Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 585]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Vergelyking van de voorgaande eeuwen met de tegenwoordige.‘Misschien is 'er geen algemeener aangenomen denkbeeld, en teffens misschien geen verkeerder, dan dat de tegenwoordige Eeuw grootlyks verbasterd is van de voorheen verloopene Eeuwen, in alle die Hoedanigheden, welke den Mensch verheffen, kloek, groot, agtens- en beminnenswaardig maaken. Deugden en Ondeugden hebben in alle Eeuwen stand gegreepen; en waar de Verbastering grootst was, mogen wy de oorzaaken daar van toeschryven aan de Omstandigheden van Tyd en Plaats, en die, gevolglyk, niet verondersteld kunnen worden, het Character des Menschdoms, in 't algemeen, te betreffen. 't Lust ons dit stuk wat van nader by te beschouwen, en wy volgen hier, grootendeels, de aanmerkingen van den Heer harris in zyne Philological Inquiries.’ Ieder voorledene Eeuw is, op haare beurt, eene tegenwoordige geweest. Dit spreekt van zelve; maar wy mogen, met even veel gronds van waarheid, zeggen: elke voorledene Eeuw was, tegenwoordig zynde, het voorwerp van berispende aanmerkingen. De Menschen zyn door hunne Tydgenooten, niet alleen als slegt, maar als verbasterd, afgemaald, en als minder dan hunne voorzaaten, zo ten opzigte van Lichaams- als van Zielsvermogens, en zedelyke vorderingen. Dit is een denkbeeld, zo algemeen aangenomen, dat virgilius, zich daar volgens schikkende, wanneer hy vroege tyden wil beschryven, dezelve enkel beter noemt, even of het woord beter het denkbeeld van vroeger insloot,
Hic genus antiquum Teucri, pulcherrima proles
Magnanimi heroës, nati melioribus annis.Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 586]
| |
- Hier weeten zich d'aelouden
En Teueers oud geslacht en afkomst t'onderhouden
De braave mannen, in een beteren tyd geteeld.
Het zelfde gevoelen wordt, door homerus, aan den ouden nestor toegeschreeven, als dit grys eerwaardig Legerhoofd van de Helden spreekt, die hy in zyne Jeugd kende. Hy haalt eenige hunner Naamen en Bedryven op, en hoe zy de Centauers hadden uitgerooid: verklaarende dat met deezen geen van 't Aardsche geslacht, zodanig als het nu is, zou kunnen vegten. En gelyk deeze Helden verondersteld worden, in sterkte, die van den Trojaanschen Oorlog te overtreffen, zo gingen die van dat Tydperk de volgende te boven. Diensvolgens was, zints den Trojaanschen Kryg, tot de dagen van homerus, de kragt der Menschen de helft verminderd. Tydides greep met zyn hand, een 't steen van eene verbaazende grootte: zo dat geen twee Mannen, zo als de Menschen thans zyn, dien konden draagen, maar hy alleen smeet dien gemaklyk weg. Virgilius gaat verder, en vermeldt ons, dat twaalf Man den steen, door turnus geworpen, nauwlyks konden torsen.
Nec plura effatus, saxum circumspicit ingens,
Saxum antiquum, ingens, campo quod forte jacebat
Limes agro positus, litem ut discerneret arvis.
Vix illud lecti bis sex, cervice subirent,
Qualia nunc hominum producit corpora tellus
Ille manu raptum trepida torquebat in hostem.Ga naar voetnoot(*)
- Meer spreekt hy niet, en ziet
Een vreesselyken steen, die d'oude tyd hier liet
Bestellen by geval, en tot een merksteen rechten,
Tot eenen scheidpaal, om het landkrakeel te slechten,
Waaraan, nog hedendaags, wel zes paar sterke mans
Met al hun magt en kragt aanheffen, zonder kans.
De Held heft deezen steen.
In deezer voege was de sterkte der Menschen, ten tyde van homerus, tot op de helft verminderd, ten dage van | |
[pagina 587]
| |
virgilius, slegts een twaalfde gebleeven. Indien sterkte en grootte aan elkander geëvenredigd zyn, (gelyk doorgaans het geval is,) welke Pigmeen moeten dan de Tydgenooten van virgilius geweest zyn, indien hunne sterkte zodanig was afgenomen. Een Man, die alleen achtmaal sterker was, en niet twaalfmaal, (zo als de Dichter zingt) moest ten minsten vyf of zes voeten hooger dan zy geweest zyn. - Doch wy weeten allen, welk een voorregt Dichters en Schilders zich aanmaatigen. 't Is uit kragte van dit voorregt, dat horatius, het zedenbederf zyner Land- en Tydgenooten vermeldende, beweert, ‘dat hunne Vaders erger waren dan hunne Grootvaders, dat zy hunne Vaders in boosheid overtroffen; en dat hunne Kinderen nog boozer zouden weezen dan zy.
AEtas parentum pejor avis tulit
Nos nequiores, mox daturos
Progeniem vitiosioremGa naar voetnoot(*).
Dus telt hy drie opeenvolgingen van verbastering, na de dagen der Grootvaderen: en wy hebben, wanneer dit het geval was, alleen te vraagen, wat 'er van de Romeinen zou geworden zyn, als zy, in die evenredigheid, nog vyf of zes opeenvolgende geslachten verslimmerden? Wanneer het Westersch Ryk begon te vervallen, en de Barbaaren Europa en Africa afliepen, werden de Menschen, die deeze erukkende onheilen gevoelden, opgeleid om hunne tyden voor de slegtste te houden. - De Vyanden van het Christendom, (want het Heidendom was toen nog niet uitgerooid,) schreeven deeze rampen ongerymd toe aan den Christlyken Godsdienst, beweerende, dat de tyden zo ongelukkig waren: dewyl men de Goden onteerde en den voorvaderlyken Eerdienst agter wege liet. Orosius, een Christen, ontkende geenzins de tressende volksrampen; doch poogt, om eene tegenwerping, zo hoonende voor den waaren Godsdienst, kragtloos te maaken, te bewyzen, uit gewyde en ongewyde Geschiedschryvers, dat onheilen van allerleien aart, door alle eeuwen heen, bestaan hadden, en veele zo groot als die thans de wereld drukten. Indien orosius het stuk recht begreepen hebbe, (en zyn werk is wel doorwrogt) dan volgt, dat de klagten, toen uitge- | |
[pagina 588]
| |
stort, en zedert uitgeboezemd, niets meer zyn dan de natuurlyke vergrootende spreekmanieren der Menschen, die plaats zouden vinden, in welk een tydperk zy ook leefden, eigenaartig ontstaande uit de meerdere kragt die tegenwoordige gebeurtenissen hebben op tegenwoordige aandoeningen. Even zo verheft men de oude tyden, die met de hedendaagsche vergelykende: en dusdanige lofredenen, welke doorgaans in Ontkenningen bestaan, zullen wy best door een voorbeeld, ophelderen. Dusdanig een loftuiter, de elfde Eeuw boven de tegenwoordige willende verheffen, zou, buiten twyfel, zeggen: ‘Ten tyde van den Normannischen Overmeesteraar hadden wy geen speelgezelschappen, geen Bals, geen Redouten, geen Wedloopen van Paarden, geen Omkoopers van stemmen, geen Omgekogten, &c. &c.’ Hy zou voortvaaren, en aan deeze keten van Ontkenningen nog verscheide schalmen hegten. Wat moeten wy doen, zulk een lofspraak hoorende? - Moeten wy de stukken ontkennen? - Dat kan niet aankomen. - Moeten wy het besluit lochenen? - Zulks schynt niet voegelyk. - Geen weg blyft 'er over, dan onheilen met onheilen te vergelyken, die van den Jaare 1066 tegen die van 1780 over te stellen: en te zien of die vroegere Eeuw geene jammeren hadt, haar byzonder eigen, die de tegenwoordige nooit ondervondt: dewyl zy thans niet bestaan. Wy mogen toestemmen dat de opgenoemde kwaalen tegenwoordig heerschen - wy mogen, daar benevens, erkennen, dat derzelver aantal nog grootlyks zou kunnen vermeerderd worden: doch dan mogen wy, by wyze van te rugkaatzing, eene optelling doen van onheilen, in die dagen smertende gevoeld, die nu ons geheel niet drukken, en beweeren, ‘Dat wy nu ons Land niet vermeesterd zien door vreemde Invallers; noch onze goederen ons afgenomen, door, en verdeeld onder, de vermeesteraars; noch ons zelven van vrye lieden in slaaven veranderd; noch onze regten onderworpen aan onbekende en vreemde wetten, zonder toestemming, ons van over Zee aangebragt.’ Op dien voet kunnen wy, van Eeuw tot Eeuw, voortgaan, als wy een derzelve hooren verheffen, met het haatlyk oogmerk om de tegenwoordige te drukken. Eene rechtmaatige waardeering kan nooit gemaakt worden, dan ingevolge van zulk eene vergelyking: want indien wy het loflyke agter wege laaten, en het laakenswaardige alleen ophaalen, of, het slegte verzwygen en alleen van 't pryslyke | |
[pagina 589]
| |
spreeken, is geene Eeuw, welk ook derzelver weezenlyke gesteltenisse moge weezen, of men kan ze, naar welgevallen, voor eene goede of kwaade doen doorgaan. Ik zal hier eene waarneeming byvoegen, eene waarneeming, gegrond op eene veeljaarige ondervinding. Dikwyls heb ik heftig, zeer heftig, hooren uitvaaren tegen het thans leevende geslacht; 't zelve zien afmaalen als valsch, zelfzoekend, haatdraagend, verraadlyk, verdrukkend, enz. - Nogthans hoorde ik nimmer zulk een Schelder zeggen, Ik bewys, 't geen ik zeg met een voorbeeld; waaromtrent ik niet kan missen. Ik ben zelve een Snoodaart, van de beschreevene soort. - Dit is 'er zo verre af, dat het misschien gevaarlyk zou weezen hem in 't oor te luisteren. Gy hebt, met zo veel verzekering, gesprooken van zeker slag zeer slegte Menschen - zyt gy verzekerd dat gy zelve niet één van die party uitmaakt. Een geval, my zelve overgekomen, kan ik niet nalaaten hier plaats te geeven. Met een Vriend, een braaf, doch zwaargeestig Man, op myn Boekvertrek zittende, las ik hem uit een Boek het volgende voor: ‘Van onze dagen mogen wy met meer waarheids dan oudtyds zeggen, dat de Deugd ons verlaaten heeft; de Kerk legt het onderst boven; de Geestlykheid steekt in dwaaling; de Duivel heerscht, &c.’ Myn Vriend zugtte diep, en viel my in de reden, zeggende: Helaas! hoe juist! hoe regtmaatig eene afbeelding der tyden! - Ik vraag hem ‘van welke tyden?’ - Vraagt gy, voer hy voort met veel drifts, van welke tyden, kunt gy om andere dan de tegenwoordige denken? waren 'er ooit zo slegte, zo bedorvene, zo - ‘Vergeef het my,’ sprak ik, ‘dat ik u niet laat voortgaan, de tyden, van welke ik lees, zyn ouder dan gy u verbeeldt: vier honderd jaaren geleden heeft men dus geschreeven: de Schryver van dit Boek is Sir john mandeville, die in den Jaare 1371 overleedt.’ Naardemaal de Mensch van natuure een gezellig weezen is, schynt een goed humeur een noodzaaklyk vereischte in zyn Character. Dit is het Zout, 't welk smaak geeft aan de spyzen op het feest des leevens; en, 't geen ontbreekende, alles laf en smaakloos doet worden. Veele oorzaaken werken zamen, om ons van die beminnelyke gesteltenis te berooven, en geene misschien oefent 'er meerder kragts dan ongunstige gevoelens van het Menschdom te voeden. - Ongunstige gevoelens van onze | |
[pagina 590]
| |
Tydgenooten maaken ons natuurlyk Menschenhaaters: groeien deeze aan, passen wy ze op 't Heelal toe, zy loopen uit op een nog deerlyker uiterste, zy brengen ons in 't gevaar van Godverzaakerye. Het kwalykneemend en grommend Character vormt zich allengskens, Zedelyke Deugd en Godsvrugt wyken: want welke Natuurgenooten zullen beminnen, welk eene Oppermagt eerbieden, wanneer wy rondsom ons geene andere voorwerpen zien dan van Haat en AfschrikGa naar voetnoot(*). Het is, derhalven, nuttig, indien wy prys stellen op onze betere beginzels, ja, indien wy ons eigen geluk lief hebben; het opvatten en koesteren van zulke ongunstige gevoelens te schuwen. 't Was de raad des wyssten Konings. Zegt niet wat is 'er dat de voorige dagen beter geweest zyn dan deeze? Want gy zoudt na zulks niet uit Wysheid vraagenGa naar voetnoot(†). Tegenwoordige dingen maaken eenen veel diepgaander indruk dan verder afgelegene: zo dat wy, ten opzigte van allerlei voorwerpen, ligtlyk mistasten, in derzelver vergelykende grootheid. In eene Schildery, zal een Mensch, op den voorgrond, de plaats beslaan van een afgelegen Hut; en een vooraanliggende Molshoop in grootte een Berg in 't verschiet evenaaren. - Wat het volvoeren van misdryven betreft, ik geloof dat 'er weinig Menschen gevonden worden, of zy zullen zich | |
[pagina 591]
| |
meer getroffen voelen, door daadlyk iemand te zien vermoorden, (het denkbeeld van persoonlyk gevaar zelfs buiten geslooten) dan op het leezen van den Moord te Parys op St. Bartel. De even aangehaalde Menschkundige Vorstlyke Schryver zoekt ons voor die dwaalingen te behoeden. Hy onderrigt ons, Het geen dat 'er geweest is, 't zelve zal 'er zyn, en 't geen dat 'er gedaan is, 't zelve zal 'er gedaan worden, zo dat 'er niets nieuws is onder de zonne, en geeft vervolgens reden van deeze schynbaare nieuwigheid. Is 'er eenig ding, waar van men zou kunnen zeggen, ziet dat is nieuw? Het is alreeds geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zyn. Daar is geen gedagtenisse van de voorgaande dingen: en van de navolgende dingen, die zyn zullen, van dezelve zal ook geene gedagtenisse zyn by die namaals weezen zullen - aangezien het geene dat nu is, in de toekomende dagen, altemaal vergeeten wordtGa naar voetnoot(*). Deeze vergetelheid van 't geen gelyk is in uitkomsten, die wederkeeren, (want in elke wederkeerende uitkomst, bestaat zulk eene gelykheid,) is de vergetelheid van een onkundigen en zwakken geest; niet onderweezen in die groote omwentelingen, welke, onder het toevoorzigt der Voorzienigheid, altoos in 't Heelal plaats grypen. - Zy staat niet gelyk met die vergetelheid, welke ik eens ontdekte by een geleerd man, die, in zynen hoogen ouderdom, bemerkende, dat zyn geheugen begon te verzwakken, blymoedig betuigde: Nu zal ik een vermaak hebben, 't geen ik te vooren niet kon genieten: van myne oude Boeken te leezen, en ze alle nieuw te vinden. In deezen troost was iet wysgeerigs en aartigs. Dan 't zou veel wysgeeriger zyn, (konden wy het zo verre brengen,) het voorgaande niet te vergeeten; maar by de beschouwing van het voorgaande op het toekomende te zien: zo dat wy, als zich de naarste en beangstigdste vooruitzigten opdeeden, met eene behoorelyke onderwerping, de taal van eneas, by de Cumesche Waarzeggeres, de onze maakten. - Non ulla laborum
O Virgo, nova mî facies inopinave surgit
Omnia praecepi, atque animo mecum ante peregi.
| |
[pagina 592]
| |
O wyze Maagd, geen leed werd ooit zo groot vernomen
Het welk my onverwagt en vreemd kan overkomen;
Het is my lang voorspeld, ik heb het lang erkaut:Ga naar voetnoot(*)
In zulk een gedrag, indien het op goede gronden gevestigd wordt, ligt niet alleen Kloekmoedigheid, maar ook Godsdienst. - Kloekmoedigheid, die, haarer braafheid bewust, nooit bezwykt. - Godsvrugt, die, zich in alles aan den Godlyken Wil onderwerpende, nooit mort of wederstreeft. |
|