Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 376]
| |
nen, die kennis hadt achting - achting liefde voortgebragt. Nog geen van beide twintig jaren oud zynde, of zy hadden onderling zig reeds aan elkander verloofd; niets sterker verlangende dan eene wettige Vereeniging. Daar toe, was de hulp en toestemming der wederzydsche Ouderen noodig. Gerard was de eerste, die de zyne 'er over onderhield. Aan zyn kant, was het in 't kort gevonden; men vreesde dat het aan de andere zyde zo gemakkelyk niet gaan zou: om reden dat de schaal waar op de vermogens der beide ouderen gelegt zouden worden, te zeer zou overslaan aan de zyde van Ada. Dit was eene gewigtige zwaarigheid! egter stond het te beproeven. Na deeze ontdekking, ging de Minnaar zyne Minnaares spreeken: en verhaalde haar de zwaarigheid die men aan zyn zyde waande te zien. Hun beider onervaarenheid in de dingen der waereld, konde hen niet doen beseffen, dat de genoemde reden genoegzaam was, om twee jonge lieden van elkander te scheuren: Ouderliefde, dagt hen, kon voor zulk eene geringe zwaarigheid niet staan blyven: de jeugdige Schoone dagt dat de haaren zig wel zouden laaten vinden: zyn Vader moest maar verzoeken. Gerard, vol verlangen, deedt zyn Vader verslag van de meening van Ada; zette hem aan, en haalde hem over om het verzoek voor te stellen. De oude Man ging daarop Ada's Vader spreeken, en meldde de genegenheid zyns Zoons; 'er byvoegende, hoe lang de Veeliefden reeds kennis aan elkander gehad hadden, nevens de gunstige gedagten, die zy voor den anderen voedden: en verzogt eindelyk, dat zyn Zoon, als Minnaar van Ada, acces genieten mogt. Men verhaalt, en de Dichters spreeken daar in 't byzonder van, dat 'er een tyd geweest is, waar in de Ouders, by het uithuwelyken hunner Kinderen, min op de gelykheid van vermogen, dan op dat geene letten, 't welk in de daad den Echt van de jonge Lieden gelukkig kon maaken. In zulk een tydkring leefden Ada's Ouderen niet, - ten minste waren zodanige gevoelens hen niet eigen. Geld, goederen, rang, waren de welluidendste klanken in hunne ooren; 't waren de consonanten in hunne geldmuzyk. Goede zeden, verdiensten, deugd waren, zo als de kenners der muzyk spreeken, dissonanten, die van de eerstgenoemde moesten vergezeld gaan, zouden ze eenige uitwerking doen. Men begrypt ligt, dat de verzoeker, by zodanige lieden, over zulk een voorstel, de wind van vooren moest krygen - zo was 't 'er ook juist meê geleegen! 't Verschil van vermogen was in de oogen van Ada's Ouderen te groot - hemelsch breed! dus kon - zou 'er niet in gedaan worden. Hoe onaangenaam zodanig een tyding een' verliefden Minnaar moet zyn, valt met geen drie woorden te zeggen. Gerard was | |
[pagina 377]
| |
ten uiterste moeijelyk over de Schip-breuk, die zyne liefde, zo eensklaps, scheen te lyden. Hy zeide - 't geen hem als Minnaar niet kwaalyk te neemen is, - liever te willen sterven, dan van Ada afzien! Gelukkig, dat zyn ziel, onder dit folteren, meerder sterkte bezat, dan die van eenen Werther! hy klaagde, en zugtte, doch bleef leeven. De Jeugdige Schoone wierd terstond, na het afgeslage verzoek, strikt bevoolen, geene de minste verkeering voortaan met Gerard te houden, - hem nooit weêr toe te spreeken, hoe genaamd ook! op straffe van Vader's en Moeder's genegenheid voor altoos te verliezen. De veelheid van zodanige bedreigingen mogen gelyk gesteld worden met de veelheid dier Minnaars bedreigingen, van zig te zullen ombrengen, indien de Minnaaressen de hunne niet worden. Zelden vind men Ouders, die onnatuurlyk - en Minnaars, die dwaas genoeg zyn, om daar in woord te houden. Ada antwoordde niets op het gehoorde; ja, noch neen! Een bewys, dunkt my, dat zy niet zou gehoorzaamen; en dit kwam juist zo uit. Weinig tyds verliep 'er, of de gelieven spraken elkander weêr. Hunne ontmoeting was schroomagtig, - hun gesprek somber, en klaagende, - en hun scheiden, verliefder, dan immer. Van dit tydstip af, leerde Ada, daar zy, buiten het streng verbod, mogelyk nooit anders aan gedagt zoude hebben, - namentlyk, veinzen. Aldus stonden de zaaken omtrent het Minnende Paar. Twee jaaren rolden weg, zonder dat 'er eene gunstige verandering voor hen was opgedaagd. In den eersten tyd, spraken zy elkander des avonds op de straat, - naderhand, aan de huizen van vertrouwde Vrienden, - en noch verder, bezogt de Vryer zyn Schoone, als 'er aan haar huis gelegenheid was. - Dit echter kon zo geheim niet geschieden, of het moest ter ooren van de wederstreevende Ouders komen; dit gebeurde ook. Zy onderhielden Ada daar over; op een toon, die ver van Kinderlievend was. De Jonge Juffer, bekende, - noch ontkende, - en 't geen Vader en Moeder 'er door wonnen, was - dat Ada, nooit gewoon haar Ouders wil tegen te gaan, thans wederstreevende wierdt. Echter zouden de jonge lieden, waarschynelyk, elkander nooit gekreegen hebben, was 'er niet een onverwagt, byzonder gelukkig, verschynzel, aan den hemeltrans van Gerards Ouderen opgedaagd. Een verre Oom was deezer waereld overleeden; de helft zyner bezittingen vervielen by testament op des Minnaars Ouderen... waarlyk, een gelukkig geval voor de tedere gelieven! Want de vermogens hunner Ouderen stonden thans niet enkel gelyk, maar de eertyds mindere mogten thans de meerdere heeten. Vliegens werdt het rugtbaar, welk geluk Gerards Ouderen ten deel gevallen was: en dat de erfenis groot moest zyn, | |
[pagina 378]
| |
oordeelde men zeker te weezen, uit het hoed afneemen van Ada's Vader, voor den ouden Gerard. In deeze gesteldheid van zaaken, vergat de Minnaar geenzints zyne Minnaares; zelfs was zyn huwelyks-lust nimmer sterker geweest! Zyn Vader werd dagelyks aangemaand, het verzoek toch te hervatten; 't zou nu buiten twyffel los loopen. De oude Gerard dagt, voor een burger man, al heel fiks, - hy zeide, na verscheide maalen door zyn Zoon aangezogt te zyn: ‘Wel aan! ik zal gaan; om dat het niet de Dogter, maar de Vader geweest is, die my eertyds heeft afgeslagen. 't Zou onredelyk zyn, haar, om haar Vaders dwaasheid, te doen lyden.’ De oude Gerard ging heen. Zo men waant, dat 'er, aan de zyde van Ada's Vader, nog eenige stribbeling plaats hadt, vergist men zig! Met de komst van de erfenis, was die Man, ten opzigte des verzoekers, geheel veranderd! hy was, als een Lam! en hoorde het voorstel, met groot genoegen. De menschen zyn zelden zo wreed als men zig voorstelt. Het Huwelyk werd toegestaan, tot overgroote blydschap der vuurigminnende Gelieven. Thans waren de jonge lieden, op één treê na, tot den hoogsten stand van hunnen wensch opgeklommen: de vrye verkeering maakte hun zo bly, zo verheugd, dat zy van vreugd, blydschap, en liefde, zig haast vergaten.. maar - laat ons een weinigje ernstiger worden! het vervolg eischt het met reden. De ééne treede, die het lieve Paar nog hadt te doen, om hun geluk volmaakt te zien, was de openbaare Huwelyksplegtigheid. Zy spraken de Ouders, en deeze elkander 'er over; en niemand van hun allen dagt het noodig te weezen, daar mede te vertoeven: dus werd de dag van Aantekeninge bepaald. Intusschen leefden Gerard en Ada, in de grootste vryheid; altoos by elkander - altoos vergezeld, of eenzaam, naar hunne verkiezing. De Morgen, de Middag, de Avond, de Nagt, elk gedeelte van den Dag, bevatten tydstippen voor hun, van volkome vryheid, om over en weder elkander liefde te betuigen en te betoonen. Eindelyk - de gewenschte dag verscheen! en de Verliefden tekenden, in het byzyn hunner Ouderen, eene Verbintenis, die hunne harten reeds lang te vooren bezwooren hadden. Op den volgenden Zondag werd het voorneemen van den Predikstoel algemeen bekend gemaakt, en 's Avonds verscheenen vrienden en bekenden aan 't huis van Ada's Ouderen, om Bruidegom en Bruid heil te wenschen. Het gezelschap was vrolyk, en elk betuigde zyn genoegen, over een Echt, die geen eenig redelyk mensch konde afkeuren. Hoe na Gerard thans ook aan den dag van zyn volkomen geluk zyn mogt, - hoe veel reden hy thans ook hadt om zig geheel verheugd aan te stellen, hy was in deezen Avond, niet zo vrolyk als wel anders. Dit werd aangemerkt, en de Bruid vroeg 'er hem de reden van. | |
[pagina 379]
| |
Zyn antwoord was, ‘een weinig pyn in den rug belette hem, min of meer, zig aan de vreugd over te geeven.’ De Avond, en een deel van den Nagt, verliep, eer het gezelschap scheidde. De Bruidegom, anders gewoon zyne aanstaande Echtgenoote nog wat gezelschap te houden, nam mede afscheid, als thans niet vlug zynde, en vertrok. Den volgenden morgen, bleef Gerard het bed houden - hy was in de daad niet wel. 't Werd de Bruid verwittigd: zy kwam, zag, en betoonde zig ongerust. De Zieke sprak haar moed in; 't was, zeide hy, slegts pyn in den rug, en in 't hoofd. - Om het verhaal te bekorten - Gerard werd meer en meer onpasselyk! na drie dagen, openbaarde zig by hem de Kinder-ziekte: hy werd zeer krank. Eene algemeene ontsteltenis beving de Bruid, en wederzydsche Bloedverwanten. Men stelde alle middelen te werk, en schroomde, noch kosten, noch moeite. Echter verergerde de ziekte van dag tot dag! en eer de negende was doorgebroken, was de hupsche Jongeling een Lyk. Moest de Bruid niet in de ziel bedroefd zyn over dit verlies? Haar toestand was verschrikkelyk! Men billykte het, doch begreep haar ongeluk niet volkomen. Het Lyk werd, onder een algemeen beklag, ter Aarde besteld; want Gerard was waarlyk een achtingwaardig mensch geweest. De Tyd zegt men, wist alle indrukzelen uit. - De Tyd deed het thans niet! Ada's droefheid bleef dezelfde: verteerde haare ligchaamskragten, zo dat zy zigtbaar afnam. Een iegelyk zag aan haar een groote verandering. Eindelyk, eer de derde maand na Gerards afsterven, zig geslooten hadt, volgde Ada, nevens eene onvoldraage vrugt, haaren Bruidegom: eene vrugt haarer ontydige liefde. Laat ons stellen, dat dit verhaal, zo als het is, een verdigtzel zy - dat het nimmer is voorgevallen. Is het mogelyk? wie twyfelt 'er aan? Nu, Gy dan, eerlyke deugdzaame Verliefde! hebt gy waarlyk elkander lief? wenscht gy waarlyk dat het voorwerp van uwe min, nevens U, gelukkig mag zyn? ach! ziet dan toe, dat ge niet bederft in stede van gelukkig maakt! 't Is altoos zielgrievend, een jonge Dogter, Vaderloos, Moeder te zien! en nog veel meerder zodanig een, die al uwe liefde, eerbied, en achting waardig was. En gy lieve Minnaressen! Gy! laat u nimmer, door de nabyheid van vryheid, van uwen pligt trekken! Gy kunt veel - gy kunt alles verliezen! Ada, is myne getuige!
* * * |
|