Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 541]
| |||||||
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Het character van Hazaël, of redenvoering over 2 Koningen VIII. 12, 13.Toen zeide Hazaël: Waarom weent myn Heere? en hy zeide, om dat ik weet wat kwaad gy den Kinderen Israëls doen zult; gy zult hunne sterkten in 't vuur zetten, en hunne jonge Manschap met den zwaarde dooden, hunne jonge Kinderen verpletteren, en hunne zwangere Vrouwen opsnyden. En hazaël zeide: Maar wat is uw Knegt, die een hond is, dat hy deeze groote zaake doen zoude? En Eliza zeide: de Heere heeft my getoond dat gy Koning zyn zult over Syrië. door In de dagen van joram, Koning van Israël, bloeide de Propheet eliza. Zyn Character was zo uitsteekend, en zyn roem zo wydklinkende, dat benhadad, Koning van Syrië, hoewel een Afgodendienaar, zondt om hem te raadpleegen over den uitslag eener ziekte die zyn leeven dreigde. De Boode, te deezer gelegenheid gebruikt, was hazaël, die een der Prinsen of Aanzienlyksten aan het Hof van Syrie schynt geweest te zyn. Met ryke geschenken van den Koning voorzien, vervoegt hy zich tot den Propheet, en spreekt dien op 't eerbiedigst aan. Geduurende hun onderhoud, vestigde eliza zyn oog op 't gelaad van hazaël, en door den geest der voorzegginge de dwinglandy en wreedheid, welke deeze Man, ten eenigen tyde, zou pleegen, ontdekkende, kon hy zich niet bedwingen van een traanenvloed te storten. Wanneer hazaël, des verbaasd, onderzogt wat de rede mogt weezen van deeze sterke gemoedsvervoering, onderregt hem de Propheet, onbewimpeld, welke misdryven en wreedheden hy voorzag dat in 't vervolg door hem zonde gepleegd worden. - Hazaëls ziel | |||||||
[pagina 542]
| |||||||
hadt, op dat oogenblik, een afschrik zelfs van de gedagten van wreedheid. Nog niet bedorven door eer- of staatzugt, rees verontwaardiging in hem op: dewyl men hem bekwaam oordeelde tot zulke gruwelstukken, als de Propheet vermeldde. Met veel drifts voert hy den Propheet te gemoete. Hoe, is uw knegt een Hond, dat hy deeze groote zaake zou doen? Eliza geeft hem hier op alleen te kennen, welk een standverwisseling hem zou ten deel vallen. De Heer heeft my getoond, dat gy Koning zyn zult over Syrie. - Het voorspelde kreeg vervulling. Hazaël beklom den Throon van Syrie: en de staatzugt beheerschte zyn hart. Hazaël, de Koning van Syrie, verdrukte Israël alle de dagen van joahazGa naar voetnoot(*): en, uit het geen van zyne daaden bekend is, blykt duidelyk, dat hy zich den Man betoonde, dien de Propheet gezegd hadt dat hy zyn zou, een Man van geweld, wreedheid, en een Man des bloeds. Dit gedeelte der Geschiedenisse vertoont ons een Voorwerp, onzer Aandagtige en ernstige overweeginge waardig. Wy zien een Man, die, in zekeren Leevenstand, eenige Misdryven niet kon beschouwen zonder verbaasdheid en schrik; die zich zelven zo weinig kende, dat hy het voor zich onmogelyk oordeelde, dezelve te pleegen. Wy zien dien zelfden Man, door wisseling van Leevensstand, geheel van gevoelens veranderd, en daar hy in Grootheid rees, ook in Boosheid opgroeide: tot hy, in 't einde, 't volslaagen snood Character, eertyds van hem verfoeid, ten vollen vertoonde. De volgende aanmerkingen liggen 'er natuurlyk in opgeslooten.
Deeze waarneemingen zullen de onderwerpen zyn van myne tegenwoordige Redenvoering: en ons zulk een vertoon van de menschlyke natuur opleveren, als, zo wy hoopen, van eene algemeene nuttigheid zyn zal. 1. Voor eene Ziel, niet geheel bedorven, zyn de Ge- | |||||||
[pagina 543]
| |||||||
voelens van Afkeer van Misdryf eigenaartig. Hazaëls antwoord, den Propheet gegeeven, toont hoe sterk deeze by hem wrogten. Is uw Knegt een Hond, dat hy deeze groote zaake zou doen? Is hy, of kan hy immer zo laag en snood zyn, dat hy misdryven zou pleegen, die hem den naam van een Mensch onwaardig zouden maaken? Dit is de stem der Menschlyke natuure, zo lang dezelve, door boosheid, niet verhard is. Eenige Ondengden, in de daad, zyn haatlyker dan andere. De Voorzienigheid heeft wyslyk deeze natuurlyke afkeer het scherpst gewet tegen misdryven van den schadelyksten en verwoestendsten aart: als verraad, verdrukking en wreedheid. Maar, in 't algemeen, is het onderscheid tusschen zedelyk Goed en Kwaad zo sterk uitgewerkt, dat bykans elke ondeugd eene gevoelige afkeuring vindt. Hou iemand, zelf den onkundigsten en onopgevoedsten, een blykbaar stuk van onregt, valschheid, of godloosheid voor oogen; laat hy het beschouwen in een bedaard oogenblik, wanneer geen drift hem verblindt, geen belang hem ter zyde aftrekt, gy zult ontdekken dat zyne ziel 'er tegen opkomt, als iet schandelyks, laags, ja strafbaars. Van hier is het dat de Menschen, hoe zeer zy ook dikwyls omtrent de zaaken mistasten, in het redenkavelen over de Characters van anderen, doorgaans pryzen of laaken, overeenkomstig met de beginzelen van zuivere Zedekunde. Ten opzigte van hun eigen Character zwenkt eene bekende eenzydigheid maar al te dikwyls hun oordeel. Maar het is opmerkenswaardig, dat geen Zondaar rechtstreeks by zichzelven bekent, dat hy schuldig staat aan volslaagene boosheid. Zelfs dan, wanneer hy door zyne opgeruide Driften vervoerd is tot het pleegen der grootste misdryven, vergelykt hy ze altoos voor zyn eigen gemoed, door de eene of andere veragting, door eene voorgewende noodzaaklykheid; hy tragt 'er eene kleur aan te geeven die het haatlyke wegneemt. Zulk eene vermogen heeft de onbetwistbaare waardigheid der Deugd, zo groot is de erkende schandelykheid der Ondeugd, in 's Menschen boezem. Deeze gevoelens zyn de overgebleevene indrukzels van de Wet, oorspronglyk in 's Menschen hart geschreeven. 't Zyn de schinsteringen van dat Licht, 't geen eens klaar en sterk in ons scheen; en 't welk, schoon grootlyks verdonkerd, nogthans flauwe straalen blyft schieten door de duisternissen, die ons bedekken. Doch welke Gevoelens van Afkeer van de zonde wy, ten eenigen tyde, mogen hebben; wy | |||||||
[pagina 544]
| |||||||
mogen op dezelve geen vermetel vertrouwen vestigen, dat zy ons staande zullen houden in de Deugd. Want de tweede Les, die de Geschiedenis ons aan de hand geeft, is II. Dat de Mensch zo weinig zyn eigen Character kent, en zo zwak van natuure is, dat hy, ten eenigen dage, een schandelyk pleeger kan worden van dezelfde misdryven, welke hy heden ten zeersten verfoeit. Deeze waarneeming wordt maar al te duidelyk bekragtigd door 't geen hazaël over kwam, en duizend andere voorbeelden zouden hier van ten bewyze kunnen aangevoerd worden. Schoon 'er niets is, 't welk de Mensch beter behoort te kennen dan zyn eigen hart, wyst, nogthans, hun gedrag uit, dat 'er niets is, waar aan zy minder kennis hebben. Meest altoos meer overhellende om zich zelven te vleijen, dan begeerig om de waarheid te ontdekken, vertrouwen zy elke Deugd te bezitten, op de proeve van welker tegendeel zy nog niet gebragt zyn, en zy rekenen zich beveiligd tegen alle Ondeugden, tot welke zy dus verre niet verzogt werden. Zo lang hun pligt in bespiegeling berust, schynt dezelve zo klaar, zo verkieslyk, dat zy niet kunnen twyfelen, dezelve te zullen volvoeren. Het komt niet in hunne gedagten op, dat hunne gevoelens, hemelsbreedte, kunnen verschillen in het uur der beschouwinge, en in het uur als het op doen aankomt. Zy houden zich ligt verzekerd, dat zy altoos dezelfde zullen blyven: en nogthans verandert die gesteltenisse, met de omstandigheden, elk oogenblik. De Man, die leevendige indrukken van Godsdienst heeft, oordeelt het onmogelyk het gevoel van Gods Goedheid, 't welk thans zyn hart vertedert, te zullen missen. Hy, die, door zyn Vriend, onlangs uit het verderf gered is, vertrouwt, dat hy, indien 'er zich eene gelegenheid opdeedt, welke zyne Dankbaarheid op den toets zette, eer zon sterven dan zyn Weldoender verlaaten. Hy, die gelukkig en wel te vrede leeft, en het goede van zynen arbeid geniet, verwondert zich hoe iemand zich aan ongebonde vermaaken kan overgeeven. Werden deezen, door een hooger Geest onderrigt, dat de tyd kort op handen was, waar in de een een voorbeeld van de verregaandste Godloosheid, de ander een Verraader zyns Vriends, en de derde een wellustig misbruiker zyns aangroeienden Rykdoms zou worden, elk hunner zou zo veel verbaasdheids en afschriks betuigen als hazaël, op het hooren van de voorspelling des Propheets. Zy zouden misschien zeer opregt weezen in hunne betuigingen van afkeer; want Menschen wier gedrag | |||||||
[pagina 545]
| |||||||
met zich zelven niet bestaanbaar is, moeten daarom geenzins altoos van Gevemsdheid beschuldigd worden. Hazaël sprak in goeden ernst, wanneer hy de aangekundigde wreedheden verfoeide. Apostel petrus meende het opregt, als hy volyverig zynen Meester betuigde, ik zal u niet verlaaten, al moest ik met u in den dood gaan. Zy waren opregt, zy spraken uit de overtuiging huns harten, en overeenkomstig met de Aandoening die hun op dat oogenblik beheerschte, doch zy konden zich zelven niet, gelyk de uitkomst toonde. Zo weinig getrouw is 's Menschen hart al te dikwyls aan zyne beginzelen: zo zwak is de grondsteun van Menschlyke Deugd; zo veel reden is 'er voor het herhaald vermaan in het Eaangelie, dat wy ons zelven moeten wantrouwen, en hulp by God zoeken. - Vernederend, ik beken het, is dit vertoon voor de Menschlyke Natuur: en nogthans waardig om van ons allen in opmerking genomen te worden, ten einde wy de dreigendste gevaaren ontwyken. Want, hoe veelen zyn 'er, enkel door onoplettendheid op hunnen wandel, door mangel van dit voorzigtig verdenken hunner eigene zwakheid, hoe een alles goeds beloovend begin, allengskens, vervreemd van alle beginzelen der Deugd: tot het, in 't einde, zo bezwaarlyk werd voor iemand te gelooven, dat zy immer eenige liefde voor de Godsvrugt gehad hadden, als het, ten eenigen tyde, zou geweest zyn hun te overreeden, dat zy tot zulk eene hoogte in boosheid zouden opklimmen. Wat is 'er, zal men hier mogen vraagen, in de bovengemelde gevallen, geworden van die gevoelens van afkeer van het snoode, zo sterk werkende, zyn ze geheel uitgerooid? of, indien zy voor een gedeelte overbleeven, hoe kunnen dan zodanige Persoonen zich zelven voldoen in daaden te verrigten, welke hun hart wraakt? - Hier is de verborgenheid der ongeregtigheid, welke ontdekt moet worden. Verborgen en heimlyk is de voortgang des verderfs in 's Menschen ziel: en hoe verborgener hoe gevaarlyker. Niemand wordt op één sprong de boosste. Het misdryf vertoont niet in ééns zyne geheele mismaaktheid: trapswyze worden wy daar gemeenzaam mede, en ongemerkt verspreidt zich dit vergif door de ziel. Ieder Mensch heeft eene getroetelde Hartstocht, die hem meest altoos het eerste ter ondeugd vervoert. De ongeregelde voldoeningen, waar toe deeze hem, by gelegenheid, brengt, komen hem voor onder de gedaante van ligtverschoonbaare struikelingen; zy worden, in den beginne, met schroom | |||||||
[pagina 546]
| |||||||
en behoedzaamheid ingewilligd. Maar, door langer bedryf, verzwakken deeze wederhoudingen, en de kragt der hebbelykheid neemt toe. De eene Ondeugd helpt de andere. Door eene soort van natuurlyke verwantschap hegten zy zich in een, en de wortels schieten diep in 't harte. - Wanneer het misdryf de overhand krygt, komt 'er het Geweeten tegen op. Maar het Geweeten is een bedaard beginzel. Drift, daarentegen, luidrugtig en geweldig, doet, door 't geweld, 't welk zy verwekt, de stem der Rede zwygen: en verleidt ten zelfde tyde als zy aanport. Want zy bedient zich van 't Verstand om 't Geweeten te bedriegen. Het verzint redenen en bewyzen om de verdorvenheden van het Hart te regtvaardigen. Men beroept zich op den algemeenen trein der wereld. Men maakt ziftende onderscheidingen. De Menschen vinden zich in zulke byzondere omstandigheden geplaatst, die zekere daaden verschoonlyk, indien niet geheel onschuldig maaken, welke, in een ander geval, hoogst laakbaar zouden weezen. Langs deezen weg mogen wy vry gelooven, dat veelen, van stap tot stap, tot de zonde komen; deels door Drist vervoerd, deels door Zelfbedrog misleid: zonder bezef van de maate der Boosheid, welke zy vervullen. Door diepgewortelde hebbelykheden, wordt, in 't einde, hun Oordeel geheel bedorven, en hun Zedelyk Gevoel geraakt verlooren. Zy zien uit gansch andere oogen; en kunnen zonder smert de bedryven beschouwen, op welker gedagten zy voorheen gruwden. Noodig is het, nogthans, hier op te merken, dat, schoon onze aangeboorene gevoelens van de afschuwelykheid der Misdryven zo verre verlaagd en dermaate kragtloos gemaakt kunnen worden, dat ze geen invloed op ons gedrag hebben; deeze Gevoelens, egter, oorspronglyk tot onze gesteltenisse behoorende, en nooit ten eenemael uit de ziel gerooid, zo veel gezags zullen behouden, dat zy, by zommige gelegenheden, den Zondaar kastyden, indien niet tot bekeeringe brengen. 't Is alleen, geduurende den tyd des Voorspoeds, dat de Ondeugd haare bedriegeryen ongestoord kan pleegen. Maar in den donkeren dag des tegenspoeds, herleeft de bedagtzaamheid, en het Geweeten krygt zyn regten weder; de bitterheid van t knaagend naaberouw grypt het hart aan des Mans, die de oorspronglyke beginzels zyner natuure verzaakt en verkragt heeft. Wy mogen vaststellen, dat hazaëls eerste indrukken wederkeerden, eer hy zyne dagen eindigde. In het uur des wederspoeds, doorstak de | |||||||
[pagina 547]
| |||||||
herinnering van zyn gesprek met de Propheet zyn hart. De Gevoelens, welke hy, in die betere dagen, hadt, vergelykende met de haatlyke wreedheden door hem naderhand gepleegd, konden alle de schitterende eercieraaden der Koninglyke waardigheid, de laagheid en schandelykheid zyner inwendige Aandoening niet wegneemen. Deeze beschouwing van den voortgang des Bederfs en van het gevaar, aan 't welk wy blootgesteld zyn om te vervallen van Beginzels, die wy eens dagten vast omhelsd te hebben, geeft ons een allorheilzaamsten raad omtrent ons gedrag. Die zich aangordt beroeme zich niet als hy die zich losmaakt. Niemand stelle een voorbaarig en zo gevaarlyk als voorbaarig vertrouwen op zyne Deugd: Wie staat, zie toe dat hy niet valle. Waagt u niet digt by het kwaade. Maakt 'er u, in de kleinste gevallen, niet gemeenzaam mede, zonder vreeze. Luistert met ontzag na elk vermaan van 't Geweeten. Bewaart het tederste en levendigste gevoel van 't onderscheid tusschen goed en kwaad. Indien ooit uw Zedelyk Gevoel begint te verzwakken, en uw Afkeer van misdryf te verminderen, dan hebt gy reden om te vreezen dat de val uwer Deugd op handen is. En laaten, terwyl gy alle omzigtigheid en waakzaamheid gebruikt, welke de Rede u kan verleenen, uwe Gebeden steeds tot God om bystand opklimmen. Van hem daalen alle goede gaven en volmaakte gisten neder. Hy alleen kan u voor vallen hoeden, en strafloos stellen voor zyne heerlykheid in vreugde. Ik moet nu voortgaan tot de III. Waarneeming, op hazaëls Geschiedenis gegrond. Te weeten, dat het vermogen, 't welk het verderf verkrygt om de oorspronglyke Beginzels der Menschen te verwoesten, dikwyls moet toegeschreeven worden, aan de verandering van hunnen Leevenstand in de wereld. Hoe zeer verschilde hazaël, de Afgezant van benhadad, van hazaël den Koning! hy, die op 't vermelden van wreedheden een gruwen vatte, van hem die zich in bloed baadde! Van deeze droeve en verbaazende omwenteling geeft de Propheet de rede op in weinige maar zeer klemmende woorden. De Heere heeft my getoond dat gy Koning zult zyn over Syrie! Die Kroon, die noodlottige Kroon, welke op uwen schedel gezet zal worden, zal een verdervenden invloed hebben op uwe Ziel, en eene verandering in uw Character te wege brengen, welke gy niet kunt gelooven. - Wiens ervaarenis in de wereld is zo klein, dat ze hem geene hier aan gelykende voorbeelden oplevert, in veel laager leevensstan- | |||||||
[pagina 548]
| |||||||
den? Zo veel vermag de verwisseling van uitwendige omstandigheden naar deeze wereld: zulk een verschillende zwaai geeft deeze aan onzen aart, aan onze gedagten, aan onze inzigten, aan onze genegenheden, dat geen Mensch vooruit kan zeggen wat 'er van zyn Character zou worden, indien de Voorzienigheid zyne Leevensomstandigheden op eene aanmerkelyke wyze verhoogde of verlaagde, en hem in eenen geheel anderen kring deedt beweegen dan hy zich tot nog bewoogen heeft. De zaaden van wyd verschillende hoedanigheden, goede en kwaade, liggen in onze harten verborgen: doch blyven werkloos en als dood, tot dat voeglyke gelegenheden ze doen uitbotten en rypen. Zy zyn binnen in ons bedekt: of, indien zy voortspruiten, maaken zy dikwyls een misleidend vertoon; een vertoon, 't welk ons zelfs bedriegt. Hoogmoed, by voorbeeld, heeft, in zekere omstandigheden, geene gelegenheid om zich voor te doen, dan onder den schyn van Grootmoedigheid en loflyke Eerzugt. Gierigheid neemt de houding aan van pryslyke zuinigheid. 't Geen in deezen leevenstand voor blooheid en laaghartigheid zou aangezien worden, gaat in eenen anderen door voor wyze bedagtzaamheid. Dat by iemand, met volle oppermagt bekleed, wreedheid en verdrukking zou worden, agt men, in een laager stand, niet meer dan het oefenen van behoorelyke tugt. Voor een tyd is de Mensch nog by de wereld, nog by zich zelven, bekend als de Man, die hy waarlyk is. Doch stelt hem in een nieuwen leevensstand, die met zyne heerschende neiging strookt, die de verborgene hoedanigheden zyner ziele raakt, in beweeging en werkzaamheid helpt; zyn waar en weezenlyk Character zal zich ontvouwen, gelyk de bladeren eens bloems door de zonne bescheenen. Zulks moge, in zeker opzigt, niet zo zeer eene verandering van Character, door de verwisseling van omstandigheden, geagt worden, dan wel als eene ontdekking van een voorheen verborgen weezenlyk Character. Nogthans is het tessens waarheid, dat de Man zelve eene verandering ondergaat. Want de gelegenheid daar zynde tot het onbedwongen ontwikkelen van eenige tot nog beslootene geaartheden, krygen zy meerder sterkte: en door de overhand, welke zy neemen, worden de andere gedeelten van iemands aart geboogen, en de ziel ondergaat eene geheele verandering. Hy is een waarlyk wys en braaf Man, die, door den Godlyken bystand, zich verheft boven deezen invloed zyns lots | |||||||
[pagina 549]
| |||||||
op zyn Character, die eens waardige Gevoelens ingezoogen en rechte beginzels van gedrag gelegd heeft, daar by blyft, hoedanig ook zyne omstandigheden mogen weezen: door alle lotwisselingen eenen eenpaarigen leefkoers houdt: en, op 't einde zyner dagen, denzelfden afkeer van het kwaade heeft, als in den beginne. - Doch hoe zeldzaam is het, deeze lofwaarde bestendigheid onder de Kinderen der Menschen aan te treffen, terwyl zy de onderscheiden standen en tydperken des leevens doorwandelen! Wanneer zy ter wereld intreeden, eer hunne gemoederen zeer misleid of bedorven zyn, gloeijen zy door de edelaartigste aandoeningen, en zien met versmaading neder op alles wat snood en misdaadig is. Maar verder op 't leevenspad voortwandelende, gewennen zy allengskens aan de kromme betreeden paden, zy dringen in den hoop der woelige wereld, zy hebben te stryden met den list van deezen met de versmaading van geenen, zy leeren zomtyds hunne gevoelens te verbergen, en dikwyls hunne aandoeningen te smooren, zy worden in 't einde verhard, en gemeenzaam met het heerschend verderf. - Wie stort geen traan over deezen droeven, en helaas! zo algemeenen, val van Braasheid en Deugd! Wie wordt niet vernederd, als hy ziet dat dit de droeve uitslag is van die gezuiverde begrippen, die verheevene gevoelens, waar op wy zo menigmaal roemen! De Man, met al zyn hoogopgehemelde redelyke bekwaamheden, blykt dikwyls het schepzel te weezen van zyn leevenslot, geheel gegooten in den vorm zyner omstandigheden! Het voorbeeld van hazaëls ontaarting leidt ons op, om byzonder het oog te slaan op de gevaaren, uit hoogheid van Staat en het verkrygen van Magt herkomstig: inzonderheid wanneer de verhessing daar toe schielyk en onverwagt geschiede. Weinige hebben sterkte van ziel genoeg om zulk een Lotwissel met gemaatigdheid en zelfsbedwang te ondergaan. Het ontzag, der Grootheid beweezen, de ruimte, welke hun leevenstaat verschaft om der weelde bot te vieren, zyn gevaarlyke omstandigheden voor de Deugd. Wanneer de Menschen onder huns gelyken verkeeren, en gewoon zyn de te leurstellingen en moeilykheden des leevens te ondervinden, herinneren zy zich hunne onderlinge onafhanglykheid van elkander, en alle afhanglykheid van God. Maar verre boven hunne Natuurgenooten verheeven, ontmoeten zy weinig voorwerpen die ernstige opmerking haaren; maar eene groote menigte die hunne driften aanzetten en ontvonken. Zy zonderen hun belang veelligt af | |||||||
[pagina 550]
| |||||||
van 't belang der geenen die hun omringen. Zy bedekken zich met hunne eigene ydele grootheid, en liggen neder in den zagten schoot van zelfzoekend vermaak, waar zy de koelste onverschilligheid krygen omtrent de belangen zelfs van de zodanigen, die zy hun vrienden noemen. - Deeze ingebeelde onafhanglykheid weert de gevoelens van Godsdienstigheid en Menschlievenheid uit hun hart. Zy heffen op met den trommel en de harpe; zy verblyden zich op het geluid des orgels; in het goede verslyten zy hunne dagen; nogthans zeggen zy tot god wykt van ons: want aan de kennisse uwer wegen hebben wy geenen lust. Wat is de Almagtige dat wy hem zouden dienen? en wat baate zouden wy hebben van hem aan te loopen? Maar men hebbe zich niet te verbeelden, dat hoogverheevene Leevenstanden de eenige schroomwekkende verzoekingen zyn, waar aan uwe Deugd is blootgesteld. Wy zullen bevinden, dat wy in geen min sterke verzoeking verkeeren, door de uitersten van Armoede en verdrukking. Wanneer Menschen, die beter dagen beleefd hebben, in 't laage vallen, gaat hun geest gebukt, hun aart neemt iets wrangs aan. Nyd over de gelukkiger Medemenschen verteert hun. Heimlyke murmureeringen beschuldigen de Hemelsche Voorzienigheid: 't gevoel der elenden zet hun aan tot gruwzaame misdryven om in beter staat te geraaken. Onder de laagere rangen des Menschdoms heerscht maar al te dikwyls bedrog en oneerlykheid, laage en bekrompe omstandigheden drukken der Menschen zielsvermogens. Zy ontzetten hun van de geschikte middelen om tot kennis en weetenschap te geraaken: en, waar de Onkunde groot is, loopt dezelve altoos gevaar van ongebondenheid voort te brengen. Van hier is het, over 't algemeen, 't gevoelen van den Verstandigen door alle eeuwen geweest, dat 'er een zekere Middelbaare Leevenstand is, even zeer verwyderd van beide de uitersten, die, schoon dezelve ook haare eigene gevaaren hebbe, nogthans, over 't geheel genomen, de gunstigste is voor Deugd en Geluk. Daar hebben weelde en hoogmoed, aan den eenen kant, geene gelegenheid om de ziel te verzwakken of te bedwelmen: gebrek en afhanglykheid, aan den anderen kant, zullen dezelve niet drukken en vernederen; daar kunnen alle de aangeboorene hoedanigheden der ziele, vry en onbelemmerd, werken, de gelykheid der Menschen wordt gevoeld, vriendschap gekweekt, en men vordert, in allerlei opzigten, met spoed; | |||||||
[pagina 551]
| |||||||
daar vinden zich de Menschen aangezet tot bevlytiging en niet overkropt door bezigheid, en zy stellen hunne vermogens te werk, zonder door te ruimen overvloed nutloos gemaakt, of door onoverkomelyke zwaarigheden afgeschrikt te worden: daar wekt een mengzel van genietingen en van behoeften tessens hunne Dankbaarheid tegen God, en herinnert hun de noodzaaklykheid zyns bystands. Dus schynen de Menschen in dien middelbaaren stand het leeven ten voordeeligste te genieten, en minst blootgesteld aan valstrikken der ondeugd. In 't Spreukenboek wordt deeze ons voorgedraagen, als de wensch en keuze eens Mans, door zyne Wysheid uitsteekende. Ydelheid en leugentaal doet verre van my, armoede of rykdom geef my niet, voedt my met het brood myns bescheiden deels; op dat ik zat zynde u dan niet verlochene, en zegge, wie is de heere? of dat ik, verarmd zynde, dan niet steele, en den naam myns gods aantastte. Uit alles, wat wy, over dit Onderwerp, gezegd hebben, mogen wy, in de eerste plaats, leeren, om welke redenen de Voorzienigheid eene verscheidenheid van rangen en leevensstanden onder het Menschdom vastgesteld heeft. Dit leeven is blykbaar geschikt tot een staat van Beproeving. Geene beproeving van Characters is noodig ten opzigte van God, die ziet wat in elk hart verborgen ligt, en volmaakt weet wat ieder Mensch zou doen in alle mogelyke Standswisselingen. Maar, om de Mensch zelve, en om de Wereld, moest deeze Beproeving en onderscheiding des Characters plaats hebben: ten einde waare Deugd zich onderscheidde van de valsche schynvertooningen: en de regtvaardigheid des Hemels blyken in de eindelyke vergeldingen; ten einde de zwakheden der Menschen aan zich zelven ontdekt wierden, hun onderwys gaven en hunne verbetering bevorderden; als mede, op dat hunne Characters zich, uit alle gezigtpunten, aan 't oog der wereld vertoonden, en voorbeelden van navolging opleverden, of waarschuwingen tegen gevaaren. De bereiking deezer gewigtige einden vorderde, dat het Menschlyk leeven niet altoos op één en den zelfden voet voortging; doch 'er veele omwentelingen in voorvielen, en eene verscheidenheid van bezigheden en rangen plaats greep. In het ondergaan van deeze worden de Characters der Menschen getoetst, en hunne verborgene Deugden of Ondeugden komen aan den dag. Hazaël zou, in de geschiedenis, eene maate van roem verworven hebben, tot welke hy niet geregtigd was, ware hy in eenen onder- | |||||||
[pagina 552]
| |||||||
geschikten leevensstand gebleeven. In den grond was hy valsch en slegt. In hooger kring zich beweegende, ontdekte zich de bedorvenheid van zyn hart, en hy staat nu te boek met welverdiende schande, als een waarschuwing voor volgende Geslachten. In de tweede plaats, kunnen wy hier uit leeren, van hoe veel aanbelangs het zy zorgvuldig agt te geeven op de keuze, welke wy doen ten opzigte van onze Bezigheid en Leevensstand. Het blykt, dat onze uiterlyke Staat dikwyls eenen kragtdaadigen invloed hebbe op ons zedelyk Character; en, bygevolge, dat deeze niet alleen nauw verbonden is met ons tydlyk welvaaren; maar met ons toekomend geluk of ongeluk. Hy, die onbesprooken en opregt zommige leevenspaden zou betreden hebben, stortte zich, door ongelukkig een spoor te verkiezen, waar hy al te sterke verzoekingen voor zyne deugd aantrof, zich zelven hier in schande en namaals in verderf. Hoe dikwyls, nogthans, wordt de bepaaling van dit alleraangelegenst stuk overgelaaten aan het lot van toevallige verbintenissen of onderwerpen aan de keuze van jeugdige verbeelding en grilligheid? Stelt men het tot een onderwerp van ernstige overweeging, hoe zelden hebben zy dan, aan welken de bepaaling staat, eenig verder inzigt dan over iemand, die ter wereld in zal treeden, zo te beschikken, dat hy schielyk ryk worde, of, gelyk men 't noemt, best zyn fortuin maakt? Zyn 'er dan geene andere voorwerpen dan dit, om het leevensplan naar te bepaalen? Zyn 'er geen heiliger en gewigtiger belangen, welke verdienen in aanmerking te komen? - Gy zoudt niet gaarne iemand, wiens welvaaren u ter harte ging, in een stand stellen, tot welken gy wist dat zyne bekwaamheden geenzins geschikt waren. Deeze onderzoekt gy, derhalven, zorgvuldig: dit maakt de grond uwer beslissinge. Maar weest verzekerd, dat de bekwaamheden alleen niet, maar tevens de geaartheid en het hart, met gelyke opmerking, verdienen nagegaan te worden, in het vormen van het plan tot eenen leevensstand. Elk heeft zyne byzondere zwakheid, eene heerschende drift, welke hem voor deeze soort van verzoekingen meer blootstelt dan voor geene. Vroegtyds kan men dit zien; en uit de eerste beginzels oordeelen over den aanstaanden groei. Voorkomt zulks. Overweegt hoe de volgende lotgevallen des leevens waarschynlyk daar op zullen werken. Indien gy iemand, uwer zorge toevertrouwd, opleidt tot een leevensstand, in welken alle omstandigheden strekken om dit verderslyk beginzel | |||||||
[pagina 553]
| |||||||
te stooven en doen rypen, maakt gy u, grootendeels verantwoordelyk voor alle de gevolgen. Te vergeefsch vertrouwt gy op zyne bekwaamheden en vermogens. Ondeugd en bederf, het hart besmettende, zyn genoeg om de grootste bekwaamheden te overdwarssen. Ja dikwyls wenden zy zich tot nadeel van den bezitter, en worden de werktuigen zyns spoedigen ondergangs. De opgehelderde Geschiedenis leert ons, in de derde plaats, over waare gelukzaligheid niet te oordeelen, enkel uit de maate van iemands bevordering in de wereld. Altoos door schynbaarheden misleid, laat het gros des Menschdoms zich het meest bedriegen door praal en pragt: en houdt de zodanigen, die boven anderen in rang verre uitsteeken, gezegendst. Van hunne vroegste jeugd af, worden zy geleerd, het oog te vestigen op wereldlyke grootheid als het uiterste voorwerp hunner begeerten: en deeze is van alle beginzelen der dwaaling in gedrag een der gemeenste. - Hazaël, op den Throon van Syrie gezeten, werd ongetwyfeld meer benyd, en door de menigte voor een gelukkiger Man gerekend dan toen hy een Onderdaan was, en de boodschap van benhadad tot eliza bragt. Nogthans, ô Hazaël! hoe veel beter zou het voor u geweest zyn, nooit den naam van Koning, en de eer, daar aan verknogt, genooten, dan die, ten koste van zo veel snoodsheids, gekogt te hebben: daar gy uw eerste en beste Character verzaakt; misdryven, weleer by u in afgryzen, pleegde, en aangebooren gevoelens van uw hart verraadde! Hoe verderflyk voor uwe rust was het begeerlyk Purper, door u in zo veel onschuldig bloed gedoopt! Hoe veel aangenaamer sleet gy uwe dagen, hoe veel ongestoorder uwe nagten, in den eersten tyd uws leevens, dan toen gy, op den Throon geplaatst, by dag, het gekerm hoorde der ongelukkige door u bedorven, en uwe sluimeringen 's nagts werden afgebrooken, door de ontrustende herdenking van uwe wreedheden en misdryven? - Laaten wy nooit oordeelen naar 't uiterlyk vertoon der dingen; nooit besluiten dat iemand gelukkig is, enkel, dewyl hy zich van Grootheid en Rykdom omringd ziet. Veel jammers schuilt 'er menigmaal waar de wereld het minst vermoedt. Het weezenlyke daar het op aankomt, in het oordeelen over iemands geluk, bestaat niet in 't onderzoek van zyn uitwendigen staat; maar met welk een zielsgesteltenisse hy zich daar in gedraage: of deeze hem verslimmere dan verbetere, of hy zynen weg zo aanstelle, dat hy gunst by God en braave Menschen vindt. | |||||||
[pagina 554]
| |||||||
Deeze omstandigheden brengen weezenlyke en gewigtige ondersscheidingen tusschen de Leevensstaaten der Menschen te wege. De uitwerkzels hier van duuren altoos, zy volduuren, wanneer alle wereldlyke onderscheidingen zullen vergeeten zyn. In de laatste plaats, kunnen wy, uit al het verhandelde, leeren nimmer overmaatig bekommerd te weezen, wegens onzen uiterlyken Leevensstand: doch ons lot gelaaten aan de schikking des Hemels te onderwerpen. De beste en voorzigtigste verordeningen te maaken, welke wy kunnen, ten opzigte van onzen staat, is een hoofdpligt. Doch wy moeten altoos bedenken, dat alle plans, welke wy vormen, onzeker en wisselvallig zyn. Geen Mensch kan, naa het neemen van alle voorzorgen, welke menschlyke wysheid hem aan de hand geeft, voorzien, welke verborgene gevaaren hem wagten op het uitverkooren leevenspad. De Voorzienigheid kiest wyzer voor ons dan wy voor ons zelven kiezen: en uit omstandigheden, die, in den beginne, 't minst beloofden, en zelfs zich zo ongunstig lieten aanzien, ontstaat dikmaals tydlyk en zedelyk geluk beide. Wie weet wat goed is voor den Mensch in dit leeven, in alle de dagen zyns ydelen leevens, 't welk hy doorbrengt als eene schaduwe? Wanneer wy bedenken hoe veel duisters onzen tegenwoordigen staat omringt, de zwakheid der menschlyke natuure, als mede de twyfelagtige en onzekere waardye van alles, 't geen wy voorspoed noemen, treft de vermaaning des Psalmdichters elk bedagtzaam gemoed op 't kragtigst. Wentelt uwen weg op den HeereGa naar voetnoot(*). Neemt uwe maatregels met voorzigtigheid; doch ontdoe u van angstvalligheden, wegens den uitslag. In stede van uw eigen lot te zullen beschikken, voegt het u in 's Hemels bestelling te berusten, en, zonder twyfelen, de stem der Voorzienigheid en van uwen Pligt te volgen. In welk een Leevensstand god u ook plaatze, heft het oog en hart tot Hem op, om zyne hulp en genade; en tragt met trouwe en opregtheid de rol, u toegelegd, te volvoeren. Dus doende zult gy vrede by u zelven hebben onder het bewandelen van den leevensweg, en, op 't einde gekomen, met genoegen rugwaards zien: want naa alle de vermoeienissen, en aangewende poogingen, om tot hoogheid op te klimmen, zullen wy in 't einde bevinden, dat god te vreezen, en zyne geboden te bewaaren, de pligt is en het geluk der Menschen. |
|