Mirtel en Daphne.
(Uit het Hoogduitsch.)
mirtil.
Reeds zoo vroeg, myne zuster; noch is de zon niet agter gindschen berg weg. Nauwlyks heeft de swaluwe haar gezang begonnen; de vroege haan heeft noch nauwlyks den morgen gegroet, en gy zyt reeds in den dauw uitgegaan. Welk feest zult gy heden bereiden, dat gy zoo vroeg uw korfje vol bloemen zamelt?
daphne.
Zyt gegroet, liefste broeder, van waar in den vogtigen morgen? wat vangt gy aan in de stille schemering? ik heb hier viooltjes gezogt, en maibloemen en roosen, en straks zal ik ze, terwyl onze Vader en onze Moeder noch slaapen, op haar bed strooijen; dan zullen zy onder een aangenaame reuk ontwaken, en zich verblyden, als zy zich met bloemen omstrooid zien.
mirtil.
ô Gy lieve zuster! myn leven beminne ik niet zoo zeer, als ik u beminne, en ik, gy weet het zuster, gister, by 't avondrood, als onze Vader na onzen heuvel heenzag, waarop hy dikwils rust: lieflyk was het, (zoo sprak hy) stond daar een boom, die ons aldaar beschaduwde: ik hoorde het, en deed als of ik het niet gehoord had: maar vroeg voor de morgenzon ging ik uit, en bouwde die lommer; en bond die vladderende hazeltakken aan haare zyden vast. ô Myne zuster, zie daar, het werk is voleindigd, verraad niets, tot dat hy het zelf ziet; de dag zal ons vol vreugde zyn!
daphne.
ô Myn broeder, hoe aangenaam zal hy verbaasd staan, wanneer hy het lommer van verre ziet! terstond gaê ik heen, sluip stilletjes na haar bed toe, en strooje deze bloemen om haar heen.
mirtil.
Wanneer zy onder die lieflyken reuk ontwaken, dan zullen zy elkander met vriendelyk gelach aanzien, en zeggen, ‘dat heeft Daphne gedaan, waar is zy, dat beste kind? zy heeft voor onze vreugde by onze ontwaking gezorgd’.
daphne.
En broeder! wanneer hy dan van het venster af die lommer ziet, ‘hoe bedrieg ik my? (zegt hy dan) eene lommer staat