Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 515]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Betoog en Verdediging van de agtbaarheid der Geschiedkundige Boeken des O.T., en van derzelver nuttigheid voor de Christenen, door A.v. Harencarspel, Student in de H. Godgeleerdheid. Te Utrecht, by H.v. Otterloo, 1782. Behalven het Voorbericht, 227 bladz. in gr. octavo.Een Hoogduitsch Geschrift van den Heer Semler, Dr. en Prof. der H. Godgel. te Halle, onder den tytel van Verhandeling over de vrye onderzoeking van den Canon, die enigermate geschikt is, om den Christenen zeer ongunstige gedachten van 't nuttige gebruik der geschiedkundige Schriften des O.T. in te boezemenGa naar voetnoot(*); heeft aenleiding gegeeven, tot het schryven dezer betoogende Verdediging. De Heer van Harencarspel, schoon de denkwyze en redeneringen van Dr. Semler steeds in 't oog houdende, bedoelt echter hier mede niet ene opzetlyke wederlegging van een Geschrift, dat in 't Nederduitsch niet gemeen gemaekt is; maer hy stelt zich by die gelegenheid voor, het opgemelde onderwerp, ten nutte zyner Landsgenooten, afzonderlyk te ontvouwen. Zyne Verhandeling is tweeledig. ‘In de eerste plaats zal ik, zegt hy, de voortreflykheid en het nuttige gebruik van het Historisch deel des O.T. aantoonen, en ook de schijnbaarste bedenkingen, tegen deeze bewijzen ingebragt, trachten uit den weg te ruimen. En dan, ten tweede, zal ik, uit de beschouwing van deszelfs inhoud als anderszins, wat uitgewikkelder en klaarder die nuttigheden openleggen, welke men, bij eene wel ingerigte leezing der geschiedenissen van het O.V., daaruit verwagten kan; de behandeling hiervan zal, ter wegneeminge van eene en andere tegenwerping, gepaste aanleiding geeven.’ Onze Autheur behandelt ieder deel op ene leer- | |
[pagina 516]
| |
zame wyze, met juiste aenmerkingen over de gewigtigste byzonderheden, die tot dit onderwerp behooren. En 't geheele Geschrift, met een welwikkend oordeel opgesteld, dient alleszins om den Christenen ene verstandige hoogachting, ook voor 't historische gedeelte der Schriften des Ouden Verbonds, in te boezemen, en hen te doen opmerken, dat zy uit deszelfs overweging verscheiden nuttigheden kunnen trekken; ja dat ene gegronde kennis van de voorname gebeurtenissen, die meerendeels ook het recht verstand van min gewigtige gebeurtenissen, (op zichzelve beschouwd,) vordert, enigermate onontbeerlyk zy, tot het wel verstaen van de andere Bybelschriften, zo des Ouden als des Nieuwen Verbonds. - Nademael het echter, ter bereikinge van dit nut, niet onverschillig zy, op hoedanig ene wyze men deze Geschiedkundige boeken leze, zo heeft de Heer van Harencarspel het met recht niet ondienstig gedacht, by den aenvang van zyn tweede gedeelte, enige aenmerkingen deswegens aen de hand te geven, welke wy, ter dezer gelegenheid, den Lezer zullen voordragen. Daer latende, als buiten zyn tegenwoordige oogmerk, de vereischte kundigheden van de tael en gewoonten der Oosterlingen, om alle byzonderheden te verstaen, bepaelt hy zich tot het geen ten minste eenigzins by een Christen, in dit geval, plaets moet hebben; waer toe hy het volgende brengt. ‘I. Het spreekt van zelve, dat hij, die, met gewenscht gevolg, de geschiedkundige boeken des O.T. leezen zal, zich met aandacht, een leerzaam gemoed, en onder verzuchting om de verlichting en leiding des H.G. tot dit werk begeeven moet. Gelijk men zich ook hier geen geheel onkundigen moet voorstellen. Want is zulk een, zonder mondeling onderricht, ook wel in staat, om van den inhoud des N.T. een voordeelig gebruik te maaken? II. Dan de leergierige beschouwer van den inhoud des bijbels moet, voor zo veel zulks mogelijk is, de geschiedenis daarin voorkomende in haar geheel trachten te beschouwen, en 'er zich op toeleggen, om het gantsche plan der schikkingen van Gods Voorzienigheid, zoo als de geschiedverhaalen het zelve bij de uitvoering van bijzondere deelen openleggen, in eenmaal te overzien. - Dit zal hem de treffendste blijken van wijsheid, trouw, lankmoedig- en goedertierenheid, in het groot, en in Gods algemeene bestiering der waereld doen opmerken; - de aandoeningen van dankbaarheid, verwondering, eerbied en aanbidding | |
[pagina 517]
| |
verlevendigen, en hem tot geloof, hoop en allerleie Christelijke deugden op de sterkste wijze aanspooren. - Dit zal hem de Schriften der Evangelisten en Apostelen, waarin hij de uitkomst zijner verwachtingen in de oprichting en uitbreiding van Messias Koningrijk bevestigd vindt, klaar en verstaanbaar maaken, enz. III. In de bijzonderheden, moet hij ook telkens trachten, de hoofdtrekken in onderscheiden Karakters gade te slaan. - Gods gunstbewijzen of straffen aan geheele Volken, of ook aan enkele persoonen betoond en toegezonden, moet hij in derzelver oogmerk en bedoelingen poogen te ontdekken, de gevolgen daarvan naargaan, en wat hier meer toe behoort. IV. In dit alles evenwel moet hij zich te binnen brengen, dat hij eene geschiedenis leest, die dikwerf alleen de daaden en gevallen verhaalt, zonder daar een goed- of afkeurend oordeel bij te voegen. - Dit zal hem aan den éénen kant voorzigtig doen zijn, om niet alles goed te keuren, wat aangaande Godvrugtige menschen verhaald wordt: - en aan den anderen kant, om de daaden van hun, welke anders juist niet te prijzen waren, geenszins om deeze reden in alles te verdenken. - Dit zal hem ook bevrijden van het vooroordeel, als of men de bijbelsche voorbeelden, in 't geen omtrent hen niet wordt afgekeurd, veiliglijk naar kan volgen; daar intusschen de verschillende omstandigheden, bijzondere betrekkingen, het voorbeduidende van handelingen, de gewoonte van zekere tijden en in zekere gewesten, in alles niet weinig verschil kunnen te weeg brengen, en veroorzaaken, dat de beoordeeling, of iemand in eene of andere verrigting te prijzen, dan te berispen zij, allermoeilijkst wordt. Evenwel zal een bedachtzaame altoos, indien van eenige daad of persoon, in de oude bijbelgeschiedenissen vermeld, bij de Schrijvers van het N.T. gewag wordt gemaakt, daarop zijne aandacht vestigen; als zijnde zulks van groot belang bij de beschouwing van verhaalen, die dikwerf zeer kort, en dus niet naar alle omstandigheden, die bij eene welbedagte oordeelvellinge in overweeging moeten komen, geboekt zijn. V. En 't geen wij zoo aanstonds zeiden, geeft ons aanleiding om in 't gemeen den waarheidlievenden leezer der Bybelgeschiedenis van het O.V. ten sterkste het afleggen van allerleie vooroordeelen aan te prijzen. - Hij moet zich van alle eenzijdige gedagten omtrent persoonen, wier geschiedenis hij leezen, wier levensbijzonderheden hij over- | |
[pagina 518]
| |
denken wil, ontdoen, en geene 't zij voordeelige, 't zij nadeelige schilderijen van karakters voor echte en welgelijkende stukken erkennen, ten zij de Bijbelgeschiedenis zelve daartoe de hoofdtrekken en koleuren oplevere. - Hij moet als een bloot aanschouwer en toehoorer verkeeren, en de zaaken, die hij voorheen als den inhoud des Bijbels mogt geleerd hebben, trachten te vergeeten, om des te beter, en zonder, bij min belangrijke gebeurtenissen, te worden opgehouden, voord te kunnen leezen, en de hoofdbedoeling, waartoe het geen hij leest in meer of minder zigtbaar verband staat, of daaraan ondergeschikt is, in het oog te kunnen houden. Doet hij het tegendeel, dan is hij, om verscheide redenen, niet alleen in gevaar om zijn oogmerk, dat zijn nut en stigting weezen moet, te missen, en niet zelden in zulk eene verwarring te geraaken, waaruit hij zich naauwlijks redden zal; maar zijne onvoorzigtige handelwijs doet hem ook wel eens, ter overeenbrenging van de geschiedenis, die hij leest, met dat geen, wat hij, bij voorraad, den inhoud daarvan meende uit te maaken, zoo niet de allergevaarlijkste, ten minste de ongerijmdste en belachlijke vooronderstellingen aanneemen, of zulke begrippen koesteren, en aanprijzen, die met den aart van den Godsdienst, zoo wel als met de denkwijze, welke wij naar de leer der rede en openbaaring volgen moeten, ten eenenmaale strijdig zijn. Ja, men is wel eens tot die ongerijmdheid vervallen, indien men zich, na eene vooringenomen beoordeeling, tot het leezen der heilige geschiedenis van vroegere eeuwen begaf, dat men daarin wanvoeglijkheden en aanstootlijke gebeurtenissen, ten minste zulke kleinigheden meende aan te treffen, die naauwlijks eenige opmerking waardig schijnen, en overzulks in eene Godlijke openbaaring geenszins te verwachten waren. Op deeze wijs wierd men, door zijne vooringenomenheid, gedrongen deszelfs gezag te verzwakken; 't geen dan als van zelve, van tijd tot tijd, zijnen behoorlijken invloed verliezen moest.’ Veelligt verkrygen wy van deze zelfde hand, die dit Stuk tot dus verre zo oordeelkundig uitgevoerd heeft, vervolgens nog nadere aenmerkingen, rakende enige byzonderheden, die tot dit onderwerp behooren; waeromtrent wij, uit overweging van dit Geschrift, met reden, iets goeds mogen verwachten. De Heer van Harencarspel hecht naemlyk aen dit zyn verdeedigend betoog, ten laetste, nog deze soort van aenkondiging. | |
[pagina 519]
| |
‘Hier zoude het nu vervolgends de plaats zijn, om ons met het beantwoorden van bijzondere bedenkingen bezig te houden, welke de Heer Semler tegen eenigen der heilige boeken, en zommige geschiedverhaalen, daarin vervat, geopperd heeft. Hier was nu ook gelegenheid, om het nut der oude bijbelhistorie, in verscheide andere opzigten, dan wij nodig achtten inzonderheid onder het oog te houden, open te leggen, om aan te toonen, - hoe zij in oudheid, in zekerheid, in het opleveren van rijke stof tot leering in allerlije omstandigheden en betrekkingen, de geschiedenissen van alle andere volken en de beste zedelijke verhaalen, welke men boven haar opvijzelen en aanprijzen wil, zeer verre overtreft. En eindelijk hoe eenige der nieuwste uitleggingen, die de achtbaarheid deezer geschiedenissen bevestigen en verdedigen zouden, geheel verwerpelijk zijn en althans geene eer doen aan de heilige schrift. Doch, dewijl deeze verhandeling reeds groot genoeg geworden is, dewijl ook deeze stukken niet maar kortelijk en ter loops verdienen behandeld te worden; - zo wil ik hier liever afbreeken, en verwagten, of ik bij vervolg van tijd deezen taak zal durven op mij neemen.’ |
|