Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWysgeerige en Staatkundige Geschiedenis van de bezittingen en den koophandel der Europeaanen, in de beide Indiën. Negende Deel. Te Amsterdam, by M. Schalekamp, 1782. In gr. octavo 506 bladz.Gelyk het voorige Achtste Deel een aantal van byvoegzels en verbeteringen op het Eerste en Tweede Deel behelsde, die daadlyk ter ophelderinge veeler byzonderheden strektenGa naar voetnoot(*), even zo is 't met dit Negende, ten opzigte van het Derde en Vierde Deel gesteld. Het verhandelde in die Deelen was betreklyk tot Zuid-America, zo ten aanzien van het Vaste Land, als de daar om en aan gelegen Eilanden; en gevolglyk behooren de hier bygevoegde Stukken, tot den handel der Europeaanen, op dat gedeelte der Nieuwe Waereld, en hunne bezittingen in het zelve, met het geene daaromtrent nadere opmerking vordert. Verscheiden byzonderheden deswegens, voorheenen opgemerkt, worden | |
[pagina 627]
| |
hier opgehelderd, en door nader verkreegen kundigheden, of bykomende aanmerkingen uitgebreid, die gemeenlyk ten beteren verstande van dezelve strekken. Hier toe behooren, buiten het geen bepaaldlyk het Staatsbestuur en den Koophandel betreft, ook etlyke waarneemingen, raakende de Natuurlyke Historie, en deeze en geene byzondere inrigtingen; waaronder geene van de minsten zyn, die over de Cochenille, de Diamanten en Paerlen; als mede over de koleur der Negers; mitsgaders het wraakbaare van den Slaavenhandel op de kust van Africa; het weeren der Bedelaarye, en 't rechtmaatige bestuuren der Hospitaalen; met meer anderen, tot welker overweeging het behandelen van een of ander Stuk aanleiding geeft. - Zo brengt hem, by voorbeeld, de beschouwing van den Mexicaanschen handel tot eene beschryving van de Cochenille; en daar 't opmerkelyk is, dat zulk een klein Insect zo veel handels uitlevert, zal 't onzen Leezeren, vertrouwen we, niet ongevallig zyn, dat we hun het deswegens bygebragte mededeelen; 't welk dient ter vermeerderinge en verbeteringe van 't geen de Autheur, nopens dit onderwerp, gemeld heeft, in het III. Deel bl. 87-92. Met den aanvang geeft ons de Abt Raynal te kennen, dat hy, in navolging van de beste, zelfs Spaansche Schryvers, in vroegere Uitgaaven deezes Werks beweerd had, dat de aart der Cochenille, zonder welke wy noch Purper noch Scharlaken zouden kunnen verwen, en waaraan wy die schoone koleuren verschuldigd zyn, vóór den aanvang der tegenwoordige eeuwe, onbekend was. Maar, wat laater, de oorspronglyke stukken raadpleegende, bevond hy, dat Acosta, in den jaare 1530, en Herrera, in den jaare 1601, dezelve even naauwkeurig hadden beschreeven, als onze hedendaagsche Natuurkundigen. En hier op geeft hy ons, zo van het Insect, als van den Cochenillenhandel, het volgende berigt. ‘De Cochenille is een Insekt, van grootte en gedaante, als een weegluis. Even gelyk in de meeste andere dieren, kan men in dezelve de beide sexen onderscheiden. Het wyfje, gezeeten op den top der plant, bykans op het oogenblik haarer geboorte, blyft daaraan vast gehegt door een soort van buis, en vertoont niets anders dan een korst van eene bykans halfronde gedaante, welke alle de andere declen bedekt. Dit bekleedzel verandert tweemaal in den tyd van vyf- en twintig dagen, en is bedekt met een wit, vet, | |
[pagina 628]
| |
en voor het water ondoordringbaar poeder. Op dien tyd, welke het tydstip der huwbaarheid is, koomt het mannetje, dat veel kleinder dan 't wyfje, en wiens gedaante meer ontwikkeld is, uit een meelagtige buis ten voorschyn, door behulp van vleugelen, van welke hy voorzien is. Hy vloddert boven de onbeweeglyk zittende wyfjes, en plaatst zich op ieder van dezelve. Aldus wordt het wyfje bevrugt van verscheiden mannetjes, die wel dra na de bevrugting sterven. Oogschynlyk groeit zy in omtrek, tot dat een droppel vogts, onder uit haar lighaam voortgekoomen, de aanstaande uitkomst der eijeren aankondige, die een merkelyk getal uitmaaken. By de geboorte breeken de jongen hun bekleedzel, en verspreiden zich over de plant, om eene voordeelige plaats te zoeken, en zig aldaar vast te hegten. Vooral zoeken zy zich tegen den Oosten wind in veiligheid te stellen. Van hier dat de heesterplant, op welke zy leeven, van dien kant aangezien zynde, zich geheel groen vertoont; terwyl zy geheel wit is aan de tegenoverzyde, welke de Insekten bovenal verkiezen. Deeze heesterplant, onder den naam van Nopal en Indische vygeboom bekend, is ongeveer vyf voeten hoog. De stam is vleeschig, breed, plat, zagt in het aanraaken, een weinig bitter, met doornagtige knoesten bedekt, in een geregelde gedaante langs de oppervlakte verspreid. Veele takken schiet deeze stam, en wordt dunner, gelyk ook de takken, by ieder afdeeling; dit geeft aan de onderscheiden afdeelingen der plant de gedaante van een eyrond, dik en doornagtig blad. Geene andere bladen heeft dit gewas. De bloemen, over de jonge telgen verspreid, bestaan uit een schilferagtigen kelk. De zaadbuis verandert nevens de kelk in eene vrugt, welke goed is om te eeten, gelykende naar een vyg, opgevuld met zaaden, in kleine afdeelingen door een roodagtig pit verspreid. Men vindt verscheiden soorten van Nopal. Die den stam bezet hebben met menigvuldige en te dicht aan elkander geplaatste kwasten, zyn niet bekwaam tot het aankweeken der Cochenilie. Deeze slaagt niet dan op eene plant, welke weinig doornen heeft, en eene fluweelagtige oppervlakte, bekwaam om haar eene veilige wooning te verschaffen. Zy schroomt den wind, een kouden regen, en te groote vogtigheid. Niet voordeelig is de wyze om haar te enten. Voordeeliger is het, haar om de zes jaaren te verplanten, door verscheiden looten der takken te leggen in vry diepe gragten, vyfhoekswyze of in 't vierkant gegra- | |
[pagina 629]
| |
ven, op een afstand van zes of acht voeten van elkander. Een plek gronds, dus beplant, by den naam van Nopalerie bekend, heeft doorgaans eene uitgestrektheid van twee, zelden drie akers. Ieder aker brengt twee Kwintaalen Cochenilie voort, één man kan die bewerken. Dikmaals, doch altoos zeer omzigtig, moet hy wieden, om het Insekt niet te beschadigen; 't welk, van plaats veranderende, gewisselyk sterft. Daarenboven moet hy de verslindende dieren zorgvuldig verdelgen: het gevaarlykste van dezelve is een Rups, die de plant van binnen doorknaagt, en het Insekt van onder aantast. Achttien maanden naa het planten wordt de Nopal met Cochenilien bedekt; doch om ze te regelmaatiger over de geheele plant te verdeelen, en te beletten, dat zy door te groote nabyheid elkander niet schadelyk zyn, worden aan de kwasten, op zekere afstanden, nesten vastgehegt, gemaakt van het hoornagtig gedeelte van den Kokosnoot, aan de Westzyde open, voorzien van twaalf of vyftien eytjes, gereed om te broeden. De jongen, welken daaruit voortkoomen, maaken zich vast aan de Nopal, en bereiken hunne grootste stevigheid in den tyd van twee maanden, de duurzaamheid van hunnen leeftyd. Daarnaa geschiedt de inzameling, welke, van Wynmaand tot Bloeimaand, om de twee maanden, wordt herhaald. Min voordeelig is dezelve, indien daaronder vermengd zy een andere Cochenilie, van minder waarde, of indien de mannetjes de overhand hebben, van welke men weinig werks maakt, om dat ze klein zyn en voor den tyd afvallen. Deeze inzameling moet geschieden eenige dagen voor het eyerleggen, 't zy om het verlies der eyeren te voorkoomen, welke ryk van kleur zyn; 't zy om te beletten, dat de jongen zich verspreiden over een reeds uitgeputte plant, die etlyke maanden rust noodig heeft. Van onderen op beginnende maakt men de Cochenilien los, door middel van een mes, en laatze vallen in een bekken, daaronder geplaatst, een rand van welken volmaakt sluit aan de plant, die vervolgens met het zelfde mes, of met een linnen doek, gezuiverd wordt. Terstond naa het regenachtig saisoen, om de geheele vernieling der Cochenilien te voorkoomen, welke door de ongemaatigdheid der lucht zou kunnen veroorzaakt worden, snydt men de takken van de Nopal met nog jonge Insekten belaaden. Men sluit ze op in de wooningen, alwaar zy, even gelyk alle zogenoemde vette planten, hunnen groei | |
[pagina 630]
| |
bekoomen. Geduurende het slegte saisoen, groeien aan dezelve de Cochenilien. Zo dra dit verloopen is, zet men haar buitenhuis op de boomen, alwaar de leevendigmaakende frisheid der lucht haar wel ras doet jongen broeden. Niet zo veel oppassens heeft de wilde Cochenilie noodig, eene soort verschillende van die wy nu hebben beschreeven, maar die in dezelfde oorden, en op dezelfde plant, wordt gekweekt. Zy is minder teder, en bestand tegen de ongemaatigdheid der lucht. Aan minder verscheidenheid, ten aanzien van de menigte der voortbrengzelen, is dienshalven de inzameling onderhevig, en kan het geheele jaar door geschieden. Van de fyne Cochenilie is zy hier in onderscheiden, dat zy kleiner, gulziger, minder kleurig, en omwonden is in katoen, welk zy twee linien rondom zich uitbreidt. Gemaklyker wordt zy vermenigvuldigd, en verspreidt zich verder en spoediger, zonder eenige hulp van buiten, zo dat eene Nopalerie wel haast daarmede bedekt is. Dewyl haar voortbrengzel zekerder gaat, dewyl haare prys gelyk staat met twee derde deelen van de fyne Cochenilie, en zy op alle soorten van Nopal wordt voortgeplant, kan men haar met voordeel aankweeken; doch altoos afzonderlyk; vermids de nabyheid de andere soort zou doen gebrek lyden, die daarenboven onder haare dons zou begraaven worden. Men vindt deeze soort in Peru, op eene zeer doornagtige Nopal, welke aldaar zeer algemeen is. De Cochenilien zyn niet ingezameld, of men werpt ze in heet water, om ze te doen sterven. De wyze van droogen gaat verschillend toe. De beste wyze is, haar eenige dagen aan de Zon bloot te stellen, waar door zy eene bruin-roode kleur aanneemen, welke de Spanjaards Veregrida noemen. De tweede manier is, haar in den oven te leggen, daar zy eene grysagtige kleur verkrygen, met purperen aders doorsneeden, waarom zy den naam draagen van Jaspadea. De minstvolkomene, en welke by de Indiaanen meest in gebruik is, is die, wanneer zy nevens de Maïskoeken op plaaten geleid worden; dikmaals branden zy hier. Men noemt ze Negra. Hoewel de Cochenilie tot het dierlyk ryk behoore, 't welk het meest verganglyke geslacht is, bederft zy nimmer. Geene andere voorzorg behoeft men te gebruiken, dan haar in een doos te sluiten, om haar eeuwen lang in haare volle kragt te bewaaren. Waarschynlyk zou dit dierbaar voortbrengzel in ver- | |
[pagina 631]
| |
scheiden gewesten van Mexico slaagen; doch tot heden toe heeft alleen de provincie Oaxaca zich daarop met ernst toegeleidGa naar voetnoot(*). Overvloediger zyn de oogsten geweest in een dorren grond, welken de Nopal bemint, dan in eene uit den aart vrugtbaare aarde; aan minder toevallen zyn zy onderhevig geweest in gemaatigde gewesten, dan in dezulke, alwaar de koude en de hette kragtdaadiger gevoeld worden. Voor de verwoesting van hun Keizerryk, kenden de Mexikaanen de Cochenilie; zy bedienden 'er zich van om hunne huizen te beschilderen, en hun katoen te verwen. Uit herrera blykt, dat, in den jaare 1523, het Ministerie bevel zondt aan kortes, om dezelve voort te planten. De Veroveraars verwierpen deezen arbeid, gelyk zy allen anderen lichaamsarbeid veragtten; hy bleef geheel in de handen der Indiaanen. Zy alleen houden 'er zich nog heden mede onledig; maar te dikmaals, door middel van penningen door de Spanjaards opgeschooten, op meer of min woekeragtige voorwaarden. De vrugt hunner nyverheid wordt verzameld in de hoofdstad der provincie, welke insgelyks den naam van Oaxaca voert. Deeze stad, alwaar men aankoomt, langs fraaie wegen, en eene aanhoudende lente geniet, is gebouwd in het midden eener uitgestrekte vlakte, met schoone en wel gebouwde gehugten bedekt. Haare straaten zyn breed, lynrecht, en bestaan uit eenigzins laage, doch meestal fraaie, huizen. De pleinen, de waterleidingen, de openbaare gebouwen, dit alles is in eenen goeden smaak aangeleid. Men vindt 'er eenige zyde en katoenfabrieken. De Asiatische en Europische koopmanschappen zyn 'er in vry algemeen gebruik. Wy hebben gelegenheid gehad verscheiden reizigers te spreeken, welke te Oaxaca geweest waren. Allen hebben ons verzekerd, dat onder alle de Vastigheden, door de Spanjaards in de Nieuwe Waereld aangeleid, hier de | |
[pagina 632]
| |
geest van gezelligheid den meesten opgang hadt gemaakt. Deeze voordeelen schynen een gevolg te zyn van den Cocheniliehandel. Behalven 't geen Amerika en de Philippynsche Eilanden gebruiken, ontvangt Europa, jaarlyks, vierduizend kwintaalen fyne Cochenilie, tweehonderd kwintaalen Granilje, honderd kwintaalen Cocheniliepoeder, en driehonderd kwintaalen wilde Cochenille, gezamentlyk, ter bestemde plaatze gekomen zynde, bedraagende, 8.610.140 Livres. Spanje alleen heeft dus lang voordeel gehad van dit kostbaar voortbrengzel. De Heer thierry, een Fransch kruidkenner, meer gevaaren tartende dan men zich kan verbeelden, heeft het zelve uit Oaxaca zelve weggevoerd, en op St. Domingo verplant, alwaar hy het aankweekt met eene standvastigheid, zynen eersten moed waardig. Zyne eerste proefneemingen hebben zyne verwagting overtroffen, en alles geeft grond om te gelooven, dat het vervolg aan een zo gelukkig begin zal beantwoorden. Mogt deeze, mogten alle andere kweekeryen zich verder uitbreiden, en nieuwe Natien onledig houden! Zyn wy niet allen broeders? Kinders van denzelfden Vader zynde, zyn wy niet tot een algemeen lot geroepen? Moet ik den voorspoed myns Naasten dwarsboomen, om dat de Natuur eene rivier of een berg tusschen hem en my geplaatst heeft? Zou deeze scheidsmuur my de vryheid geeven, om hem te haaten, te vervolgen? Wat heeft deeze uitsluitende voorkeuze aan byzondere Maatschappyen deezen Aardbol al onheilen gekost, en hoe veelen zal zy dien nog kosten, indien de gezonde Wysbegeerte niet ten langen laatste de gemoederen verlichte, te lang door harssenbeeldige begrippen van 't spoor geleid. Te zwak is, ongetwyfeld, myne stem om het monster te verjaagen. Doch 'er zullen, laaten wy daaraan niet twyfelen, 'er zullen Schryvers opstaan, wier redekaveling en welspreekendheid, vroeg of laat, de toekoomende geslagten zullen overtuigen, dat het menschlyk geslagt meer dan het Vaderland, of liever, dat het geluk van het eene aan het geluk van het andere ten naauwsten is verbonden.’ Ter nadere ophelderinge van 't geen in dit Werk, nopens den handel der Europeaanen met hunne Volkplantingen, gemeld is, zyn 'er in dit Deel nog zestien Tafels gevoegd, welken ons het beloop en gewigt van dien Handel voor oo- | |
[pagina 633]
| |
gen stellen; waaruit men met éénen opslag kan zien, van welke mindere of meerdere uitgebreidheid, en ook hier en daar voor- of nadeelen, die verschillende Handeltakken, voor de onderscheiden Europische Natien, zyn. |
|