilloze gebreken; hoognodig is het dan, om 'er met des te meerder ernst op te letten, dat men ieder mensch inzonderheid tot zichzelven zoeke te bepalen, en hem aanzette, tot een nauwkeurig onderzoek van zyn eigen hart; tot een bepaald onderzoek van zichzelven en wel van zichzelven in het geheel, zo in gedagten als woorden en werken; om na te gaan, niet alleen zyne bedryven, maar ook tevens de gronden, waar uit dezelven voortvloeien. Men moet hen vooral onder het oog brengen de nadelige gevolgen, van altans al- | |
| |
lerlei zoorten van gebreken buiten zichzelven in anderen te begrypen; hem zichzelven in tegendeel leren aanmerken als in de daad vol wanbedryven, vol gebreken, vol walchelyke ondeugden, die voor het oog van anderen zo zigtbaar zyn, als die van anderen voor hun; des zy ook dadelyk in het oog moeten lopen van zynen Evenmensch, even op die zelfde wyze, als die van anderen hem doen. - Kan men een mensch hier toe brengen, dat hy, zo dra hy een gebrek in zynen naasten ontdekt, terstond zichzelven beschouwt, op gene andere wyze dan hy eenen anderen doet; dat hy nauwkeurig zichzelven onderzoekt, of hy die eigen gebreken niet bezit, die eigen fouten niet begaat, of met dat zelfde euvel niet besmet is, dat hy in zynen Evenmensch ontdekt; dan zal zulk een mensch eerst recht tot zichzelven keren, en dat geen in zichzelven tragten te verbeteren, wat hy in anderen als wanstaltig afkeurt. - Wanneer men zo den mensch bepaalt, om zichzelven, zonder eenige misleiding, gade te slaan, ik houde my verzekerd, dat men meer vorderingen zal maken, in de verbetering van het Menschdom, en het kragtdadiger zal opleiden, om zich zorgvuldig te wagten, van zich aan anderen ten toon te stellen.
Dan om hierin te beter te slagen, zal het der moeite wel waardig zyn, ons nog enige ogenblikken op te houden, by het naspeuren van de oorzaken, waar uit het voortkomt, dat de menschen veelal hunne eigen gebreken voorby zien, en die van anderen opmerken.
Bekend is de geestige Fabel, dat Jupiter den mensch twee zakken schonk, plaatzende dien, gevuld met de gebreken van anderen, op de borst, en dien gevuld met eigen fouten op den rug. Men heeft 'er mede willen afbeelden, het gedrag der meeste menschen, dat zig wezenlyk op zodanig eene wyze gedraagt, als of ze de fouten van den Naasten gedurig voor het oog hadden, en hunne eigen niet zien konden. Was het zo met 'er daad gesteld, en had men hierin de rede van dat gedrag te zoeken, dan was het zeker niet de schuld van den Mensch, maar die van zynen Maker; gemerkt het dan buiten ons vermogen zyn zoude, juist over onze gebreken te oordelen, dewyl ze buiten het bereik onzer beschouwing geplaatst waren. Doch dit is, gelyk wy weten, een zinnebeeldig verdichtzel, en het tegendeel is waarachtig; want onze eigen fouten vertonen zich inderdaad wel degelyk voor ons gezigt, wanneer wy onze ogen maar willen ope- | |
| |
nen, om ze te beschouwen. Zy worden door ons niet verborgen agter onze ruggen bedreven; maar wy staan 'er nog veel nader toe, om ze te ontdekken, dan die van onzen naasten, om dat wy 'er al de omstandigheden volmaakt van kennen: en 't is derhalven onze eigen schuld, wanneer wy niet juist over onze eigen gebreken oordelen.
De eerste en voorname grond, waar uit deze verkeerde handelwyze veler menschen in de Maatschappy geboren word, is zekerlyk nergens anders te zoeken, dan in de Eigen-Liefde, de Verkeerde Eigen-Liefde namentlyk. Deze tog veroorzaakt, dat wy omtrent ons zelven eenzydig denken; ons zelven altyd in het voordeligst licht plaatzen; en dan anderen bestendig uit een tegenovergesteld gezigtpunt beschouwen. - Het is niet te zeggen, hoe slaafsch de mensch veeltyds dienstbaar is aan eene verkeerde eigenliefde; hoe overheerschend zy ons regeren, en alle onze nandelingen bestieren. Men mag in de daad de Eigenliefde aanmerken, als de eerste, de voornaamste dryfveer, welke den mensch beweegt; die alle zyne handelingen bestiert, zyne byzondere oogmerken regelt, en hem tot een dadelyk werkend wezen maakt. - Dan dit zo zynde, is het niet te verwonderen, dat eene verkeerde, onbestierde, en ongeregelde eigenliefde, ons vele buitensporigheden doet begaan. Het is niet te verwonderen, dat zy geenzins verdragen kan, dat wy ons zelven veroordelen; onzen evenmensch vryspraken; dien in 't gelyk, en ons zelven in 't ongelyk stellen, wanneer de schuld ligtlyk op hem geleid kan worden. Zy laat niet toe, dat wy, ten koste van zo duur eene offerande, te weten die van ons eigen belang, zo edelmoedig zullen zyn; en noopt ons, om ons zelven altyd te verschonen, en de schuld altoos van onzen hals op dien van een anderen te schuiven.
Zo lang men nu den mensch in dezen grond niet verbetert, door deze bron van het kwaad op te speuren, en hem dien eersten oorsprong van dit kwaad onder het oog te brengen, om hem langs dien weg te verbeteren, en op deze wyze zyn verkeerd gedrag af te leren, is 'er voorwaar, omtrent andere gebreken, welke uit deze heilloze bron ontspruiten, weinig hoop van beterschap te wagten. Het is derhalve de zaak der Zedeleeraren, die verkeerde Eigenliefde vooral tegen te gaan; daar zy 't inzonderheid is, die ons aandryft, om zelfs onze eigen gebreken, met welken wy zo vaak besmet zyn, in anderen te vinden. Ja
| |
| |
deze verkeerde Eigenliefde oefent haar gezag zo verre op den mensch, dat hy de gebreken, welke hem het meest aankleven, in anderen het allersterkst zal berispen. - Dit slag van menschen is in de zamenleving al zeer talryk, en ze zyn der Maatschappye, door hunne menigte, tot een vervelenden ballast. - En even zo is 'er een groot aantal van menschen, die, schoon zy anders verstands genoeg bezitten, om zich te overtuigen, dat alle de gebreken, welke zy in anderen berispen, overvloedig in hunne eigen perzoon zamen lopen, nochtans, zelfs lomp, bot, en onwellevend, een ieder zyne gebreken in het aangezigt verwyten; hem alles zeggen, wat hun voor den mond komt; ja zich niet schamen hun misdaden aan te wryven, welken zy zelve dikwils plegen, en van welken zy zelven het meest besmet zyn. Zo meent men zyn voordeel te doen met een gewaande triumf, welken men zichzelven toezwaait, en die nergens anders op gegrond is, dan op eene verkeerde Eigenliefde.
Behalve deze Verkeerde Eigenliefde is 'er nog eene twede Bron, die met de eerstgemelde zeer veel gemeenschap heeft, en niet min schadelyk is in hare uitwerkzelen. Deze is een te groote trap van hooggevoeligheid omtrent zyne eigen voortreffelykheden: waardoor men al te gunstige gedagten van zichzelven voed. Een gebrek, waarmede het merendeel der Stervelingen besmet is, waar door het onmogelyk dulden kan, van iemand over zyne gebreken berispt te worden. Bykans alle menschen, de een meer, de ander minder, bezitten 'er eene zekere dosis van: en naar mate deze dosis groter is, ontdekt men de gebreken van zynen evenmensch schielyker, terwyl men die van zichzelven des te zorgvuldiger bedekt. - Zyne gebreken onder het oog gebragt te worden is voor den mensch zeer vernederend, daarentegen anderen te mogen berispen, streelt onbedenkelyk den hoogmoed. En wie is 'er, die niet altoos boven zynen Evenmensch wil uitschitteren? - Elk beeld zich in iets groots, iets verhevens, te bezitten, boven anderen; al is men zelfs nog zo gering, en in nog zo slegten staat, men zal nog altoos geneigd zyn, om zichzelven, of zynen staat, in vele gevallen, aan eenen anderen voor te trekken, en den zynen te verkiezen, of die te blyven welke men is. - Zulk eene voorkeuze nu ontstaat nergens anders uit, dan uit den waan, dat men iets voortreffelyks boven zynen naasten bezit; minder gebreken dan zyn Evenmensch heeft; en hier door, namentlyk door deze
| |
| |
meerderheid, het regt verkrygt, van zich niet slegts van fouten vry te kennen; maar ook eens anders gebreken op te mogen merken; terwyl het aan anderen niet geoorlofd is, die in hem te zien.
Het zyn al verder die zelfde trotsche en hoogmoedige gevoelens van zich zelven, welke zo menig mensch aandryven, om de daden en handelingen van hunnen naasten te bedillen; om bykans alles af te keuren, wat zy door anderen zien verrigten; om op alle de bedryven van hunnen Evenmensch iets te zeggen te weten; 't zy in moeijelyke, 't zy in ligte, gevallen; 't zy in omstandigheden, waar in de kundigste geen doorzigt hebben, 't zy dezelve van gemenere omstandigheden vergezeld gaan. En dit geschied dikwils van menschen, die, als zy in dezelfde gevallen komen, door hunne eigen geringe bekwaamheden, door eenen slegten en verkeerden aanleg van zaken, alles bederven; en zichzelven in duizend meer ongelegenheden storten, dan andere menschen doen, wier bedryven zy zo streng berispt hebben. - Van dusdanige bedillers, die hunne eigen zaken niet behoorelyk kunnen bestieren, hoort men duizend en duizend keren. ‘Als het myne zaak was, zou ik ze op eene andere wyze aanleggen; ik zou 'er dus of zo meê handelen:’ en 'er zyn gene gevallen zo moeijelyk, gene zaken zo zwaar, of zy oordelen 'er beslissend over, en wanen dat zy het stuk op eene veel betere wyze zouden bestieren. - Van den grootsten tot den kleinsten; van den aanzienelyksten tot den veragtsten; van den Vorst tot den Bedelaar; zy staan allen onder de strengste berispingen van zulke menschen. - Menschen door zo geweldig een hoogmoed, of geest van hooggevoeligheid, omtrent hunne eigen volmaaktheden gedreven, zien op hunnen Evenmensch laag neder, houden hem vol gebreken, en achten zichzelven volmaakt. Dit is geen zonderling verschynzel in de zamenleving. Neen, voorwaar; men vind het in tegendeel zo menigvuldig, dat 'er maar weinige menschen van dit gebrek geheel vrygekend kunnen worden; en nog minder ontdekt men 'er, die nederig genoeg zyn, om de fouten van hunnen Evenmensch te bedekken, en de hunne te erkennen.
Zie daar de gevolgen der verkeerde Eigenliefde. - Zie daar derzelver verderfelyke uitwerking, op de bedryven, op alle de handelingen, der menschen. - Zie daar de Hoofdbron, uit welke zo vele verkeerdheden opwellen; verkeerdheden zo verderfelyk, dat ze de voor- | |
| |
naamste ondeugden en gebreken in de Maatschappy uitleveren. - Zy tog is die vuile Modderbron, waar uit het eerste en voornaamste kwaad zynen oorsprong neemt; en waarmede zig die twede besmettende Bron verenigt, uit welke de verderfelyke Trotschheid, Hoogmoed, en te hoge gevoeligheid van zichzelven, opwelt. Uit dezen te zamen vloeien voort alle die gebreken, die men, onder allerleien rang van menschen, in de zamenleving zo overvloedig ontdekt; en die zo ten uitersten verderfelyk zyn voor des menschen zedelyk karakter; die de Maatschappy bederven, en de zamenleving verpesten.
Dat wy, hier van overtuigd zynde, ons dierhalven benaarstigen, en 'er vooral ons werk van maken, om die verderfelykste Bronnen onzer gebreken gestopt te krygen; om de eerste beweegoorzaken onzer ondeugden met magt te bestryden. - Laten wy 't 'er voor alle dingen op toeleggen, om toe te zien dat gene verkeerde Eigenliefde ons vermeestere, en dat wy ons nimmer door een trotsche waan van hooggevoeligheid laten vervoeren! - Dan, en dan alleen, hebben wy grond om te verwagten, dat wy over onze gebreken, en, niet onze gebreken, over ons zelven, zullen regeren!
c.v.d.g.
|
|