Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van Petrus Camper, aan den zeer ervaren, en beroemden heere Bs. Hussem.
| |
[pagina 97]
| |
worden, overvloedig blykt, dat het hoofd van het Dyebeen zeer dikwerf ontwrigt; en zelfs in bejaarden ontwrigten kan; en derhalven het mankgaan niet noodwendig behoeft af te hangen van de breuk van het Dyebeen, ofschoon ook die in deszelfs hals zomwylen plaats heeft. My heugt nog zeer wel, hoe veel moeite ik voor 27 Jaaren had, om de reets grysgewordene Heelmeesters van Amsterdam, in wiens geheugen de Lessen van den beroemden Ruysch, den waardigen Leermeester van hunne eerste jeugd, een te diepen indruk gemaakt hadden, te overreeden; dat het mankgaan van kindsbeen af beginnende, in de daad, alleenlyk afhing van het ontwrigte hoofd des Dyebeens, welke langzaamerhand uit zyne Pan, door de inzypeling van Lidwater gestooten, zig meestal tegens de buitenzyde van het darmbeen aanzet; en daar dikwyls door de goedgunstige Natuur eene nieuwe Pan gedeeltelyk, of geheel, verkrygt. Zomwylen verettert het geheele hoofd met den hals des Dyebeens, waarnaa eene groote zwakheid in den gang moet volgen, die nimmer geneest, en door een kruk, of andere ondersteuning, geholpen dient te worden. De meeste verwondering, onder alle deeze op elkander volgende toevallen, verdient de geheele opslorping van zoo veel beenstoffe, zonder eenig beenbederf agter zig naa te laaten; ofschoon die uit de opslorpende vaten, welke natuurlyk binnen in deeze holligheid plaats hebben, ligtelyk afgeleid kan worden: en ligter, dan die der beenstoffe der vernietigde wervelen in de agterwaardsche boggels, ofschoon dezelve zoo menigmaal voorvalt. Hippocrates is zeer oplettend en breedvoerig omtrent de beschryving der toevallen, en der algemeene, zelfs der geringste omstandigheden van het mank zyn. Ook heeft 'er Galenus eene allerklaarste en voldoenendste uitlegging over gegeeven. Galenus heeft echter, schoon hy deeze kwaale van naby kende, verkeerdelyk beslooten omtrent de verbreeking des Rondenbands, die altoos deeze ontheuping verzelt. Hy waant immers, dat het lid, schoon hersteld, weder uit zyne Pan schiet, om dat de Rondeband gebrooken is; daar indedaad het tegendeel gebeurt, en de Rondeband altoos scheurt, om dat het Dyebeens hoofd, uit zynen zetel gedwongen wordende, eindelyk deeze scheuring te wege brengt. Ook hebben wy reeds in de Verhandeling over den Orang-Outang Bladz. 83. § 1. aangetoond, dat de Orang geen Rondenband heeft aan het Dyebeens hoofd; en dat | |
[pagina 98]
| |
nogthans daarom de ontwrigting en het mankgaan in dat zonderlinge dier niet gevonden worden, zoo als, volgens Galenus oordeel, noodwendig zou moeten geschieden. Het mankgaan wordt in onze kinderen, van één en een half jaar oud, of liever van het oogenblik, dat zy beginnen te gaan, reets bespeurd, en neemt langzaamerhand toe, om dat het lidwater, of het vogt door Clopton Havers eerst allerduidelykst beschreeven, den beursband allengsjes opvult, en eindelyk het geheele hoofd uit de Pan dryft: 't welk eerst op den rand van de Pan staat, en eindelyk, de verslapping der banden grooter wordende, agterwaarts opschiet: waardoor het aangedaane been korter wordt, niet om deszelfs waare verkleining, maar om dat het hoofd hooger opschiet, dan den bovenrand zyner holte. 2. Draait de knie naar binnen. 3. Raakt de hiel nooit den grond. 4. Vermagert het geheele been, omdat het zoo wel niet gevoed wordt, als het gezonde. Alle deeze omstandigheden zyn, uitwendig, zeer zigtbaar, en vereischen daarom geene volmaakte kennis van het Ontleed-kundig gestel onzes Lighaams. Dan uit de ontleding der manken, die ik te Amsterdam, openlyk, en in het Amphitheater van het Gilde in April van den Jaare 1759, en voor de kundigste Genees-, en Heelmeesters, in het theater van het Gasthuis, in Maart 1761 gedaan hebbe, is gebleeken, dat de Bilspieren, de Pyriformis, en de trekkers van de Obturatores opwaarts ryzen, in plaats van nederwaarts te loopen, zoo als die van den voorkant van het bovenste des Dyebeens; de Iliacus internus, de psoas, de pectineus, en quadratus femoris; 2. Dat het hoofd van het Dyebeen, onder den krom omloopenden trekker van de rechte spier des Dyebeens, naar buiten opwaarts schiet: waar door niet slegts de trekkers van den Iliacus internus, en psoas gerekt, en krom getrokken worden, maar ook de Dyezenuwen: waar uyt de reeds aangehaalde vermagering uitdrukkelyk volgt. 3. De in- en uitwendige stopspieren of obturatores trekken het os ischion inmiddels allengsjes naar buiten, en vergrooten hiermede in allen den hoek der schaambeenderen, en verminderen de diepte van het bekken; waardoor in de Vrouwen toevallig het voorrecht van gemakkelyk te kraamen verkreegen wordt; en wel te grooter, wanneer het euvel aan beide de zyden te gelyk plaats grypt. De naukeurige aftekeningen, die ik gemaakt hebbe van mankgaande lighaamen, en van verscheidene zonderlinge | |
[pagina 99]
| |
beenderen, onder anderen van het fraaije bekken en Dyebeenderen, aan de rechter zyde met een geheel groot, en nieuw, en aan de slinker met het begin van een nieuw acetabulum voorzien, die thans in de ryke Verzaameling van Uwe Gildekamer berustende zyn, met de uitleggingen gereed ter Uitgaave; indien het mogelyk ware, dat men zig vleijen konde, liefhebbers genoeg te zullen vinden, om zig zulke kostbaare werken, om der Plaaten wille, te verschaffen. In de meeste kinderen vermeerdert het ongemak langzaamerhand, en ongevoelig, zelfs zonder merkelyke pynelykheid van het geheele been. Het heugt U, dat de dogter van Mevr. de Wed. ***** dus gesteld ware, en het kind van den Heere **, en anderen, die wy te zaamen gezien, en door uiterlyke middelen ongeneesselyk verklaard hebben; en waar van eenige gezegd worden hersteld te zyn; ofschoon zulks ons geheel ongeloofelyk voorkoomt. Onderwylen is dit ongemak zeer algemeen, vooral by onze jonge dochters; zoo dat te Franeker, van 28 Menschen, één mank gaat; en 'er dus in die kleine Stad 125 gevonden worden; niet slegts onder de geringere burgerlieden, maar verscheidene onder de eerste huisgezinnen van die Akademiestad; ten bewyze, dat dit gebrek nog aan mangel van zorg, nog van middelen, kan toegeschreeven worden. Het branden van Hippocrates, de drop van warm water door Rhazes, en de Douches van Aaken, welker kracht Trioen verheft, hebben, even weinig als de waassem van azyn, geholpen. Hildanus was van gevoelen dat dit gebrek volstrekt niet hersteld konde worden, en Du Verney schynt zoo overtuigd van die waarheid, dat hy den Lyder alleenlyk gemak, en krukken aanbevolen wil hebben. Dezelfde wanhoopige gedagten, heb ik van gelyken altoos gekoesterd, ter tyd toe, dat wy te zaamen die ongelukkige kinderen gezien hebben, en ik andere nog aanmerkelyker gevallen onder myne zorge bekwam. Myne gedagten zyn zedert onophoudenlyk bezig geweest, om middelen uit te vinden, ter volkoomene geneezing van dit afzienelyk en lastig gebrek. Ik vleide my eenen zekeren weg te zullen konnen vinden om den Beursband te openen, en het overvloedige lidwater veilig te ontlasten; even als men de Hydrarthros der knie doet, of aan eenige andere uitstorting van water in eene andere natuurlyke holligheid. | |
[pagina 100]
| |
Ter voldoening derhalven van myne brandende begeerte, om langs een veiligen weg den Beursband te openen, heb ik aan een jong verstorven Vrouwenlighaam, de bovenzyde van de Dye naukeurig ontleed, met behoud der bloedvaten en zenuwen: en gevonden, dat men onmiddelyk, zonder kwetzing van eenig aanzienelyk deel, eene behoorelyke insnede konde doen tot in den Beursband, welke van rondsomme het acetabulum, of Pan, afkomstig, niet alleen het hoofd, maar den geheelen hals des Dyebeens, omvat, en ingehegd wordt aan deszelfs oorsprong uit het Dyebeen. Om dit bewaarheid te vinden, behoeft men slegts die zelfde toebereiding te maaken, en het vet weg te neemen tusschen de Sartorius, en Tensor vaginae femoris; en, een weinig dieper, den trekker van den Rectus Cruris te ontblooten: zoo zal men eene tusschenruimte ontdekken, ter lengte van 2 Rhynl. of Amsterd. duimen, en ter breedte van ¾ duim in de bejaarden, die eene insnede toelaat van 1 ½ duim, en dus grooter dan nodig is, om dit vogt te ontlasten. Is 'er reets een begin van mankgaan, en is die Beursband opgezet, zoo zal de breedte grooter zyn, en de insnede zal nog gemakkelyker gedaan worden. Den 29 van Louwmaand van dit jaar, heb ik dit geheele deel eerst naukeurig ontleed, levensgrootte afgetekend, en den 8 van Sprokkelmaand 'er een naa-getrokkene schetse van gezonden aan U, die volgens uwen Brief van den 15 dier maand U wel schynt bevallen te zyn, 't gene my aangenaamer was, om dat Gy verlangend scheen, om Proeven te neemen van deeze geheel nieuwe, en veel beloovende, manier, om de mankheid in jonge kinderen voor te koomen. Ik zal, om alle twyffelagtigheid te vermyden, het geval nader bepaalen, en u eene nette, dog korte, Beschryving, van de te doene handbewerking mededeelen. De Lyder of Lyderesse, want het geslacht doet niets tot het ongemak, een Kind zynde, moet alleenlyk roeijende gaan, en het Been niet merkelyk verkort hebben, ook moet de Bilplooi der aangedaane zyde niet zeer zigtbaar opwaarts loopen; veel min moet de Rug-graad onder den gang schuins inbuigen. Het ongemak behoort derhalven nog slegts in den beginne te zyn; en als dan zal men den kleinen Lyder op den Rug regt uitgestrekt leggen, en het aangedaane Been door een kundigen Medehelper, met de teenen een weinig | |
[pagina 101]
| |
binnenwaarts gedraaid, om den Sartorius te spannen, stevig doen houden. Vervolgens zal men, I. met een stevig puntmes een vinger breed onder den voorpunt van het Darmbeen, het vel regt nederwaarts openen, ter lengte van 1½ duim, tusschen den Sartorius en Tensor vaginae femoris in. II. Zal men met den voorsten vinger der slinkerhand in de wond voelen naar den gezwollenen Beursband, en den trekker van de regte Dye-spier, welken men als dan zeer ligt tusschen de twee aangehaalde spieren gewaar wordt. III. Daarnaa zal men met het zelfde mes in den Beursband, van boven nederwaarts, snyden; alleenlyk behoort men verdagt te zyn, dat deeze Beursband, daar ter plaatze, zeer dik en taai is. Het uitloopend vogt zal den Heelmeester schielyk, van wél gesneden te hebben, verwittigen; die de insnede onderwylen zoo lang behoort te maaken, als het been des Lyders zal dulden, ten weinigsten van ½ of ⅔ van een duim, indien zulks mogelyk is. IV. Naa den geheelen Beursband geledigd te hebben, zal men eindelyk een steekwiek brengen tot binnen in deszelfs holligheid, om haar dagelyks twee maalen, of geduurig, van het aanwassend vogt te konnen ontlasten, en de wonde met eene platte wiek verbinden, besmeerd met een weinig verzagtenden balsem; alles te zamen met een kleefplaaster dekken, en het geheele toestel met het gewoone korenair verband, tot de lasch geschikt, bevestigen. Andere Manier. Men zoude, wanneer de uitzetting te groot was, eene Dril-naaldGa naar voetnoot(*) konnen gebruiken, alhoewel my eene insnede beter voorkomt, om dat de geheele punt van de Dril-naald door de dikte van den Beurs-band vry verre heenen gestooken moet worden, zal 'er de pyp behoorlyk diep inschieten. Waardoor men den hals of het kraakbeen van dat deel des Dyebeens, in jonge Kinderen, zou kunnen kwetzen; al het welke door het puntmes geheel vermyd kan worden. Deeze gedagten zullen, bekenne ik, om haare nieuwheid, vreemd schynen; dan ik meene, dat myne voorstelling op zulke goede, en teffens op zulke zekere, gronden steunt, dat zy niet alleen van U, maar van alle kundige en beoeffende Mannen in de Ontleed- en Heelkonst, zeer greetig zal aangenoomen worden. Behaagt het u, myn Heer! deezen in de zoo veel ge- | |
[pagina 102]
| |
leezen wordende Letteroefeningen te plaatzen, ten einde ook anderen nut zouden konnen trekken van onze Onderhandelingen? ik geeve 'er geredelyk myne toestemminge aan; ook zal zulks gelegenheid geeven, dat schrandere Lieden van onze konst deeze voorgestelde konstbewerking door hun vernuftig oordeel en diepere inzigten, verbeteren, en tot grooter volmaaktheid brengen. Hoe het ook zy, hunne oordeelkundige Aanmerkingen zullen ons voorzeker te stade komen, en ook anderen in staat stellen om de geneezing van deeze ontcierende kwaale, met nog meerder gemak, en minder smert, voor de kleine Lyders, te bewerken. Het is immers onverschillig, wie het Menschdom dienst doet, als het slegts verligt wordt van de menigvuldige ongemakken, kwaalen, en gebreken, waaronder het byna schynt te bezwyken. Gaa onderwylen voort, Myn Heer! het menschdom, en de ongelukkige Lyders, gelyk Gy gewoon zyt, by te staan, te helpen, en te geneezen. Draag 'er den roem van weg, dien Gy zoo wettig verdiend hebt, en alle braaven met my U toekennen. Ik ben met hooge achting, en met ongeveinsde vriendschap,
myn heer! Uwe Gehoorzaame Dienaar, petrus camper. Leeuwaarden den 3den van Lentemaand, 1782. |
|