Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De vertaaler en dichter. Een Man, die al zyn kunde en vlyt, Byna den gantschen tyd Zyn's levens, hadt besteed in boeken te vertaalen, Zag onlangs, door een jong Poëet, Zig op het vriendelykst onthaalen. Waar op? - Die dit nu nog niet weet, Heeft met Apollo's zoonen Gewis niet veel verkeerd. Wie is zo dwaas, dat hy van hun iets meer begeert Dan vinding, geest en zwier, verheven taal en toonen? Nu, vat gy 't? Op een Vers wierdt dan de Man onthaald. En 't wierdt van hem tot den gewoonen prys betaald; Dat is, om 't nader te verklaaren, Met deez' of soortgelyken lof; ‘Uw Vers is schoon; zeer schoon! 't geeft luister aan de Stof. Maar,’ - hoe men 't maaken moog' het hapert nooit aan maaren, ‘Maar 't is beklagenswaard dat gy, Zo kundig in de Poëzy, Gants onbedreven zyt in buitenlandsche taalen.’ ‘Dit,’ zei de Dichter, ‘is in zeker opzigt waar; Dan 'k ben nu ook niet in gevaar Om steeds op vreemd vernuft myn landgenoot te onthaalen.’ w.h. Vorige Volgende