| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Onbeschroomd onderzoek in den godsdienst.
De vryheid van den Geest in het naspeuren, aankleeven en belyden der waarheid, hooger te waardeeren, dan de vryheid van het lighaam, in het inrigten onzer geoorlofde bedryven, word dikwils belemmerd, niet alleen door oorzaaken, die van buiten aankomen, maar ook door zulken die binnen in ons ontstaan. En onder deeze is zekerlyk geene der minste, de schroom voor een volkomen onderzoek in den Godsdienst.
We zyn natuurlyk geneigd, om elke reeds verkreegene kundigheid, met eenig voorkomend nieuw Voorstel, in geval van eene schynbaare betrekking, te vergelyken; over beider overeenkomst te oordeelen; en dus onze kennisse uit te breiden. Maar by aldien onze eerdere kundigheid ons genoegen baart, en het nieuw voorstel met dezelve niet schynt te strooken, alsdan valt ons de gemelde vergelyking onaangenaam, en we zyn zelfs schroomagtig om die voort te zetten.
Dit heeft, ten aanzien van een volkomen onderzoek in den Godsdienst wel inzonderheid plaats, eerstelyk, by vraagen, die op 't gezag van 't gemeen natuurlyk begrip konnen beantwoord worden; en ten tweeden, by vraagen, nopens welker beantwoording vrye lieden van verstand en deugd, by aanhoudenheid, bevonden worden verschillend te denken.
I. Timidus en confidens belyden den Christelyken Godsdienst. Ze zyn niet gemeenzaam met de hedendaagsche nieuwe Wysgeerte van den Geest; nochte met die Overnatuurkunde, in welker diepte het algemeen Menschenverstand geen gronden gewaar kan worden. Zy hooren, of verneemen, by gelegenheid, eenige stellingen en inwerpingen uit die Wysgeerte, of uit die Overnatuurkunde, ontleend, strekkende, ten deele ter ondermyning, ten deele ter openlyke vernieling, der gronden van den Natuurlyken Godsdienst, of der bewyzen voor het Evangelie.
| |
| |
Zulke stellingen en inwerpingen ontrusten hen. Zy zoeken de kalmte van hunnen Geest te vernieuwen: maar op verschillende wyze.
Timidus bemerkt geene overtuigende redenen of bewyzen der tegenleere; nochte zulken, die de redenen en bewyzen van zyn voorig geloof als kragteloos of ongegrond doen voorkomen. Maar hy ziet voorstellen, die hem verbysteren; redenen, die hem niet overtuigen, doch die hy tevens niet weet op te lossen. Hy mistrouwt zyne kundigheid, ('t zy in de konst van redenkavelen, 't zy in deezen of geenen anderen tak der Wetenschappen,) om de nieuwe voorstellen juist te konnen toetsen. Hy is bedugt, of mogelyk een opzetlyk onderzoek hem geheel in verwarring zoude brengen; en zyne overtuigdheid, van eene hem dierbaare, en door hem tot dus verre omhelsde waarheid, zoude doen wankelen? Hy besluit des, zodanig een onderzoek ter zyde te stellen; de tegenleere en inwerpingen te vergeeten, en in het aankleeven aan zyne bevoorens verkreegene gevoelens te berusten.
Confidens bezeft, dat hy, in allen gevalle, moet toestemmen 't geen hy voor waaragtig houd: en dat, in geenen gevalle, noch zyn geloof, noch zyn belang, noch zyne neiging, de dingen konnen doen zyn, 't geen zy mogten niet zyn. Hy behoud de tegenleere levendig in gedagten. Hy ontleed dezelve. Hy vergelykt de redenen, bewyzen, waarschynlykheden, en gevolgen der oude, met die der nieuwe, leere. Hy raadpleegt, des noods, eenen kundigen, die grootere duisterheden voor hem in zo verre opheldert, dat de geheele zaak binnen den kring van zyn eigen begrip geraake. Hy doet zyn belang en neiging werkeloos zyn. Hy oordeelt zelve. Hy bedenkt of andere persoonen, van welker verstand en deugd hy overreed is, mogen gehouden worden met zyn oordeel in te stemmen.
II. Onze feilbaarheid in zaaken, die tot geene genoegzaame zekerheid gebragt konnen worden, doet ons in veele derzelven, als zy van veel gewigt zyn, ons eigen oordeel, alleen staande, mistrouwen. Wy verlangen als dan de instemming van anderen, van agtingwaardige persoonen.
Timidus en confidens, niet zeer gemeenzaam met de geschillen tusschen de Gezintheden, waarin de Christenen veelal verdeeld zyn, bekomen een ruimer inzigt in eenig Leerstuk, dat algemeen by de gezintheid, aan welke zy toegedaan zyn, anders, dan by anderen, word
| |
| |
voorgedragen en bepaald. Deeze en geene bewysreden der laatsten komen hun, voor het tegenwoordige, niet ongegrond voor. Dit belemmert hen; als natuurlyk geneegen tot een gevoelen, dat zy, van jongs af, als regt gekoesterd hebben. Zy poogen deze belemmering op te ruimen: maar op verschillende wyze.
Timidus bevind zig zeer sterk aangedaan, door de agting der beroemdste Naamen in zyne Gezintheid. Hy weet, dat zyne Voorgangeren hem onderzoek en eigen oordeel aanpryzen: maar hy weet ook hoe gevaarlyk men het, nopens veele leerstukken, en misschien ook nopens het tegenwoordig, pleeg te houden, als iemand, na onderzoek, van hun mogte verschillen. Hy weet, dat zyne Voorgangeren geen eigen gezag hebben, tot eene algemeene bepaaling van een Leerstuk, dat men door eenige vrye verstandige en deugdzaame Mannen, by aanhoudenheid, anders dan door hen, ziet begrypen. Maar hy is te zwak, om den schroom voor eene gebeurlyke en gevaarlyke dwaaling te konnen wederstaan, indien hy zig, by opzetlyk onderzoek, geperst mogte vinden, om een ander begrip van 't Leerstuk geheellyk toe te vallen. Misschien ook overlegt hy, hoe eene verandering zyner denkwyze, in één leerstuk, invloed zoude konnen hebben op eenig ander, met het voorige in verwantschap staande: waar door zyne belemmering dan verdubbeld word. In deze verscheidenheid van bedenkingen, besluit hy zyn nieuw inzigt te vergeeten, en de bepaaling, waar aan hy gewoon is, zonder verder onderzoek, te blyven erkennen.
Confidens hangt onvergelykelyk minder gewigts aan 't verschil van begrippen in dit tweede, dan wel in het eerste, geval. De aandoening van persoonlyke agting, die als nu zyn oordeel verzelt, is veel minder dan de aandoening van timidus uit den zelven hoofde. Hy voelt, dat zyne toestemming in dit tweede geval niet op zo vaste gronden steunt, als wel in het eerste. Hy bemerkt, dat hy in dit tweede, anders dan in het eerste, moet missen eene algemeene instemming van vrye, verstandige en deugdzaame lieden; 't zy hy zyn eerder gevoelen bleef aankleeven, 't zy hy een ander, dat hem thans niet ongegrond voorkomt, by eindelyk oordeel, geheellyk omhelsde. Hy besluit dan gereeder tot een volkomen onderzoek.
Deze twee persoonen verschillen onderling, nopens verder onderzoek, op dezelve wyze, ook by vreemdere be- | |
| |
denkingen over den Godsdient, die in hun eigen gemoed opryzen.
De meerdere en mindere volmaaktheid van de verstandelyke vermogens der Menschen doet hun gedrag, in gelyke voorvallen, zeer dikwils, en met reden, verschillen.
De handelwyze van timidus, in het eerste geval, schynt onberispelyk. Het is de pligt van zulken, die zig niet geschikt bevoelen tot diepzinniger bespiegelingen, en afgetrokkener redeneringen, deeze beiden daar te laaten; zig over dezelven niet te bekommeren; en op die kundigheden, waar van men door gemeenzaamer en nooit ontzenuwde redenen of bewyzen overtuigd is, in geloof en handel te blyven bouwen.
De schroom, om zynen tegenstreever onder de oogen te zien, zou, in dit zelve geval, door confidens niet onberispelyk ingevolgd worden. 't Is waar, zyne grootste belangen, verknogt aan de waarheid der Leere, die hy tot nog toe omhelsde, zouden afhangen van het slot van dit nieuwe onderzoek; terwyl zyne winst slegts in schâavergoeding bestaan konde. Maar dit onderzoek is evenwel ook, van ter zyde, verzelt van menigerlei voordeel. Allerleie duisterheid is hinderlyk aan eene volkomene berusting. Het vrymoedig onderzoek van confidens kan het afgelegener onderwerp misschien mede onder het bereik van timidus brengen, en hem eene aangenaame bevestiging van zyn voorig oordeel veroorzaaken. Daarbenevens doet zulk eene onderneeming den Tegenstreever zien, dat men zig niet onttrekt op eenen gelyken voet met hem te redenkavelen: niets van hem vorderende, dan 't geen men zig zelven ten wet stelt, namentlyk onzydigheid, ernst, en toetsing aan elks eigen verstand.
De handelwyze van timidus, in het tweede geval, schynt verschoonlyk. Natuurlyke zwakheid van geest, en daar uit geboorne kleinmoedigheid, is, niet zonder zeer veele en zeer moeilyke pogingen, gedeeltelyk te verbeteren; en, misschien nooit, zonder buitengewoone hulp, geheellyk te geneezen. Ook in de zaaken deezer Wereld, verkiest een zwakke geest dikwils eerder het oordeel van een anderen, dan zyn eigen, op te volgen. Een zwakke geest erkent dikwils de ydelheid van zekere vreeze, die hy by elke gelegenheid op nieuws voelt, en veel- al op nieuws involgt, om de nadeelen zyner hartstogtelyke ontroeringen voor te komen. De opregte timidus kleeft, in 't algemeen, deeze handelwyze aan, slegts uit aanmerking
| |
| |
van zynen toestand in 't byzonder, welks gebreklykheid hem bedroeft, voor zo verre hy dien mogte konnen verbeterd hebben; en hy erkent tevens de gebreklykheid van dit zyn kleinmoedig gedrag.
Confidens handhaaft, in dit tweede geval, even als in het eerste, de waardigheid van den Godsdienst, en van de menschlyke natuur, beide. Belang en neiging mogen en moeten ons dikwils, natuurlyk, tot eenige Leere doen overhellen, of ons van dezelve afkeerig maaken; welke onverschilligheid de hedendaagsche nieuwe Wysgeerte, en de verbysterende Overnatuurkunde, ook van ons zouden mogen vorderen. Maar dit moet egter stand houden, dat ons oog altoos voor duidlyke waarheid, en duidlyke waarschynlykheid, open blyve; en dat ons harte bereid zy, om dezelve, des noods, ongelet belang en neiging, in zig toe te laaten. De waarheid, de waarheid alleen, de geheele waarheid, is het doelwit, en tevens het rustpunt, van eenen redelyken en verhevenen geest.
Niet, dat confidens allerleie tegenleeren en inwerpingen van anderen, ofte allerleie maaleryen van zynen eigenen geest, zoude onderneemen te ontleeden. De duidlyke inspraaken van het algemeen natuurlyk begrip, vergeleeken met de verderflyke gevolgen eener nieuwe tegenleere, ofte met de blykbaare wuftheid en ongerymdheid van sommige eigene invallen, zyn genoeg, om de wraakbaarheid deezer laatsten te beweeren, en dezelven te veragten: vooral na eene en andere proeven, in soortgelyke gevallen, genomen. Maar hy onderneemt, onbeschroomd, het onderzoek van alle zulke tegenbedenkingen, die aan hem toeschynen dit eenigzins te verdienen: agtende zelfs de dwaaling, na een behoorlyk onderzoek, in 't algemeen, eerlyker dan de blinde omhelzing der waarheid.
Eene volkomene en Manlyke berusting, eene alleraangenaamste kalmte in den geest, een geloof naderende aan het aanschouwen, na den gewenschten uitslag van een vrymoedig onderzoek van betwiste hoofdwaarheden in den Godsdienst; - vergeleeken met de dubbingen eener zwakke en vreesagtige ziele, nopens die waarheden, - kan ons leeren het gewigt der lesse:
Koopt de waarheid, en verkoopt ze niet!
c.b.z.
|
|