Deugd is dan ook van ene grotere waarde, hoe meer zij met moeilijkheden te strijden heeft en daarover zegenpraalt. Het blijkt, uit de daaglijksche ondervinding, dat de menschen alleen den tijd kwaad maken, is het 'er zo mede gelegen, laten wij dan denzelven goed maken. Alleen de kortziende of trage zal, op de gedagten, dat één mensch de boze Waereld niet veranderen kan, te rug gehouden worden.
Al is de kring onzer werkzaamheid nog zo klein, hij is egter altoos groot genoeg, dat wij het goede rondom ons kunnen verbreiden. Indien mannen, wier ijver in wel te doen, wij, nog tegenwoordig, bewonderen, bij het, in hunne tijden heerschend, bederf, ook gedagt hadden, dat zij door hunne werkzaamheid het kwaad niet zouden verhinderd hebben, zouden 'er dan wel zulke daden van Geloof en Menschlievendheid, die in hun begin klein, en in hunne gevolgen groot waren, geschied zijn? Met één woord, dit is een gedrag, 't geen den Christelijken menschenvriend, bij het beschouwen van het kwade in de Waereld, waardig is, indien hij van de heerschende ondeugden onbesmet blijft, zig ten beste in de Deugden oeffent; en anderen goede voorbeelden geeft; die tans zeer zeldzaam gevonden worden, en, ter bevordering van zijn eigen en het welzijn van anderen, de noodzakelijkste zijn. Indien wy egter daaglijks bespeuren, hoe Godvergetenheid, Wellust, Onregtvaardigheid, Luiheid en andere Ondeugden de overhand nemen, zo laten wij des te godvrugtiger, kuischer, regtvaardiger en arbeidzamer wezen. De ongemene kosten zouden wij, wel is waar, daardoor niet wegnemen, wanneer wij, in onze kleding, levenswijze en zeden, niets van den heerschenden smaak wilden aannemen: het kan pligt worden, ons onder zulk een juk te buigen, en wy mogen dit ook, in geöorlofde dingen, met een goed geweten doen; maar laten wij gene eerste aanvoerders wezen van dingen, die tot de Weelde behoren; noch laten wij, door het gretig aangrijpen der mode, anderen dus in het geloof versterken, dat zij een wezenlijk deel van ons tijdelijk geluk uitmake. Wanneer wij niet te zeer en onbetaamlijk ijveren, kunnen wij ook ligt, door verstandige en billijke voorstellen, anderen beter onderregten, dat zij ons niet voor zonderlinge, maar voor wijze en verstandige, menschen aanzien, die alles beproeven en het goede behouden. Onze Deugd zal haar zelve ene vergelding verschaffen, en God, wiens oog over alle
landen, en inzonderheid over hen, gaat, die hem vre-