Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |
Eerste Waarheden der ondervindelyke en redelyke Geestkunde; waar by komt een afzonderlyk betoog van de Onstoflykheid en Onsterflykheid der Ziele, op eene vatbaare wyze, ten nutte van min- ervarenen ontworpen, door D. Kleman, Leeraar te Voorburg. Tweede Druk. In 's Gravenhage by J.A. Bouvink 1781. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer 377 bladz. in gr. octavo.By de eerste afgifte van deeze met veel oordeels uitgewerkte Geestkunde, hebben wy derzelver geheele beloop vry breedvoerig geschetstGa naar voetnoot(*), om den Leezer de nuttigheid daarvan te beter onder 't oog te brengen. Dit beloop nu is in deezen tweeden druk het zelfde gebleeven, alleen met tusschenvoeging van een afzonderlyk Hoofdstuk, over het bevindelyk onderscheid tusschen Ziel en Lichaam; maar voorts is, het geheele Geschrift door, de Taal en Volzinsuiting op eene aanmerkelyke wyze beschaafd; dat, op zigzelve, in verscheiden gevallen, veel lichts toebrengt. Hier benevens zyn 'er etlyke voorstellingen nader opgehelderd; en ook nu en dan nieuwe voorstellingen ingevlogten, welken ter duidelyker ontvouwinge van deeze en geene byzonderheden dienen. Men is, gelyk de Eerwaarde Nieuwland, in zyn Berigt, aan 't hoofd deezer uitgave geplaatst, meldt, deeze verbeterende vermeerderingen daadlyk verschuldigd aan den Eerwaarden Kleman zelven, naar uitwyzen van 's Mans eigen Handschrift, in een doorschooten Exemplaar. Uit hoofde van dit alles verdient deeze tweede afgifte op nieuw aanpryzing; en daarwe ons voorheen bepaalden tot het schetzen van het beloop deezer Geestkunde, zal het thans wel der moeite waardig zyn, 'er nog een byzonder Stukje uit mede te deelen, dat de uitvoering beter doet leeren kennen. - Hier toe agten we niet ongepast 's Mans voorstelling nopens de waare vereeniging van Ziel en Lichaam; en wel byzonder, daar de geheele voorstelling te breedvoerig is, om hier te plaatzen, 't geen hy ons meldt wegens het denkbeeld van 't Samenstel van Natuurlyken Invloed, (Systema Influxus Physici,) waartoe zyn Eerwaarde meest overhelt, en 't geen hem wederhoudt van zyne toestemming te geeven aan 't Samenstel van verordende Instemming, (Systema Harmoniae Praestabilitae.) | |
[pagina 198]
| |
Men heeft, zegt zyn Eerwaarde, over dit duister Stuk voornaamlyk drie Wysgeerige Stelzels, tot welken alle de overige byzondere gevoelens, op de eene of andere wyze, behooren. Vóór den tyd van Cartesius omhelsde men genoegzaam algemeen het gevoelen, ‘waarin Ziel en Lighaam zoodanig vereenigd worden, dat het Lighaam in de Ziel, en de Ziel in het Lighaam, waaragtig en natuurlyk invloeit, en de wederzydsche werkingen oorzaaklyk daar stelt.’ Dit heet het Samenstel van Natuurlyken Invloed, en draagt den naam van het Oudste Stelzel; doch men moet deswegens in agt neemen, dat de laatere Voorstanders hiervan het beter, dan de vroegeren, verklaard hebben. ‘De Oude, vervolgt Kleman, scheenen den Natuurlyken Invloed vry stoffelyk te begrypen, als een wederzydsche Aanraaking, eigenende aan de Ziel een vermogen toe, om nieuwe beweeging in 't Lighaam te maaken, en het Lighaam nieuwe gedachten in de Ziel. Gedrongen zynde, om reden te geeven, hoe dit toeging, beriepen zy zich op de bevinding, en lieten de zaak zoo onbeslist, of erkenden hunne onweetenheid in de wyze hoe. Maar de laatere Voorstanders spreeken veel naauwkeuriger en voorzigtiger. Zy verwerpen alle stoflyke Aanraaking, alle inwerking van nieuwe beweeging, die te vooren in het Lighaam haaren grond niet heeft, en van nieuwe denkbeelden, die de Ziel door 't Lighaam zouden worden ingewerkt, en die zy zelven niet formeeren zoude; en omhelfen gaarne, dat dezelfde hoeveelheid van beweegingskragten altyd in 't Geheel-Al blyft. Egter zoo meenen zy, dat 'er gewigtige redenen zyn, om eenen wederzydschen natuurlyken Invloed vast te stellen: en zeggen, dat, schoon Ziel en Lighaam gantsch onderscheidene weezens zyn, de Elementen van het Lighaam, waarin toch de weezenlyke kragten des Lighaams berusten, daarin met de Ziel overeenstemmen, dat zy beiden Eenvoudigheden zyn; en dat men haar dat regt moet doen, dat zy als Eenvoudigheden magt hebben om op elkanderen te werken, en zulke veranderingen, de een in den anderen, hervoort te brengen, als door haare byzonder onderscheidene weezens mooglyk zyn. En schoon dezelfde hoeveelheid der kragten altyd in 't Geheel-Al blyft, de byzondere rigting derzelver, zo veel het Lighaam aangaat, aan den invloed der Ziele onderworpen is.’ - De redenen, die voor dit Stelzel pleiten, draagt ons zyn Eerwaarde aldus voor. | |
[pagina 199]
| |
‘1. De Wederzydsche afhanglykheid van Ziel en Lighaam, en de regeering des Lighaams door de Ziel, welke de bevinding ons leert, is zoodanig, dat, al konden wy niets ontdekken van de wyze, hoe het toeging, wy egter zouden moeten besluiten, dat het eene afhanglykheid van daadlyke Oorzaaklykheid was; gelyk wy in het gevoel van licht en warmte, de Zonne schynende, vast moeten stellen, dat 'er een oorzaaklyke invloed der Zonne in de Planeeten is; en uit de uitkomst der menschlyke bedryven besluiten, dat zy vrywillig werkende oorzaaken hebben; zo zyn wy genoodzaakt uit de wederzydsche afhanglykheid van Ziel en Lighaam in haare werkingen, van de een op de andere, eenen wederzydschen natuurlyken en oorzaaklyken Invloed vast te stellen. 2. Uit dit Samenstel kan men alleen een regt begrip maaken van de zedelyke toerekening der daaden aan den geheelen Persoon. Want vloeit de Ziel, als waaragtig werkende oorzaak, in de vrywillige beweegingen van het Lighaam, en veroorzaakt het Lighaam in de Ziel verstands-voorstellingen, driften en wils- neigingen, zo is de toerekening der wederzydsche daaden aan den geheelen Persoon volkoomen; en zoo kunnen beide deelen aan straffen en belooningen onderworpen worden. 3. Hieruit alleen kunnen verklaard worden, alle de verschynsels, welke wy zien in Onwyzen, Dollen, Raasenden, Miltzuchtigen en andere menschen. Want zoo de geesten der Zenuwen niet zekeren invloed op de Ziel als oorzaaken maaken, dan is 't onmooglyk, dat de Ziel aan zulke zotte en verkeerde denkbeelden en driften kan onderworpen zyn, als wy in zulke Lyders waarneemen: welken men noch eenen byzonderen Godlyken Invloed kan toeeigenen, noch ook op eenigerhande wyze uit den natuurlyken schakel haarer denkbeelden verklaaren kan. 4. Voorts beweeren de laatere Voorstanders van dit Stelzel, dat zy door de Leere der Eenheden uitgevonden hebben, hoe zulk een Invloed mooglyk zy, en, behoudens het onderscheid der beide Weezens, mooglyk zy de zedelyke toerekening der daaden, en de blyvende hoeveelheid der beweegingskragt, 't geen in geen der andere Samenstellen geschiedt, of het een of ander lydt schipbreuk.’ Wat voorts de zwaarigheden, tegen dit Stelzel ingebragt, aangaat, de Eerwaarde Kleman merkt op, dat ze meerendeels de oude Voorstanders treffen; alleenlyk, zegt hy, blyft, ten aanzien van het denkbeeld der laateren, nog | |
[pagina 200]
| |
over, de zwaarigheid, welke ontstaat, uit de onbegryplykheid, hoe eenvoudige weezens van eene onderscheidene natuur op elkanderen oorzaaklyk kunnen werken; waarop deeze Voorstanders het volgende antwoorden. ‘Het is even onbegrypelyk voor ons, hoe eenvoudigheden van eenerlei natuur op elkanderen werken, schoon wy het voor onze oogen zien in allerlei lighaamen. Het een en ander bewyst niets meer, dan dat de Natuurwet, volgens welke de eenvoudige weezens, zoo van dezelfde als van eene andere natuur, op elkanderen kunnen werken, nog niet ontdekt is. Egter is 'er in de zaak niets onmooglyk: want zoo het onmooglyk in zich zelven was, dat eenvoudige weezens op eenvoudige weezens van een onderscheidene na tuur konden werken, dan zoude men den Invloed van den algoeden Werkmeester op zyn werk moeten ontkennen, waarvan ons toch zulke sterke proeven voor handen zyn, dat wy geen oogenblik daaraan kunnen twyfelen.’ Naast dit zogenoemde Oude Stelzel komt wyders, als een tweede, in aanmerking, dat van Cartesius; ‘waardoor alle Invloed van Ziel en Lighaam op elkander geloochend wordt, en gesteld, dat alle Overeenkomst, die tusschen het denken der Ziele en de beweeging des Lighaams gevonden wordt, onmiddelyk van God, volgens zekere algemeene Wetten, verrigt wordt.’ - Dit Stelzel draagt den naam van 't Samenstel van toevallige oorzaaken (Systema Causarum Occasionalium,) omdat Ziel en Lichaam geen werkende, maar toevallige, oorzaaken zyn, van de overeenstemmende veranderingen in beiden. Ook heet het wel het Stelzel van Samenstand (Systema Adsistentia,) om dat, zonder een wederzydschen invloed, Ziel en Lichaam tot één stemmen en samenstaan. Na verloop van eenigen tyd heeft men dit denkbeeld van Cartesius zoeken te verbeteren, en een derde Stelzel ontworpen, 't welk de groote Leibnitz uitgevonden, en de zeer beroemde Wolf verder indeezervoege verklaard heeft. ‘De vereeniging van Ziel en Lighaam is te ontleeden, door den schakel der opvolging van denkbeelden in de Ziel, welke volgende in de voorgaande haare genoegzaame reden en grond hebben; en door den schakel der beweegingen in het Lighaam, welke volgende, mede, uit de voorgaande hervoortkomen; en zulks natuurlyk en onveranderlyk: welke schakels van opvolgingen op zichzelve, en onafhanglyk van den anderen, bestaan, en alzoo rigtig haaren loop zouden hebben, schoon Ziel en | |
[pagina 203]
| |
Lighaam met den anderen niet vereenigd waren; maar nu instemmen, niet noodwendig, maar door eene verordende vaststellinge Gods.’ Dit noemt men daarom het Samenstel van verordende Instemming. De Eerwaarde Kleman deelt ons, by de melding deezer Stelzels, zo ten aanzien van dat van Cartesius als dat van Leibnitz, de voornaamste reden voor, en zwaarigheden tegen dezelven, mede; dan derzelver geheele plaatzing zou in deezen te breed uitloopen. Zie hier, als het merkwaardigste, de zwaarigheden, die hy tegen het laatste Stelzel aanvoert. ‘1. Ziel en Lighaam zyn daarin niets anders dan enkele Machines, die, volgens haare natuur, zoo en niet anders werken kunnen dan zy doen. Men staa dit al eens toe van het Lighaam; maar hoe stellen wy het met de Ziel? Zyn alle haare voorstellingen, alle haare denkbeelden, wilsneigingen, driften, en alle haare Redenoeffeningen zoo gesteld, dat de laatste uit de eerste, of zy door voorwerpen van buiten worden opgewekt of niet, voortvloeien; of zich beweegredenen des Verstands voordoen, dan anders, geschiedt hier alles natuurlyk noodzaaklyk, even als in een Redenloos Konstwerktuig. Wat eigenlyk denkbeeld van Vryheid blyft hier over? Zyn de vrywillige Zielswerkingen dan wel anders als bloote toonen, zoo wel als de zoogenoemde vrye Lichaamsbeweegingen? 2. Even zoo als het gelegen is met de Vryheid des menschen in dit Samenstel, is het ook gelegen met de zedelyke toerekeninge der vrye daaden. Wat bedryven, die door het Lighaam geschieden, kunnen ons, als Zedelyk goed en kwaad, worden toegerekend? Want zoo verre het Lighaam aangaat, geschiedt alles noodzaaklyk door den aart van het Werktuig. Belangende de Ziel, haar zullen de daaden des Lighaams worden toegerekend, alleenlyk, om dat zy met haar Willen overeenstemmen; maar ook dat Willen hangt van haar niet af: want de beweeggronden van haar Willen zyn, in haar, zoo noodwendig, als de beweegingen van het Lighaam zyn; noch de overeenstemming tusschen haar Willen en de beweegingen van het Lighaam hangt van het zelve af; zy kan die niet hinderen, al wilde zy. Behalven dat, zoo daar nog eenige toerekening der daaden mogelyk is, is de Ziel nooit de waare werkende; maar alleen de Zedelyke Oorzaak van haare zoogenoemde vrye daaden. 3. Daarenboven schynt dit Stelzel ver het moeilykste van | |
[pagina 204]
| |
allen, om de vereeniging van Ziel en Lighaam te verklaaren. Men wyze eens hierin aan, hoe alle de stoflyke denkbeelden in de Hersenen gebooren worden, die als Schilderyen zyn, naar welke de Ziel haar onstoffelyk formeert; worden wel de Zenuwen, om gezond te spreeken, eigenlyk door voorwerpen buiten zich aangedaan? Alles vloeit immers uit het Mechanismus voort, de Harmonie maakt maar accord. Men geeve daarin eens reden, hoe zulke geweldige beweegingen van Bloed en Geesten in het Lighaam gebeuren, door haar Mechanismus, als wy in heftige Ziels-beweegingen zien geschieden, en dat uit voorgaande gansch bedaarde en regelmaatige. Men wyze de genoegzaame reden aan, hoe onze denkbeelden in de Zielen kunnen gebooren worden, onafhanglyk van het Lighaam; want of de Ziel een Zinlyk Lighaam hadde of niet, de Schakel van haare denkbeelden zou dezelfde zyn. Onze Ziel doet te groote sprongen in haare Verstandswerkingen en Driften, dan dat wy die uit eenen trapswyzen voortgaanden schakel zouden kunnen verklaaren. Ja, wat is dat toch voor eene vereeniging, die in eene Overeenstemming alleen gelegen is? Waarom is dan myne Ziel meer met myn Lighaam vereenigd, dan met eenig ander, dat op het zelfde oogenblik zich juist even zoo beweegt als myne Ziele denkt en wil? Waarom bemint zy meer haar eigen Lichaam, als haar Ik? zoekt in alles het best van dit Lighaam, en schept lust in deszelfs welzyn? Leert ons dit niet, dat het eene andere vereeniging dan van een bloot accord en overeenstemming is.’ Maar, zal iemand vraagen, ‘erkent gy niet, dat alles in het Ryk van God ten naauwsten geketend en verbonden is, volgens de schoonste orde, verband en Harmonie; dat alle de veranderingen, welke daarin voorvallen, geschieden, volgens de Wet der aaneenschakeling, door ongevoelige overgangen, zonder sprong, en langs den kortsten weg? Indien ja, dan moeten de denkbeelden der Ziele, en de beweegingen des Lighaams, ook volgens dezelve wetten, de een op den anderen volgen, en 'er is geene andere vereeniging tusschen beiden mooglyk, dan door eene vastgestelde overeenstemming.’ - Het antwoord van zyn Eerwaarde hierop luidt indeezervoege. ‘Het zy hiermede zoo het wil, wy hebben duidelyk beweezen, dat het stelzel van verordende overeenstemming strydt met het gezonde denkbeeld van 's menschen vry- | |
[pagina 205]
| |
heid, en van de zedelyke toerekeninge zyner daaden; en met de onwederleglyke ondervinding niet overeenstemt. Wat dan? Wy aanbidden Gods wysheid in het verordenen en vaststellen van het volmaaktste verband der dingen, in welke alle derzelver veranderingen geregeld, en zonder sprong, langs den kortsten weg, volgens den regel van het beste, op elkanderen volgen. Dit heerlyke verband ontdek ik zeer klaar, in de gesteldheid van onze Ziel, in de betrekking van alle haare vermoogens onderling, en in de wyze hoe zy zich bepaalt, in alle haare voorstellingen en begeertens. Op gelyke wyze blinkt zy uit in den toestel van ons Lighaam; in alle deszelfs leden, veranderingen en werkingen, in alle deszelfs natuurlyke levens- en dierlyke verrichtingen, schoon de overgang van de eene beweeging tot de andere dikwils onbegryplyk versneld wordt. Ik zal ze ook niet loochenen in de werkingen van Ziel en Lighaam op elkanderen. De allerkleinste verandering in de zinnen geeft verandering in de voorstellingen der Ziele, en zulks in evenredigheid der aandoeningen van buiten; terwyl de eenvoudigste Zielsvoorstellinge zelfs den staat der herzenvezelen verandert, en der daarvan afhangende zenuwen, en zulks alles of flaauw of sterk naar de kragt der voorstellingen zyn. En moeten wy deeze wederkeerende werkingen ons niet voorstellen, als de werkingen van twee geheelen, welke afzonderlyk en onafhanglyk bestaan; maar als van twee deelen, welke, hoe onderscheiden ook van weezen, maar één geheel uitmaaken, welk in het allernaauwst verband weder geplaatst is, met alle andere weezens, die rondom het zelve zyn, welke vermoogen hebben, deszelfs staat te kunnen veranderen, en welks staat het ook op veelerlei wyze kan bepaalen, zoo, door deszelfs natuurlyke als vrye handelingen, met welke weezens het weder, in den grooten schakel aller dingen, een nieuw geheel uitmaakt, medewerkende, langs den kortsten en besten weg, tot het hoogste, en alle de ondergeschikte eindens, waartoe de hand van eene wyze Voorzienigheid wil, dat zy allen zullen dienstbaar zyn. Op deeze wyze begryp ik den mensch het verband der dingen ingevlogten te zyn, en zou in staat zyn alle veranderingen, welke hy ondergaat, daaruit te kunnen verklaaren, als veranderingen van een gemengd en vrywerkend weezen, in alles naar zyn eigen aart zich bepaalende, indien ik slechts het verband der dingen beter kende, en meer wist, hoe daarin alles, zon- | |
[pagina 206]
| |
der sprong, en naar den regel der hoogste Wysheid afloopt; en ontken op het sterkste, dat hy, die de schoonste orde en Harmonie in Gods Ryk erkent, even daarom genoodzaakt zyn zoude het stelzel der verordende instemminge, betrekkelyk de vereeniging van Ziel en Lighaam, te erkennen, het welk daarenboven door zulke gewigtige zwaarigheden, waarmede het gedrukt wordt, (mag ik, zonder vermindering van myne eerbied voor deszelfs geleerde voorstanders, zoo spreeken,) van zelfs vervalt.’ ‘Gy staat dus, (zegt men,) dan evenwel toe, dat 'er in onze Ziels- en Lichaamsveranderingen dikwils groote sprongen geschieden; maar dit strydt met uw eigen stelzel.’ - Dan hier op vervolgt Kleman aldus. ‘In de wetten, welke onze Ziel en Lichaam, in hunne eigene en hunne wederkeerige werkingen op elkanderen, volgen, geschied in eeuwigheid geen sprong, hoe zeer ook die veranderingen versneld, of met elkanderen, naar ontstaande gelegenheden, verwisseld worden; en dit is de groote zaak waarop het hier aankomt. Maar dewyl de mensch in verband staat met zoo veele andere weezens, en de veranderingen, welke hy in zyne beide deelen ondergaan kan, van zoo veele oorzaaken afhangen, zoo geschieden in hem veele zulke veranderingen, welke, in het afgetrokkene voorgesteld, door eenen sprong schynen te gebeuren; maar, wanneer wy daarby stil staan, zoo ontstaan ook alle deeze veranderingen, langs zekere vaste wetten, en door eenige bereide oorzaaken, in welke haare genoegzaame Reden voorhanden is, en alzo geenzins door eenen sprong. Te zekerder kunnen wy dit zeggen, wanneer wy in aanmerking neemen, dat alle de veranderingen, welke sprongswyze schynen voor te vallen, tot een veel grooteren schakel behooren, waarvan de mensch een deel is, in welke zy op eene zagte wyze, en, als door ongevoelige oorzaaken, tot stand gebragt worden. Zoo weinig derhalven als wy gelooven zullen, dat door stormbuien, aardbeevingen, en de schielyke veranderingen van Ryken en Staaten, waare sprongen in het Ryk van God geschieden, zoo weinig moeten wy gelooven, dat eigenlyk gezegde sprongen in de kleine waereld voorvallen, wanneer, door eenen zamenloop van oorzaaken, nieuwe en onverwagte veranderingen ontstaan.’ Voorts geeft zyn Eerwaarde nog een kort verslag van de poogingen van Engelhart, om het gevoelen van Cartesius, naar het oude gevoelen, van den natuurlyken invloed, te | |
[pagina 207]
| |
verbeteren. 's Mans bevatting komt hier op uit. - ‘Hy begrypt, dat Ziel en Lighaam haar eigen kragten hebben, waardoor zy werken, die altyd blyven, en in evenwigt tegen den anderen staan; dat de vereeniging van Ziel en Lighaam daarin bestaat, dat de byzondere rigting der wederzydsche Kragten elkanderen onderworpen is, waardoor het Evenwigt wordt weggenoomen en weder hersteld.’ Dit noemt hy het Samenstel van Evenwigt, (Systema AEquilibrii,) of het verbeterde Cartesiaansche Samenstel, dat naby het bovengenoemde verklaarde Samenstel van den Natuurlyken Invloed komt. Laatstlyk merkt de Eerwaarde Kleman aan, dat 'er in alle de tot nog gemaakte vooronderstellingen zwaarigheden zyn, waar door het stuk zelve min of meer onbegryplyk blyft; maar dat 'er, zyns oordeels, de minste zwaarigheden gevonden worden in het Samenstel van den Natuurlyken Invloed als boven verklaard; des hy het veiligst agte, zig zoo lange daaraan te houden, tot dat wy nader en zekerder ontdekking van deezen wonderknoop zullen bekomen hebben. |
|