| |
| |
| |
Natuurlyke historie der vliegen-vogeltjes.
(Volgens den Heer de buffon.)
Het Vliegen-vogeltje vertoont aan ons oog, onder alle bezielde weezens, de schoonste gedaante en de schitterendste kleuren. De Edelgesteenten en Metaalen, door menschen kunst gesleepen en gepolyst, komen in geene vergelyking by dit kleinood der Natuure: deeze heeft het zelve in den rang der Vogelen op den laagsten trap van grootheid geplaatst. Zy is hoogst te bewonderen in haare kleinste voortbrengzelen: en het kleine Vliegen-vogeltje haar meesterstuk: alle gaaven, gedeeltlyk toegereikt aan andere Vogelen, ligtheid, snelheid, houding, bevalligheid, en ryken optooi, bezit deeze kleine gunsteling alleen. De Esmaraud, de Robyn, de Topaats, schitteren in zyne pluimadie, welke het nooit besmet met het stof der aarde. In zyn lugtgewestisch leeven, ziet men 't nauwlyks, voor eenige oogenblikken, den grond aanraaken: het onthoudt zich steeds in de lugt, vliegende van bloem op bloem; den nektar daar uit zuigende, en geene gewesten bewoonende, dan daar deeze onophoudelyk vernieuwd worden: het heeft derzelver frisheid en gloeiende kleuren.
In de heetste Gewesten der Nieuwe Wereld bevinden zich alle soorten van Vliegen-vogeltjes; zy zyn zeer talryk, en schynen tusschen de twee Keerkringen bepaald: want die, geduurende den Zomer, in gemaatigde Lugtstreeken komen, blyven 'er slegts een korten tyd: zy schynen de zon te volgen, met dat Hemellicht te komen en te vertrekken, en op de vleugelen der zagte windjes na eene altoosduurende Lente te vliegen.
De Indiaanen, getroffen door den glans en gloed der kleuren deezer schitterende Vogeltjes, hebben ze Ourissia, of Zonnestraal geheeten. De Spanjaarden gaven 'er den naam van Tomineos aan, om 'er de kleinheid door aan te duiden; de Tomine is een gewigt van twaalf Grein: ik heb, schryft nieremberg, een deezer Vogeltjes met het nest zien weegen, en beide haalden zy maar twee Tomines. De Engelschen noemenze Humming-Birch, de Franschen Oiseau-mouche. Buffon geeft 'er den naam van Mellisuga aan, en by linnaeus staat het bekend, onder dien van Trochilus.
De Bek is als een fyne naald en de Tong gelykt eene dunne draad: de kleine zwarte Oogen vertoonen zich niet an- | |
| |
ders dan als twee schitterende stippen: de vederen der Vleugelen zyn zo fyn dat ze zich doorschynend vertoonen: nauwlyks ontdekt men de Pooten van wegen derzelver kort- en dunheid: zy maaken 'er weinig gebruiks van, zich niet nederzettende dan des nagts, den geheelen dag zweeven ze in de lugt, hun vlugt is aanhoudend, brommend, en snel. Marcgrave vergelykt het geluid hunner kleine vleugeltjes by dat van een Spinnewiel, en drukt het uit met de woorden hour, hour, hour: zy slaan dezelve met zulk een snelheid, dat het Vogeltje, zich in de lugt ophoudende, niet alleen schynt te vliegen, maar zonder eenige beweeging in 't geheel te weezen. Zy verblyven eenige oogenblikken voor een bloem, en vliegen 'er schielyk af na een ander: in alle steekt het den bek, slaat 'er op met zyne vleugeltjes, zonder 'er ooit op te gaan zitten, of ze geheel te verlaaten: deeze Bloemliefhebber leeft ten koste der bloemen, zonder ze te beschadigen: en haalt 'er alleen de honig uit: tot dit bedryf schynt de Tong geheel en al geschikt: dezelve bestaat uit twee holle vezeltjes, welke een klein kanaal maaken, aan 't einde in tweën verdeeld, van gedaante als een snuit, welks werkzaamheden ze ook verrigt. Het Vliegen-vogeltje steekt die, uit den bek, tot in 't diepst van den kelk der bloemen, om 'er de sappen uit te zuigen. Dit is de leevenswyze deezer Vogeltjes volgens alle Schryvers, die 'er de pen over op 't papier gezet hebben. 't Is de Heer badier alleen, die, eenige overblyfzels van kleine Insecten in een Vliegen-vogeltje gevonden hebbende, daar uit opmaakt dat zy van Insecten en niet van 't vogt der Bloemen leeven. Maar wy agten ons niet verpligt, eene menigte van egte getuigenissen te moeten doen wyken voor eene enkele verzekering,
die zelfs voorbaarig schynt: want volgt het, dat het Vliegen-vogeltje, eenige Insecten ingekreegen hebbende, daar van leeve, en altoos 'er zich mede voede? Is het, daarenboven, niet bykans onvermydelyk, dat dit Vogeltje, de honig uit de bloemen zuigende, en de stofdeeltjes der bloemen beweegende, te gelyk eenige kleine Insecten, die 'er op zitten, binnen haalt? Sloane, wiens waarneemingen hier meer gewigts hebben, zegt dat hy de maag der Vliegen-vogeltjes geheel opgevuld vondt met stof en honig van bloemen.
Niets evenaart de leevendigheid deezer kleine Vogeltjes, of 't moest derzelver moed of liever stoutheid weezen: zy
| |
| |
vervolgen met vuurige drift, Vogels twintigmaal grooter dan zy, hangen ze aan 't lyf, laaten zich mede voeren, en pikken, by herhaaling, tot dat ze hunnen haat gekoeld hebben. - Zomtyds vallen 'er hevige gevegten onder de Vliegen-vogeltjes zelve voor. Onverduldigheid schynt hun aangebooren. Wanneer zy een verslensten bloem naderen, trekken zy'er't hart uit op eene wyze, die hun ongenoegen te kennen geeft. Zy slaan geen ander geluid dan een zagt geschreeuw screp, screp, 't geen zy dikwyls herhaalen: met het aanbreeken des dageraads hoort men het in de bosschen: doch zo ras de zon boven de kim ryst, neemen ze alle de vlugt, en verspreiden zich over de velden.
Zy minnen de eenzaamheid: en 't is bezwaarlyk te begrypen, hoe zy, onophoudelyk in de lugt omzwervende, elkander kennen en paaren: dan de Liefde, die alles overwint en dwingt, weet de verstrooide weezens te veréénigen: men ziet de Vliegen-vogeltjes, in den Broeityd, gepaard. Het Nest, 't welk zy vervaardigen, beantwoordt aan de tederheid hunner lichaamen, 't zelve bestaat uit fyn katoen of een zydagtig plukzel van de bloemen verzameld, 't is vastgewerkt als zagt en digt leer, het Wyfje verrigt den arbeid terwyl het Mannetje de bouwstoffen aanvoert: het Wyfje volbrengt dit geliefde werk met allen vlyt, zoekt, schikt en plooit de aangebragte vezeltjes om de zagte wieg voor 't aanstaande kroost te bereiden: wryft met den hals de kanten glad en het benedenste met den staart: bekleedt het buitenste gedeelte met kleine stukjes bast van gomagtige boomen, daar rondsom aangeplakt, zo om de buitenlugt af te weeren als om alles te vaster te maaken: het Nest hangt aan twee bladeren of een enkel takje van een Oranje of Citroenboom, of zomtyds aan een stroohalm van het dak eens huts. Dit Nestje is niet grooter dan de helft van een Abricoos: men vindt 'er twee Eitjes in, geheel wit en van grootte als kleine erten. Het Mannetje en Wyfje broeden, beurtlings, twaalf dagen lang: de jongen komen op den dertienden dag uit, en zyn dan niet grooter dan Vliegen. Ik heb, schryft Vader dutertre nooit kunnen ontdekken wat de moeder ze tot voedzel geeft, dan alleen, dat zy hun aan de tong, geheel met vogt uit bloemen bevogtigt, laat zuigen.
Men begrypt ligt dat het eene bykans ondoenlyke zaak is deeze kleine Vogeltjes op te voeden: men heeft het bezogt met syroopen; doch zy stierven binnen kort: dit voedzel, hoe ligt ook, verschilde te veel van den keurigen nektar uit de
| |
| |
Bloemen in vrye lugt gehaald, misschien zou het met Honig beter gelukt hebben.
Men vangt ze door met Zand te schieten, of met een Vogelspat. Zy zyn zo weinig wantrouwend dat men ze tot zes of zeven schreden kan naderen. Ook kunnen ze gekreegen worden, wanneer men zich in een bloemryk boschje plaatst, voorzien van een roede met kleeverige gom bestreeken: met deeze tikt men zagt op het Vogeltje, terwyl het voor een bloem brommende vliegt; het sterft, gevangen zynde, terstond. Zy dienen tot opschik der Indiaansche Schoonheden, die oorpendanten van deeze fraaije Vogeltjes maaken. De Peruviaanen bezaten de kunst om van de vederen schilderyen te vervaardigen, welker schoonheid de oude verhaalen hoog verheffen. Marcgrave, die deeze werkstukjes gezien hadt, bewonderde de kleur en keurigheid.
By het schoon en de kleur der Bloemen, heeft men ook deeze aartige Vogeltjes een lieflyken geur willen toekennen. Verscheide Schryvers gewaagen van een Muskus-lugt daar aan eigen: dan dit is eene dwaaling, waarschynlyk herkomstig uit den naam door oviedo aan de Vliegen-vogeltjes gegeeven, dien van Passer Mosquitus, ligt veranderd in dien van Passer Moscatus. Dan dit is het eenige wonderbaare niet, 't geen de Verbeelding by derzelver Natuurlyke Historie heeft willen voegen: zommigen hebben beweerd, dat zy half Vlieg half Vogel waren, en van een Vlieg hervoort kwamen. Een Jesuit, by clusius, verzekert op 't sterkste, getuigen van die Gedaantverwisseling geweest te zyn: ook heeft men verdicht, dat zy met de Bloemen stierven, om met dezelve te herleeven, dat zy in een staat van slaap en bedwelming den geheelen Wintertyd doorbragten, met den Bek aan een boomstam hangende; doch deeze zotternyen zyn door verstandige Natuurbeschryvers verworpen. Catesby verklaart, op St. Domingo en in Mexico, 't geheele jaar door, deeze Vogeltjes gezien te hebben: ook is daar geen jaargetyde geheel van bloemen verstooken. Sloane betuigt het zelfde van Jamaica; alleen 'er byvoegende, dat zy zich, naa den Regentyd, in grooter getale vertoonden; en marcgrave hadt reeds geschreeven, dat zy, het geheele jaar door, veelvuldig, in de bosschen van Brasil, voorkomen.
|
|