Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief aan een der schryveren in de letteroefeningen.myn heer!
Ik spreek in 't enkelvouwige, om dat ik my liefst wil adresseeren aan dien, welke de opsteller is, van de door my bedoelde Verhandeling, te weten die over het zich geven van airsGa naar voetnoot(*), handelt. Gy zegt, Myn Heer! wel gaarne dit woord vertaald te willen zien; maar zou men dit niet gevoeglyk kun- | |
[pagina 213]
| |
nen overzetten door trotsch? Immers zich veel airs te geven, en zich trotsch aan te stellen, heeft veel overeenkomst met elkander, indien het niet het zelfde betekent. Wanneer tog kan één van beide gepaard gaan, met eene nederige houding? en nog veel minder zal 't vergezeld kunnen gaan van een nedrig gemoed. Ik weet wel, dat 'er lieden gevonden worden, die, onder eene nederige vertooning, een hoogmoedig hart tragten te verbergen: doch dit zal hun niet altoos, en vooral niet by hunne Huisgenooten, die dagelyks met hen verkeeren, kunnen gelukken. Het geen my te meer aanleiding gaf, om UE. deeze myne gedagten mede te deelen, was uw gezegde; ‘'er zyn lieden, die niet tot den kring, waar in het geven van airs te pas komt, behooren.’ Neem het my niet ten kwaade; ik denk 'er anders over; het heeft in alle standen plaats. Zonder twyfel, kan ik my onder dien kring rekenen, welken UE. op 't oog heeft; dewyl ik op het Land geboren, opgevoed, en nog wonende ben. Doch, daar ik dus gelegendheid heb, om de Landlieden beter te leeren kennen, en beter in staat ben over hen te oordeelen, dan over Hovelingen; dunkt my dat de Landlieden dikwils niet regt beschouwd worden. Nu eens onthoud men hun hoedanigheden, die zy zo wel als de Stedelingen bezitten, en hun geenzints tot eer verstrekken; en dan wederom beschouwt men hen maar alleen van hunne slegtste zyde, en men oordeelt hen tot alles onbekwaam; zy missen zekerlyk alle de voordeelen, die eene beschaafde verkeering den Stedelingen kan geven; en hun toestand, als mede hun gestadige arbeid, belet hen het koesteren van deeze en geene driften; doch zy bezitten egter daarom niet minder dezelfde natuurlyke vermogens en neigingen als de Stedelingen. Men vind inderdaad ook by hen zo veel onderscheiden Caracters, als men menschen aantreft, en zy speelen op het Land dezelfde rollen, als hunne Natuurgenooten in de Steden. Wel byzonder geeft zich een trotsche Boer niet minder airs, dan een hoogmoedige Hoveling: het eenigste onderscheid is maar daar in gelegen; dat het by den eersten natuurlyker en lomper is, dan by den anderen. Men noemt zulk eenen op het platte Land een grootsch gekje; en in de Steden iemand die zich airs geeft; de laatere benaaming is wat beschaafder, maar ze zegt in de zaak het zelfde; ze zyn beiden trotsch, en hunne manieren wyzen het uit. Zie daar, Myn Heer! myne bedenkingen door uwe Verhandeling voortgebragt; verdienen dezelve by de uwen overweeging, gy kunt ze in het Mengelwerk plaatzen, en zo niet, dezelven verscheuren, zullende ik egter niet nalaten te zyn Uwe vlytige Leezeresse W. 8. April, 1782. |
|