Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der colibrietjes.Volgens den Heer de buffon. De Natuur, zo veele schoonheden schenkende aan de Vliegenvogeltjes als wy gezien hebbenGa naar voetnoot(*), heeft de Colibrietjes, hun nabuuren en bloedverwanten, niet onbedeeld gelaaten. Zy zyn in een en dezelfde Lugtstreeke voortgebragt, en als in denzelfden vorm gegooten. Het Colibrietje zo ligt en levendig als het Vliegenvogeltje, gelyk 't zelve van de Bloemen leevende, praalt ook met de rykste kleuren, en al wat dezelve zagt, vloeijend en weerschynend hebben, 't Geen wy aantekenden van de schoonheid der Vliegenvogeltjes, van derzelver vlugheid, snorrende en vaardige vlugt, geduurig af- en aanvliegen der Bloemen, | |
[pagina 417]
| |
nesten maaken en leevenswyze, past op de Colibrietjes: een zelfde Instinct bezielt deeze twee schoone Vogelsoorten: en, daar zy elkander bykans in alles gelyken, heeft men ze dikwyls onder denzelfden naam verward: de naam van Colibriet is ontleend uit de taale der Caribes. Marcgrave onderscheidt de Colibrietjes en Vliegenvogeltjes niet, ze onverschillig met den Brasilschen naam Guaniumbi bestempelende. Ondertusschen verschillen zy van elkander door een in 't oog loopend en bestendig kenmerk: dit onderscheid is in den Bek, die der Colibrietjes is effen en dun, aan 't einde wat dik, en niet recht gelyk by de Vliegenvogeltjes, maar in de langte eenigzins geboogen, ook veel langer naar evenredigheid. Voor 't overige is de gedaante van het ligt geraamte der Colibrietjes wat langer dan dat der Vliegenvogeltjes; ook zyn ze doorgaans grooter; schoon men kleine Colibrietjes vindt, die kleinder zyn dan de grootste Vliegenvogeltjes. Ongetwyfeld behooren de Colibrietjes tot het Geslacht der Boomkruipertjes, schoon zy 'er van verschillen in gestalte en in langte van den Bek, in 't getal der Staartpennen, die twaalf zyn by de Boomkruipertjes en tien by de Colibrietjes, en eindelyk in 't maakzel der Tonge, die enkel is in de Boomkruipertjes, en in de Colibrietjes, even als in de Vliegenvogeltjes, verdeeld in twee half rolronde buizen. Alle Vogelbeschryvers kennen, met rede, aan de Colibrietjes en Vliegenvogeltjes dezelfde wyze van leeven toe: een enkelde heeft dit tegengesprooken; maar dezelfde reden, die ons bewoogen om het algemeen gevoelen ten opzigte van de Vliegenvogeltjes te blyven aankleeven, laaten wy hier ook gelden. De gelykheid, welke zich in al het overige tusschen deeze Vogeltjes opdoet, strekt tot onderschraaging van het getuigenis der Schryveren, die beweeren dat zy dezelfde soort van voedzel gebruiken, en in leevenswyze overeenstemmen. Het valt even ongemaklyk de jonge Colibrietjes, als de kleine Vliegenvogeltjes op te voeden: even teder zynde komen zy om, in den gevangen staat. Men heeft gezien dat een Mannetje en Wyfje, stout door liefde tot hun kroost, tot in de handen des wegneemers kwamen, om den jongen voedzel te verzorgen. Vader labat geeft 'er ons een optekenens waardig voorbeeld van. ‘Ik vertoonde, schryft hy, aan Vader montdidier, een nest van Colibrietjes op een afdak aan myn huis: | |
[pagina 418]
| |
hy nam het weg met de Jongen, die vyftien of twintig dagen oud waren, en zette ze in een kouwtje aan zyn kamervenster: het Mannetje en Wyfje bleeven niet in gebreke om hunnen Jongen spyze te komen bezorgen, en werden zo tam, dat ze bykans de kamer niet verlieten, maar zonder dwang of kouw daar kwamen eeten en by hunne jongen slaapen. Menigmaalen, zegt Vader montdidier, heb ik ze alle vier op myn vinger gehad, wanneer zy zongen als of zy op een tak van een boom zaten. Hy gaf ze zeer dun voedzel, bestaande uit Tweebak, Spaanschen Wyn en Zuiker: hier in staken zy de tong; verzadigd zynde vloogen zy heen en zongen. Ik heb nooit iets aangenaamer gezien dan deeze vier kleine Vogeltjes, die allerwegen in en buitenshuis vloogen, en wederkwamen zo ras zy de stem van hunnen Voedstervader hoorden. Hy hieldt ze, op deeze wyze, tusschen de vyf en zes maanden, en wy hoopten 'er welhaast afstammelingen van te zien, wanneer Vader montdidier, 's avonds vergeeten hebbende het kouwtje op te haalen, 's morgens het hartzeer hadt van zyne kleine lievelingen doodgebeeten en opgeëeten te vinden.’ Marcgrave, die geen onderscheid maakt tusschen de Colibrietjes en de Vliegenvogeltjes, beweert dat zy allen geen ander dan een zagt geluid slaan: en geen der Reizigeren schryft deeze Vogeltjes eenen zang toe. De Heeren thevet en lery alleen, verzekeren van hunnen Gonambouch, dat hy in 't zingen den Nagtegaal tart: deeze Schryvers volgende, hebben Coréal en eenige andere dezelfde zaak herhaald. Doch het is, naar alle waarschynlykheid, eene mistasting; de Gonambouch, of 't kleine Vogeltje door thevet en lery bedoeld, hadt een witte en schitterende Plaimadie, een heldere en zuivere stem, is geen Colibrietje: dit Vogeltje maakt, gelyk labat optekent, alleen een aangenaam snorrend geluid. Het blykt niet, dat de Colibrietjes zo verre in Noord-America gaan als de Vliegenvogeltjes; althans, catesby heeft te Carolina maar eene soort van de laatstgemelde gezien; en Charlevoix, die voorgeeft, een Vliegenvogeltje in Canada aangetroffen te hebben, verklaart, dat hy 'er geen Colibrietjes ontmoet heeft. Ondertusschen is het de koude dier Landstreeke niet, welke hun belet om 'er in den Zomer te komen: want zy vliegen hoog genoeg op de Andes, om 'er een zo koude lugt te ademen. De Heer | |
[pagina 419]
| |
de la condamine, heeft nergens de Colibrietjes in grooter aantal gevonden, dan in de tuinen van Quito, waar de Lugtstreek niet zeer heet is. Zy scheppen, derhalven vermaak, zich te onthouden op de twintig en één en twintig Graaden, in een onafgebrooken genot van vermaaken, vliegende van den openstaanden bloem op den even opengaanden, hier is het jaar zamengesteld uit eene opeenvolging van schoone dagen, en zy levert hun een bestendig zaisoen van Liefde en Vrugtbaarheid. |
|