Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOverdenkingen bij gelegenheid van het ontroerend sterven van den Hoogleeraar G.J. Nahuis, drie dagen na deszelfs Egtgenoot, de Wel-Ed. Geboren Vrouwe C. Walburg van Mansvelt, door J.Ch. Mohr. Lid der Hervormde Gemeente te Amsteldam. Behalven het Voor- en Naberigt, 128 bladz. in groot octavo.En Bundel van Lijkzangen op bovengemelden Hoogleeraar. Behalven het Voorbericht, 100 bladz. in groot octavo. Beiden te Amsterdam, by H. Keyzer, 1782. In deze Overdenkingen legt de Heer Mohr het 'er op toe, om de natuurlyke aendoeningen zynes harten, en de | |
[pagina 344]
| |
daer mede gepaerd gaende gedachten zyner ziele, op het overlyden van den geachten Hoogleeraer en deszelfs loflyke Echtgenoot, met woorden uit te drukken. Hy bedient zich daerin van den zogenoemden Pathetischen styl, in welken hy den loop zyner hartstochten als onbedwongen volgt; die hem nu eens tot bedaerder overdenkingen leidt, dan eens in sterker verrukkingen vervoert, en steeds het peinzende werkzaem houd. Een schryfstyl van die natuur heeft zekerlyk zyne zwarigheden; men slaet hier veelligt in 't een of 't ander uiterste over; dan de Heer Mohr heeft 'er zich meerendeels zo wel voor gewacht, dat hy deswegen niet te beschuldigen zy, en men eer moete zeggen, dat hy het natuurlyke vry bestendig gadegeslagen en regelmatig bestuurd hebbe. Niet weinig heeft veelligt hiertoe medegewerkt, dat hy, na 't afloopen van den sterksten stroom zyner hartstochten, zyne overdenkingen in die geregelde orde geschikt heeft, in welke hy dezelven thans het licht doet zien. Hy vangt naemlyk aen, met treurende overdenkingen, en deze worden gevolgd, eerst, van lofvermeldende, voorts van beroerende, dan van bedarende, overdenkingen; die brengen berustende overdenkingen te wege; en dezen worden eindelyk besloten, met vertroostende overdenkingen; zo dat de Schryver ten laetste wel getroost kunne zeggen. ‘Zalige nahuis! wie zou u dan weder hier wenschen?... Neen! geniet nu uwen loon! Geniet dien in de eeuwige toeneeming van een gansch zeer uitneemend eeuwig gewigt der Heerlijkheid!.... Klim tot een trap van uitmuntendheid in de zegepraalende Kerk, evenredig aan dien gij in de strijdende had!... Ik kan niet meer.’ De Autheur heeft aen dit zyn Geschrift nog gehecht vier Gezangen van LodensteinGa naar voetnoot(a), als zo gepast voor zyn onderwerp, dat hy zich genoopt voelde, om van 't een en | |
[pagina 345]
| |
andere gedeelte derzelver gebruik te maeken, en wel dra besloote, om ze liever geheel te plaetzen; de vryheid nemende om ze hier en daer wat naer den tegenwoordigen dichttrant te beschaven. Met de afgifte van dit Werkje heeft de Heer Mohr tevens op zich genomen het bestuur der uitgave ener Verzamelinge van Lykzangen op den Hoogleeraer, waervan hy ook zommigen, die 't zynes oordeels noodig hadden, min of meer beschaefd heeft. Ze komen uit onderscheiden handen, en zyn van verschillende waerde; doch de Verzameling is, in haer geheel genomen, zodanig, dat we ons met den Heer Mohr wel kunnen vereenigen, als hy zegt: ‘ik vertrouw, dat deze Verzameling, zo als die nu in 't licht komt, de oogen der Kunstkenneren niet onwaardig zal wezen, en dat verscheiden stukken daarin zijn, door welke het geheel een treffelijk sieraad ontvangt.’ - Men heeft deze Stukjes op het zelfde formaet gedrukt, als verscheiden andere Werkjes, die tot dit zelfde onderwerp behooren; welker byeenzameling lot een lofwaerdig Gedenkstuk van den beroemden Nahuis, en deszelfs doodlyk lotgeval, dat hem en zyne Echtgenoote genoegzaem gelyktydig ten grave sleepte, kan verstrekken. |
|