| |
Pedro en Theresa.
Eene Spaansche Geschiedenis, uit het Fransch vertaald.
In een dorp in Andalusie, woonde een Landman, genaamd Pedro, op eene der schoonste Hoeven van dat Gewest; maar dit was zyn minste schat. Hy was gehuwd met Theresa, hem beminnende en door hem geliefd; by welke hy drie Zoons en drie Dogters had, die reeds getrouwd waren en kinderen hadden. De geheele Famille woonde te zamen. Pedro was tachtig jaar en zyne Theresa acht en zeventig. Ieder van dit talryk Huisgezin gehoorzaamde, beminde en diende deeze Ouders om 't sterkste; elk bevlytigde zig om derzelver ouderdom, door hun het leeven alleszins genoeglyk te doen blyven, als 't ware, te verlengen. Dewyl hunne leevenswyze altoos zuinig en werkzaam geweest was, knel ten hun ook de ongemakken des ouderdoms niet. Vergenoegd by zigzelven, elkander hartlyk beminnende, gelukkig door, en grootsch op hunne gelief koosde en lief koozende Famille, dankten zy God, en zegenden hun Kroost.
Op zekeren avond zat Pedro, met zyne Vrouw en Kinderen, die, na den Oogst ingezameld te hebben, uitrustten, op hunne Stroobussen, voor de deur. Het schoone Tooneel van den Avond, (het welk de inwoonders der Steden gemeenlyk niet recht kennen,) hield hunne aandagt opgetoogen. Ziet, zei de oude Gryzaard, met hoe veele schitterende Sterren de Hemel doorzaaid is; waarvan eenigen, als uitschietende, een geheelen vuurstraal agter zig laaten. De Maan geeft een flaauw en schemerend licht, dat over alle voorwerpen een evenmaatig wit schynzel verspreidt De Wind schroomt te waaien; en het stelle geboomte eerbiedigt, om zo te spreeken, den slaap der Voge- | |
| |
len, die onder deszelfs bescherming in hunne nesten rusten. De gantsche Natuur schikt zig ter stilte; en dezelve wordt genoegzaam niet gestoord, dan door een klaagend en veraf zynd geluid, 't welk ons oor dikmaals treft: 't is dat van den Nagtuil, het zinnebeeld der boozen; hy waakt, wanneer ieder rust, en schroomt het daglicht. ô Myne Kinderen, zyt altoos goed, altoos braaf, en gy zult gelukkig zyn. Zedert zestig jaaren, genieten uwe Moeder en ik eene zagte en stille rust; maar de Hemel geeve Ulieden, dat gy dezelve niet genieten moogt, ten koste van 't geen zy ons kost. Op deeze woorden ontslipten den ouden Pedro eenige traanen; Isabella, zyne oudste Dogter, droogde dezelven af met haare omhelzingen; en sprak hem in deezer voege aan. Myn Vader, de reeds voorbyzynde wederwaardigheden vallen niet smertlyk te verhaalen; zyt zo goed en deel 'er ons eenig berigt van mede. Gy begrypt ligtlyk met welk een genoegen wy U zullen aanhooren; en Moeder zal ook met vreugde zig het lot haarer voorige jaaren des te leevendiger herinneren. Het is nog vroeg; de avond is schoon, en 't vermaak van U te hooren zal den slaap van ons verwyderen. - De geheele Famille vereenigde zig met dit verzoek; zy zetteden zig allen rondsom hem, en de Moeders namen haare Kinderen, om
voor te komen, dat derzelver gewoel de oplettendheid verhinderde, op den schoot. 'Er heerschte eene volstrekte stilte, en Pedro, leunende op zyne Dogter, terwyl hy de hand zyner Vrouwe vast hield, liet zig aldus hooren.
Ik was achttien en Theresa zestien jaaren, toen wy elkander leerden kennen. Zy was de eenige Dogter van Lorenço, den ryksten Landman van dit oord: ik was de armste Boer in het Dorp; doch, helaas! ik ontdekte myne armoede niet, dan op het oogenblik toen ik op Theresa verliefde. Ik zogt, door alle middelen, eene liefdedrift te verdooven, die ik dugtte, dat my voor altoos ongelukkig zou maaken. Ik wist maar al te wel, dat myn gering bestaan een eeuwige hinderpaal zou zyn, om Theresa te bezitten; en ik haar voor eeuwig verlaaten moest, of na middelen uitzien om myn bestaan te vermeerderen. Dan, om my te verryken, moest ik het dorp verlaaten, het dorp, daar Theresa woonde: en zulks was my niet doenlyk. - Na alles overdagt, en van de weinige reden, die ik bezat, gebruik gemaakt te hebben, besloot ik, myn dienst als Boereknegt by haar Vader aan te bieden. - Ik wierd aangenomen; en 't zal u niet vreemd doen, als ik zegge, dat ik met den uitersten yver arbeidde. Ik wierd welhaast de Vriend van Lorenço, doch die van Theresa nog eerder. - Gy alle, myne Kinderen, die uit liefde gehuwd zyt, gy weet hoe men elkander behaagt, en elkanders byzyn zoekt, wanneer men beslooten heeft voor elkanderen te leeven. - Theresa beminde zo vuurig als zy bemind wierd. Ik dagt aan niets, dan aan haar: het genoeglyk vermaak van by haar te leeven, betoverde my tot zo verre, dat ik niet
| |
| |
vermoedde, dat zulk een geluk een einde kon neemen. Doch myne ydele verbeelding duurde niet lang. Een Boer van het naastgelegen dorp vervoegde zig by Lorenço, en verzogt van hem Theresa ten Huwelyk. Lorenço ging naar zyne woonplaats, en bezigtigde het graan, benevens de wyngaarden van den Landman, die zig met zyn vermaagschap zogt te vereeren. Alles naar genoegen vindende, oordeelde hy dien persoon een geschikt Echtgenoot voor zyne Dogter te weezen; en 't Huwelyk werd des wel dra beslooten.
Wy treurden, zo dra ons zulks ter ooren kwam; en herriepen te vergeefsch de eeden van getrouwheid, die wy elkander gezwooren hadden, daar alles hooploos was. Lorenço, de treurigheid zyner Dogter bemerkende, was ten deezen opzigte onmededoogend, en gaf haar uitdruklyk te kennen, dat haare droefheid hem ten hoogste mishaagde. Zy was derhalve genoodzaakt haare smert te verbergen. Intusschen naderde het noodlottig oogenblik; geen hoop vertoonde zig, alles scheen verlooren; Theresa stond my eerstdaags ontrukt te worden: doch zy verkoos veeleer den dood. Dit deed ons tot het eenigste middel, dat ons nog overbleef, besluiten; om naamlyk de vlugt te neemen. - Wy voelden, dat wy een misslag zouden begaan; maar wy moesten, wilden wy het lot, dat ons dreigde, afwenden, ons aan ons besluit houden, en wierden 'er eerlang over gestraft. - Theresa en ik verlieten dan het dorp, midden in den nagt. Zy zat op een Ezel, welken een haarer Oomen haar vereerd had; des ik oordeelde dat zy dien vry mede konde neemen; dewyl dezelve haar Vader niet toebehoorde. Een klein pakje kleederen van ons beiden was, in een bundel, op den Ezel vastgemaakt. Een geringe voorraad, zeer weinig gelds, alleen door haare spaarzaamheid byeengezameld, was onze geheele schat. Zie daar, al wat Theresa en ik met ons voerden. Ik had niets van Lorenço willen mede neemen. Zo schikt de Jeugd zig de Deugd naar haare keuze, volgens haare neiging. Ik beroofde een Vader van zyne Dogter; en egter zou ik het my tot een snood bedryf toegerekend hebben, iets van zyn geld of goed mede te neemen. Wy zetteden onzen togt voort, den geheelen nagt door; en, by 't aanbreeken van den dag bevonden wy ons in 't gebergte, alwaar wy voor waarschynlyke vervolging bevryd waren. Wy hielden stand in eene Valei, aan eene stroomende rivier, welke den Gelieven, door haare kabbelingen, tot groot vermaak verstrekte. Theresa
klom van den Ezel; zettede zig by my op de groene weide neder. Wy aten eenige drooge vrugten, en dronken klaar water uit de stroomende beek. Na deeze schraale, doch smaaklyke, maaltyd, begonnen wy te overweegen, wat ons nu vervolgens te doen stond.
Na lange redeneering, en na ons geld twintigmaal herteld te hebben, den Ezel intusschen op zyne hoogste waarde geschat zynde, bevonden wy dat alles niet meer dan twintig Holland- | |
| |
sche Ducaaten beliep, 't welk ons niet genoeg was, om 'er eenigen tyd van belang van te leeven. Dan deeze zwaarigheid scheen toen de minste; sterker werkte de vrees voor agtervolging. Deeze deed ons besluiten, om terstond in eene groote Stad te zien komen, alwaar wy, in geval van agtervolging, het minste gevaar liepen van ontdekt te worden; terwyl we tevens vaststelden, aldaar, zo spoedig mogelyk was, te trouwen. Met deeze zedige overweeging namen wy den weg na Cordova. By onze aankomst liepen wy terstond na eene Kerk, welke, volgens de Spaansche Wetten, onmondigen, die zig voor het Altaar aanbieden, vereenigen mag. Wy vonden aldaar een Priester, die ons trouwde, en gaven hem de helft van onzen kleinen schat. Nooit wierd geld met meer genoegen betaald. 't Scheen of alle rampen nu ten einde waren, en dat wy niets meer te vreezen hadden; de liefde was onze eenige bezigheid; en alles ging wel, geduurende acht dagen.
Staande dat verloop van tyd was de Ezel verkogt, en ten einde van eene maand was onze gansche som verteerd. Wat nu te doen? Ik kon niets dan ruw werk verrigten, 't welk de inwoonders der groote Steden gering achten. Theresa wist niet veel meer dan ik. Zy beefde voor het gevolg van ons bedryf; ik was 'er over aangedaan; wy verborgen stilzwygende onze droefheid: eene opoffering van hartzeer, die ons zwaarder viel te draagen, dan de ongevallen zelven, onder welken wy zugtten. Eindelyk nam ik, geen andere uitkomst verwagtende, dienst onder de Ruitery in Cordova; en myn handgeld wierd aan Theresa overgegeeven, die het al treurende aannam. Myn daggeld verstrekte nu verder ter vervullinge van onze nooddruft; en voorts gaven de kleine stukjes, welken Theresa maakte, (want de behoefte had haar geleerd,) voldoening voor onze huishouding. Een kind vermeerderde ons geluk. Gy zyt het, myne waarde Isabella! Wy omhelsden en aanschouwden U, als een steun van ons welweezen, indien de Ouderdom ons deel wierd. Op de geboorte van ieder Kind, 't welk ons de Hemel schonk, herleesde in ons die aandoening; en, (dank zy den Hemel!) onze hoop is niet ydel geweest. Ik bragt U ter minne, om dat uwe Moeder niet in staat was U te zoogen. Zy was hier over mistroostig, en bragt haare dagen door by uwe wieg; terwyl ik myn best deed, om de gunst myner Opperhoosden, en de vriendschap myner makkers te verwerven.
Don Ferdinand, myn Capitein, was niet ouder dan twintig jaar; hy muntte boven de andere Officieren uit, door zyn bevallig voorkomen en gedrag. My met zyne vriendschap vereerende, gaf ik hem een verhaal myner lotgevallen; het welk hem zeer trof; te meer na dat hy, my 'er om verzogt hebbende, Theresa gezien had. Hy beloofde ons dagelyks, zyne poogingen, ten onzen behoeve, by Lorenço te zullen aanwenden; en, daar ik geheel van hem afhing, gaf hy my zyn woord van my te zullen ontslaan, zo dra hy myn Schoonvader bewoogen zou hebben. Don Ferdinand schreef ook aan Lorenço, maar hy ontving geen antwoord. In 't volgend
| |
| |
verloopen van den tyd scheen myn jonge Capitein, ten onzen opzigte, niet te verkoelen; maar Theresa wierd van dag tot dag droefgeestiger. Als ik naar de oorzaak haarer meerdere droefgeestigheid vroeg, sprak zy steeds van zigzelve, en wist ons onderhoud een anderen draai te geeven. Ik was toen nog ver van te vermoeden, dat Don Ferdinand de oorzaak haarer droefheid was; dan eene laatere ontdekking overtuigde my hier van al te gevoelig. Deeze Jongman driftig, gelyk men op die jaaren is, had in Theresa dezelfde hevalligheden ontdekt, als ik. Zyne deugd was zwakker geweest dan zyne drift. Ons ongeluk was hem bekend; hy wist, dat wy hem hoog noodig hadden; en hy dorst Theresa openbaaren, welk loon hy voor zyne ondersteuning begeerde. Myne ongelukkige Vrouw betoonde hem haare verontwaardiging: dan, weetende, dat ik jaloersch, en zeer driftig was, verborg zy dat grouwelyk geheim gansch zorgvuldig; en bleef de aanzoekingen van Don Ferdinand weigeren, zonder 'er iets van te ontdekken, aan my, die haar dagelyksch de bewyzen van de milddaadigheid en de vriendschap van mynen jongen Capitein herhaalde.
Op zekeren dag, van mynen post afgelost zynde, en t'huiswaards gaande, ontmoette ik, (oordeel over myne verwondering,) niet verre van onze wooning, in welke Theresa diestyds my wagtte, Lorenço. Zo Schaaker! riep hy terstond uit, zyt gy daar? Geef my myne Dogter; welke gy my ontrukt hebt, tot eene belooning der Vriendschap, welke ik aan u bewees. Ik viel voor hem op myne knien; poogde de eerste oogenblikken zyner driftigheid te ondervangen, en 't gelukte my, hem door myne traanen eenigzins te beweegen. Hy verleende my gehoor. Ik ondernam niet my te regtvaardigen; maar tragtte hem tot bedaaren te brengen. De stap, zeide ik vervolgens, is begaan. Theresa behoort my. Zy is myne Echtgenoote. Myn leeven, zou ik zeggen, staat in uwe hand; straf my; doch neen; spaar uwe eenige Dogter: onteer, om haaren wil, haaren Echtgenoot niet, en doe haar niet van droefheid sterven! Vergeef my alleen den begaanen misslag, om mededoogen met haar te oefenen! - Onder het uitspreeken deezer woorden, bragt ik hem, in plaatze van hem by Theresa te geleiden, aan 't huis, daar gy, myne Isabella, gezoogt wierd. Kom, zeide ik tot hem, ik zal U nog een voorwerp toonen, dat uw medelyden waardig is. Gy laagt toen in de wieg en sliep: uw sneeuwit en bloozend rood gelaat schetste de onnozelheid en gezondheid. Lorenço aanschouwde u; de traanen ontslipten hem; ik nam u uit de wieg, bood u hem aan, zie daar nog, zeide ik, het aanvallig kind uwer Dogter. Op deeze beweeging ontwaakte gy; en, (als of de Hemel het u ingeboezemd hadde,) gy kreunde niet het allerminste, maar glimlachte; en, beide uwe handen na Lorenço uitstrekkende, greep gy zyne gryze hairen, welken gy tusschen uwe vingers drukte, terwyl ge uw aangezigt tegen het zyne hield. De Gryzaard kon zig niet bedwingen; hy omhelsde u
| |
| |
hartlyk; my tegen zyne borst drukkende, en u mededraagende, borst hy uit, en zeide: Kom, myn Zoon, gaan wy, en laat ik myne Dogter zien: kom dan Zoon, riep hy, terwyl hy my by de hand vattede. - Bezef eens, Kinderen, met welk eene vreugde ik hem naar ons huis geleidde.
Onderweg zynde, viel my in, dat het onverwagt gezigt van Vader by Theresa nadeelige gevolgen kon veroorzaaken; waarom ik vooruit snelde. Aan 't huis gekomen zynde, vloog ik na boven, en opende de deur. Maar, wat zag ik? Don Ferdinand op zyne kniën voor Theresa geboogen, die alle haare kragten inspande, om de vervoering zyner wellustige drift tegen te gaan. Naauwlyks had dit schouwtooneel myn oog getroffen, of myn degen stak reeds in den boezem van Don Ferdinand: hy viel neder, en zwom in zyn bloed. Op zyn geschreeuw kwam hem terstond volk ter hulpe, en myn degen, die nog van zyn bloed rookte, getuigde tegen my. 'Er verliepen maar weinige oogenblikken, of de Wagt kwam in huis; ik wierd gevat, en de ongelukkige Lorenço kwam met den toeloop aan, om zyn Schoonzoon, geboeid, na de gevangenis te zien voeren. Ik omhelsde u nog, myne Isabella; tevens omhelsde ik Lorenço, beval hem myn bemind Kind en lieve Vrouw, die gansch buiten zig zelve lag, teder aan. Voorts moest ik my wel, door myne Makkers, na de gevangenis laaten leiden. Hier bleef ik twee dagen en twee nagten, geslingerd door allerleie denkbeelden over het rampzalig lot, dat my nog te beurt zou vallen. Ik bleef onbewust van alles wat 'er omging, en hoorde niets van 't wedervaaren van myne beminde Theresa. De Cipier, het eenige mensch dat ik zag, gaf my geen het minste antwoord op alle myne vraagen: alleenlyk verzekerde hy my, dat het niet lang duuren zou, of ik zou gevonnisd worden.
Op den derden dag wierden de deuren geopend; men zei my aan om buiten te komen. Een detachement wagtte my, en omringde my zo als ik voortrad. Men leidde my na de Wagtplaats; daar ik het Regiment in de wapenen zag, en ontdekte wat heilloos lot my dreigde. Het denkbeeld van het einde myner rampen scheen my nieuwen moed te geeven. Ik verdubbelde, als door eene stuiptrekking, myne schreden; myne tong herriep, (doch buiten my,) den naam van Theresa; ik dorst my beklaagen van haar niet te vinden; en kwam eindelyk ter bestemder plaetze. Myn vonnis wierd my voorgeleezen. Ik stond zo het zelve te ondergaan; dan een sterk geschreeuw vertraagt de uitvoering. Opziende, zag ik een half naakt, bleek en bloedig mensch, zyn best doende, om, door den hoop, die my omzingelde, heen te dringen. 't Was Don Ferdinand. - Myne Vrienden, riep hy uit, ik ben de schuldige; ik ben het, die den dood verdiend heb! myne Vrienden, vryspraak voor den onschuldigen! ik heb zyne Vrouw willen onteeren; hy heeft 'er my voor gestraft, en heeft regt gedaan. Indien gy met de uit oering van 't vonnis voortgaat, zyt gy wreedaarts! - Het Opperhoofd van 't Regiment naderde Don Ferdinand,
| |
| |
stelde hem, terwyl hy hem ondersteunde, voor, dat ik naar de Wetten gevonnisd was, als iemand, die zyne hand aan zyn Officier geleid had. Hy was, hervatte Don Ferdinand, niet meer onder my; ik had hem reeds vry gesteld, en zyn ontslag gegeeven; het papier was daags te vooren al ondertekend. Pedro is aan uwe regtbank niet onderworpen, gy hebt geen magt over hem. De Opperhoofden, zeer verwonderd, vergaderden byeen, om te raadpleegen. Don Ferdinand en de Menschlievendheid verhieven de stem voor my; met dat gevolg, dat men my weder na de gevangenis leidde. Don Ferdinand schreef voorts aan den Staatsminister, beschuldigde zigzelven, verzogt myne vryspraak, en ontving die. - Lorenço, Theresa en ik wierpen ons voor de voeten van onzen Verlosser neder; hy beurde ons terstond op, voltrok zyne belofte van ontslag, en wilde dezelve met giften vergezeld doen gaan, die wy egter niet aannamen.
Ten einde deezer gelukkige ommekeer van zaaken, gingen wy na dit dorp terug, alwaar de dood van Lorenço my in 't bezit zyner goederen stelde, en daar Theresa en ik, zo wy hoopen, onder u allen, onze dagen in vrede zullen eindigen. - De kinderen van Pedro hadden zig, geduurende zyn verhaal, rondsom hem gevoegd; hy sprak niet meer, toen zy nog luisterden, en de traanen rolden langs hunne kaaken. Zyt getroost, myne kinderen, hernam de goede Gryzaard; de Hemel heeft myne rampen, door ulieder liefde voor my, ryklyk vergolden. Deeze woorden zeggende, omhelsde hy allen; en 't Huisgezin ging gezamentlyk ter ruste. |
|