De doorn en de roos.
(Uit het Engelsch.)
Het Menschlyk Leeven mag aangemerkt worden als een Hof waar in Roozen en Doornen groeijen, en wy zo dikmaals het steeken van de laatstgemelden, als de verkwikkende geur der eerstgenoemden, ondervinden. Die uitlokkende overschaduwde wandeldreeven, die laantjes, onder welker lommer wy de heete middagzon ontschuilen, zyn niet zelden de schuil- en verblyfplaatzen van haatlyke en schadelyke Dieren, welke ons byten en kwetzen, als wy 'er minst op verdagt zyn, en te midden van 't vermaak wonden. - Gelyk het Jaar zyne Getyden heeft, gelyk Winter en Zomer elkander steeds opvolgen, zo veranderlyk is de Staat der Stervelingen: gelyk de hoofdstoffen dikwyls, door stormen, en onweeren, ontsteld en in heevige beweging gebragt worden, zo is 's Menschen ziel menigwerf in groote ontroerenisse, tot dat de Zonneschyn der Rede en Wysbegeerte aanbreekt, en die akeligheden doet opklaaren. - Ruischende beekjes, kronkelende stroomen, bevallige lustprieelen, en wat ook de verbeelding der Dichteren heeft uitgevonden, om een aangenaam verblyf te maalen, zyn niet altoos de woonsteden van onvermengd vermaak, of ongestoord geluk.
De hooplooze florio kwynde, eenige maanden lang, op de lustryke oevers van de Severn: hy klaagde over de wreedheid on het onvermurwbaar hart van de schoone annabella: hy klaagde zyn leed aan de wateren diens strooms, die, ongevoelig voor zyne jammerklagten, voortvloeide: hy verzamelde de Lelien des velds; doch zy waren zo wit niet als annabella: de reuk van de bloeiende Roos haalde niet by haar adem: de Lammeren waren zo schuldloos niet als het hart van zyne Beminde; en haare Stem won het in welluidenheid van het schoonste veldmuzyk. - Met der tyd, nogthans, werd florio aan annabella door den Egtenband veréénigd, - de klagten des Minnaars houden op. Het bedrog der betoveringe is verdweenen: en het voorwerp, 't geen hy onlangs beschouwde, als het eenig zoekens- en beminnenswaardige onder de Zonne, ziet hy thans aan, met koelheid, onverschilligheid, en wederzin. 't Genot heeft de Roos in een Doorn veranderd.
Ernestus trouwde, meer om den zin zyner Ouderen, dan zyne eigene neiging, te voldoen, de beminnelyke clara, wier verstand, goedaartigheid en deugd, welhaast het hart van den koelen ernestus wonnen: 't geen hem, in den aanvange last, moeite en kwelling baarde, is hem allengskens een lust, genoegen en vermaak geworden. De Doorn veranderde hier in een Roos.