Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerredenen, uitgesproken in de Christelyke Vergadering der Collegianten te Rotterdam. Tweede Deel. Te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, 1781. In groot octavo, 450 bladz.By het voorige twaelftal van LeerredenenGa naar voetnoot(*) voegt dit Deel anderwerf twaelf Redenvoeringen, die insgelyks | |
[pagina 239]
| |
wel waerdig zyn, dat ze met oplettendheid overwogen worden. De behandelde onderwerpen zyn dezen. Jezus leeven beweezen, en als den grondslag onzer verwagtinge van een toekomend gelukzalig leven beschouwd. Joh. XIV.19b. Beschouwing van het geen wy bezitten, en bewys dat wy dat alles van God ontvangen hebben. 1 Cor. IV.7. Beschouwing van des Heeren goedertierenheden over ons Vaderland. Ps. CVII.43. Opwekking tot yver in het goede, dewyl de zaligheid ons nu nader is dan voor deezen. Rom. XIII.11. Davids Huwelyk met Abigaïl. Paalen van het gezag des Mans over zyne Huisvrouw. 1 Sam. XXV.39-42. Jezus laatste woorden aan het kruise. Joann. XIX.30. en Luk. XXIII.46. De pligt van het vertrouwen op God. Spr. III. 6. Jobs voorbeeld in tegenspoed. Job II.10. De pligten van volwassen Kinderen, ten opzigte van hunne Ouderen. Gen. L.1. Opmerkingen, betreffende den stryd, tusschen het Vleesch en den Geest. Gal. V.17. Tekening van Joannes gezigt der voorbereidingen tot de groote jongste gerigtsoeffening. Openb. XX.12a. Het medewerken aan des Naasten zedelyken en eeuwigen welstand aangepreezen. Mal. III.16. - Ieder deezer onderwerpen word, met de vereischte naeuwkeurigheid, ten leerzaemste behandeld, en met nadruk voorgedragen. Veelligt zouden wy het hoofdzaeklyke van 't een of ander dier onderwerpen op zichzelve ontvouwen; dan het onlangs lezen van 't Geschrift van den Eerwaerden Madan, over de Veelwyvery, waar van wy korts gewag gemaekt hebben, en het aentreffen ener bedenkinge over dit Stuk, in de Leerreden over Davids Huwelyk met Abigaïl, noopte ons het aldaer deswegens bygebragte hier plaets te geven. De Redenaer opgemerkt hebbende, dat het Euangelie bedoelt, niet alleen den mensch in den Hemel, maer ook op deze Waereld, gelukkig te maken; ademende overal, Vryheid, Liefde en Geluk; beroept zich daeromtrent byzonder op de verandering, welke de Christlyke Godsdienst, in de betrekkinge des Huwlyks, tusschen Egtgenooten, gemaekt heeft; en stelt by die gelegenheid de volgende overweging voor. ‘In Davids tyd was het Vrouwlyk Geslagt volstrekt onderworpen, en t'eenemaal afhanglyk aan en van het Geslagt der Mannen. De Joodsche wyze van huwlyk sluiten, als by wyze van koop; als mede de gewoonten der Veelwyverye en Egtscheidinge gaven den Mannen groote voorregten boven hunne Egtgenooten. Alle welke omstandigheden, | |
[pagina 240]
| |
te samen genomen, de Joodsche huwlyken doorgaands tot zeer ongelyke Egtvereenigingen maakten, in welken het gezag en de meerderheid ten hoogsten aan des Mans; de gehoorzaamheid en de minderheid ten eenemaalen aan de zyde der Vrouwe waren. Maar de Christelyke Godsdienst, in de weereld uitgebreid, heeft, onder anderen, den staat der betrekkinge tusschen de beide Sexen merkelyk veranderd, en dezelve veel meer dan voorhenen op gelyken voet gebragt. Door deezen zyn de harten der gehuwden niet alleen door vaster, maar ook door edeler en voortreffelyker banden te samen vereenigd. Christus bedoelde een Koningryk op te rigten, dat, op deeze aarde, eene schets van de beste weereld vertoonen zoude; waarin niet alleen de treffelykste Overheden, en de deugdzaamste Onderdaanen; de braafste Ouders en de beminnenswaardigste Kinderen; de zagtmoedigste Heeren, en de gehoorzaamste Dienstboden; maar ook de gelukkigste Egtgenooten, en de beste Huwlyken gevonden zouden worden. - Huwlyken, steunende op die twee gewigtige pligten der Evangelische Zedekunde, Matigheid in het voldoen der driften, en hartelyke Godsdienstige Liefde. Onze gezegende Zaligmaaker heeft, wel is waar, niet goedgevonden, de Veelwyvery, door een uitdrukkelyk bevel, af te schaffen, en den Mannen te beveelen, zig met ééne Vrouwe te vergenoegen. Doch men merke op, dat de Veelwyvery onder het Oude Verbond nergens gewettigd, noch dien aangaande eenige duidelyke toelaating gegeeven was. Mozes rigtte eene maatschappy op van menschen, voorhenen reeds aan vooroordeelen verslaafd, van onbuigsaamen en wellustigen aart, onder welken het willekeurig Gezag der Mannen, de slaafsche Behandeling der Vrouwen, de Veelwyvery en de Egtscheiding reeds veele eeuwen in zwang gegaan hadden. Uit vreeze dan voor kwaade gevolgen, en om den stuggen aart zyner volksgenooten, oordeelde hy voorzigtigst deeze verouderde gebruiken toe te laaten; en vergenoegde zig, gelyk een verstandig Politiek, met onder het opzigt der wetten te stellen, en aan regelen te onderwerpen, het kwaad, welke hy niet dorst onderneemen geheellyk te verbiedenGa naar voetnoot(*). Maar Jezus, wiens oogmerk was niet alleen kwaade | |
[pagina 241]
| |
gebruiken te voorkomen; maar ook de harten te verbeteren, en waare zuiverheid in den geest te doen plaats grypen, door de Farizeërs geraadpleegd wegens de geoorlofdheid der Egtscheidinge herbrengt het Huwelyk, in eens, tot zyne oorsprongelyke instelling by de eerste schepping van het menschelyk geslagte; - naamlyk de Verbindtenis van éénen Man met ééne Vrouw, welker genegenheden onverdeeld, welker harten onscheidbaar vereenigd zouden zyn. ‘Hebt gy niet geleezen, vraagt Hy, dat God, die van den beginne den mensch geschapen heeft, dat Hy ze geschapen heeft Man en Vrouw; en gezegd heeft, daarom zal een mensch zyn' Vader en Moeder verlaaten, en zyne Vrouwe aankleeven; en die twee zullen tot één Vleesch zyn: alzo dat zy niet meer twee zyn, maar één Vleesch. Het gene dan God samengevoegd heeft, scheide de mensch nietGa naar voetnoot(*).’ Uit kragte van deeze oorspronglyke Instellinge verbiedt de Zaligmaaker alle Egtscheiding, uitgezondert alleen ter zaake van Overspel. En wanneer zyne Discipels, in antwoord, Hem te gemoete voeren, dat zulk eene gestrenge Huwlykswet de onscheidbaare Trouwverbintenis ten uiterste gevaarlyk maakte: dewyl elk voorzigtig Man het Huwlyk liever zoude nalaaten, dan zig blootstellen, om, zyn leven lang, door een onrustig of onbehaaglyk Wyf geplaagd te wezen: geeft de Heiland een figuurlyk antwoord, waar van de zin hierop uitkomt, dat de vrywillige beteugeling der natuurlyke driften, in sommige gevallen, een pligt was van den Christelyken Godsdienst. Dus wordt dan in den staat des Christendoms het Huwlyk herbragt tot zyne eerste en oorspronglyke instelling, de vriendelyke en hartlyk vereenigde samenwooning van éénen Man met ééne Vrouwe, ingerigt tot onderling gezelschap en hulpe, en tot het gezamenlyk voortbrengen en opvoeden van Kinderen. Van deze twee, wil Christus, dat de geheele liefde en harten onderling tot elkander bepaald en onverdeeld zullen blyven. Deeze Twee konden, in het egte leeven, veel beter één Vleesch en één hart uitmaaken, ééne vertrouwde Vriendschap oprigten en in stand houden; en het algemeen belang des huisgezins met saamgevoegde kragten ondersteunen; dan wanneer het hart van éénen Man verdeeld ware tusschen verscheiden Egtgenooten, van welke de eene der andere haar deel in deszelfs genegenheid | |
[pagina 242]
| |
misgundeGa naar voetnoot(*). Daarenboven de Egtscheiding by geen dan het alleruiterste vergryp toegelaaten zyndeGa naar voetnoot(†), was voor de Vrouwe een gestadig voorwerp van vreezen en beeven geweerd; den Man de yzeren Staf der willekeurige tieranny ontnomen; en hy, ook om zyn eigen zelfs wille, verpligt, zyne Egtgenoote bescheidenlyk te behandelen. ‘Zo heeft dan, onder de Christelyke bedeeling, de Vrouw haaren Man geenzins aan te merken, als haaren willekeurigen Meester of oppermagtigen Heer; maar als den Leidsman haarer Jeugd, haaren Beschermer, haaren Vriend, haar tedergeliefden Deelgenoot aan gezamenlyke zorgen en belangen. De Man is gehouden zyne Huisvrouw aan te merken, niet als zyne Dienstmaagd; maar als zyne Huisen Hartvriendin, als de Gezellin zyns leevens; zyne Medevoogdes in de bestieringe des Huisgezins; zyne Medehulp in het draagen van het egte juk: aan welke, als onderworpen aan den gevaarlyken en lastigen post van het voortbrengen en opkweeken van het teder Kroost, hy veel toegeevendheids, veel hulpe, veel ondersteuning, als den zwaksten vate, schuldig is.’ Met dit alles bedoelt echter de Redenaer geenzins den | |
[pagina 243]
| |
Man alle heerschappy te ontzeggen, en de Vrouw aen de gehoorzaemheid jegens den Man te onttrekken; maer hy tracht de palen van het Manlyk gezag, naer dit Euangelisch voorstel van den aert des Huwelyks, af te perken, waertoe het overige zyner Leerreden geschikt is. |
|